Vergoeding van materiële schade na tekortkoming in de nakoming van de zorgverplichting door zorgaanbieder

De Geschillencommissie
Print Friendly, PDF & Email




Commissie: Gehandicaptenzorg    Categorie: Immateriële schadevergoeding    Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ten dele gegrond   Referentiecode: 248/6482

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

Klaagster is moeder en curator van cliënte. Zij diende  vier klachten in. De interne  klachtencommissie van de zorginstelling heeft de eerste drie klachten gegrond verklaard en de zorgaanbieder heeft deze erkend. Deze klachten gaan over de kwaliteit van de verleende zorg aan de cliënt en de communicatie met klaagster. De zorgaanbieder vindt dat er geen reden is voor vergoeding van de immateriële schade. De commissie vindt dat de zorgaanbieder tekort schoot in de zorgverlening en dat de cliënte recht heeft op een schadevergoeding voor de nadelige gevolgen. De commissie maakt een redelijke schatting voor deze vergoeding, omdat deze niet goed meer vast te stellen is. De vierde klacht gaat over de vergoeding van werkzaamheden door cliënt. Omdat de zorgaanbieder heeft aangeboden de gevraagde vergoeding te betalen, wordt dit door de commissie toegewezen.

Volledige tekst

In het geschil tussen
[Cliënt], wonende te [plaats], gemachtigde mevrouw [klaagster], en Stichting Pluryn Hoenderloo Groep, gevestigd te Nijmegen (hierna te noemen: zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Gehandicaptenzorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken. Het geschil is ter zitting behandeld op 13 december 2019 te Eindhoven.

Partijen zijn niet voor de zitting opgeroepen.

Onderwerp van het geschil
Klaagster is moeder en curator van cliënt en heeft de klacht namens cliënt voorgelegd aan zorgaanbieder.

De klacht gaat met name over de kwaliteit van de zorg die de cliënt van de zorgaanbieder ontving en de communicatie met klaagster.

Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Klacht 1
Er is sprake van een langdurige lichamelijke, geestelijke en emotionele verwaarlozing van cliënt. Er was onder meer geen toezicht op de inname van diabetes medicatie Metformine, met het gevolg dat de medicatie niet (tijdig) werd ingenomen. Ook was er geen controle op ongezonde voeding en was sprake van zware vervuiling en ongedierte op de kamer. Dit is ontstaan door het structureel nalaten van gemaakte afspraken. Men houdt zich ook niet aan de afspraken omtrent het besteden van het zakgeld. De afspraak is een zinvolle besteding en geen ongezonde voeding.

Klacht 2
Men hield zich niet aan afspraken in het individueel plan en acties ingezet na klachten van klaagster werden enkel kortstondig nageleefd. Hetgeen beschreven staat in het individueel plan werd niet gemonitord en uitgevoerd. Structureel veranderde er niets.

Klacht 3
Er was sprake van een slechte communicatie. Vanwege de houding van [naam medewerker zorgaanbieder] en het uitblijven van structurele maatregelen voelde klaagster zich vier jaar lang van het kastje naar de muur gestuurd.

Klacht 4
Er is nooit de beloofde vergoeding ontvangen voor het werk van de cliënt op een geitenboerderij.

Klaagster wenst een schadevergoeding voor de gedane werkzaamheden op de geitenboerderij ad € 260,–, alsmede een vergoeding voor de schade die de cliënt heeft opgelopen door de lichamelijke, geestelijke en emotionele verwaarlozing. Klaagster verlangt in totaal € 5.000,– aan schadevergoeding.

Standpunt van zorgaanbieder
Voor het standpunt van zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De klachten 1, 2 en 3 zijn gegrond. Nadat deze klachten in een uitspraak van de Gezamenlijke Klachtencommissie Gelderse Zorginstellingen gegrond zijn verklaard, heeft de zorgaanbieder in een door de bestuurder [naam bestuurder] ondertekende brief van 15 april 2019 aan die klachtencommissie – onder meer – te kennen gegeven dit oordeel te delen.

Voor wat betreft klacht 4 stelt de zorgaanbieder dat klaagster formeel niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in deze klacht, omdat deze klacht niet eerst is voorgelegd aan de zorgaanbieder. De zorgaanbieder kan zich echter vinden in een rechtstreekse behandeling van deze klacht door de commissie. De zorgaanbieder is bereid de ter zake klacht 4 de gestelde schade van € 260,– te vergoeden.

Het overige bedrag dat wordt gevorderd, bestaat kennelijk uit lichamelijke schade (als gevolg van onder meer van diabetes II, overgewicht en slaapapneu) en materiële schade (bezoeken aan mondzorg, slaaponderzoek en apneubeugel) en immateriële schade omdat tijdens het bezoek geen tijd overbleef voor de zoon van klaagster. De zorgaanbieder stelt zich op het standpunt dat het oorzakelijk verband tussen het klachtwaardig handelen en de opgevoerde schade niet dan wel onvoldoende is onderbouwd en is komen vast te staan. Niet is aannemelijk dat als de zorgaanbieder niet klachtwaardig zou hebben gehandeld de kennelijk schadeveroorzakende feiten zich niet ook zouden hebben voorgedaan. Dit geldt voor de benoemde lichamelijke schade maar ook voor de immateriële schade. Vanwege het weinig uitgesplitst zijn van de vordering is het voeren van verweer dan wel het accepteren van de schadeposten niet mogelijk gebleken waardoor de bedoelde vordering dient te worden afgewezen.

Beoordeling van het geschil
Op grond van de stukken overweegt de commissie als volgt.

Voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat voldoende aannemelijk is dat deze tekort is geschoten in de uitvoering van de zorgovereenkomst. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder verweten kunnen worden en de cliënt moet daarvan nadeel hebben ondervonden.

Op grond van de zorgovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard bedoeld in artikel 7:453 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

De verplichting die voor een hulpverlener (in dit geval de zorgaanbieder) voortvloeit uit een zorgovereenkomst wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de hulpverlener moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de hulpverlener zich verplicht zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings-)proces een ongewisse factor vormt; zelfs bij onberispelijk medisch handelen kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt. Indien voldoende aannemelijk is dat de zorgaanbieder jegens cliënt toerekenbaar tekort is geschoten in de zorgplicht, waardoor cliënt schade heeft geleden, kan de zorgaanbieder hiervoor aansprakelijk worden gesteld.

Tussen partijen is niet in geschil dat de eerste drie klachten van klaagster gegrond zijn. Hiermee staat vast dat bij de uitoefening van de zorg langdurig sprake was van lichamelijke, geestelijke en emotionele verwaarlozing van cliënt. Voorts zijn de gemaakte afspraken uit het individueel plan niet nagekomen en werden acties, ingezet na klachten van klaagster, enkel kortstondig nageleefd. Het ontbrak aan structurele aanpak en controle van telkens opnieuw gemaakte afspraken. Daarnaast werd door klaagster een evaluatie over de ingezette acties gemist.

Ook de vierde klacht van klaagster dient gegrond te worden verklaard. De zorgaanbieder heeft immers aangeboden de aan cliënt toekomende vergoeding voor zijn werkzaamheden op de geitenboerderij van € 260,– alsnog aan hem uit te betalen. Het hierop betrekking hebbend onderdeel van de schadevergoeding van € 260,– kan dan ook worden toegewezen.

Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding geldt het volgende. Het toekennen van een vergoeding is mogelijk indien er geestelijk letsel is dat kan worden aangemerkt als een aantasting van de persoon van cliënt. Hoewel zonder meer moet worden aangenomen dat de zorg die klaagster voor haar zoon op zich heeft genomen omdat zij deze onvoldoende kon toevertrouwen aan de zorgaanbieder en dit een grote wissel heeft getrokken op haar eigen leven, dient dit aspect buiten beschouwing te blijven.

Ten aanzien van de gestelde immateriële schade van cliënt, voert de zorgaanbieder aan dat deze niet is onderbouwd. De commissie overweegt daaromtrent dat de aard en ernst van de aan de zorgaanbieder toe te rekenen tekortkoming in de nakoming van de zorgverplichting meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor cliënt zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De commissie acht dan ook voldoende aannemelijk dat cliënt als gevolg van de langdurig door hem ondervonden lichamelijke, geestelijke en emotionele verwaarlozing, immateriële schade heeft geleden. Daarnaast moet het ervoor worden gehouden dat de suboptimale zorg door de begeleiding van de zorgaanbieder op het vlak van onder meer de persoonlijke hygiëne en gezond eetgedrag, de gezondheid van cliënt heeft benadeeld. Uiteraard is de aard en omvang van een en ander – zeker na jaren achteraf – niet goed vast te stellen. De commissie zal de omvang van de schade dan ook naar billijkheid dienen in te schatten. Tegen de achtergrond van de aard en ernst van de tekortkoming in de zorgverplichting acht de commissie in het onderhavige geval na te melden vergoeding gerechtvaardigd en zal deze dienovereenkomstig vaststellen op € 1.500,–.

Indien de klacht van de klager door de commissie geheel of gedeeltelijk gegrond wordt bevonden, wordt – zo bepaalt artikel 21 van het reglement van de commissie – in het bindend advies tevens bepaald, dat de zorgaanbieder aan de klager het door deze betaalde klachtengeld ad € 52,50 geheel of gedeeltelijk moet vergoeden. Nu in dit geval sprake is van een gegrondverklaring en klaagster voormeld bedrag heeft betaald, zal de commissie uitvoering geven aan deze bepaling.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:

– verklaart de klacht van de klaagster gegrond;

– bepaalt dat de zorgaanbieder aan de cliënt een bedrag van € 260,– aan vergoeding van het werk van cliënt op de geitenboerderij dient te betalen;

– bepaalt dat de zorgaanbieder aan de cliënt een bedrag van € 1.500,– aan immateriële schadevergoeding dient te betalen, en dat die betaling binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies plaatsvindt;

– bepaalt dat de zorgaanbieder overeenkomstig het reglement van de commissie aan de cliënt het klachtengeld ten bedrage van € 52,50 dient te vergoeden.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Gehandicaptenzorg, bestaande uit mevrouw mr. C.M.E. van der Hoeven, voorzitter, mevrouw drs. Y.J.M. ten Brummelhuis MSM, de heer ir. H.J.A.M. Bodelier, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. I. van der Kamp, secretaris, op 13 december 2019.