Verkeerde beoordeling klachten door ziekenhuis

De Geschillencommissie




Commissie: Zorg Algemeen    Categorie: Zorgvuldigheid    Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend adviestussenadvies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 118864

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De cliënte meldde zich bij het ziekenhuis met veel vaginaal bloedverlies. Volgens klaagster hebben de artsen bij de behandeling daarvan een kwaadaardige tumor over het hoofd gezien en is deze tumor na en als gevolg van de operatie gaan groeien. Klaagster heeft daardoor een tweede operatie moeten ondergaan, wat  heeft geleid tot het aanleggen van twee stoma’s en zodanige zenuwschade dat klaagster rolstoelafhankelijk is geworden. Het ziekenhuis wijst de aansprakelijkheid af. Er was een plausibele verklaring voor de bloedingsklachten, zodat verder onderzoek niet nodig was. De commissie oordeelt dat het ziekenhuis de klachten ten onrechte heeft beoordeeld als menstrueel bloedverlies. Ook bij de eerste operatie is een (denk) fout gemaakt, zodat het ziekenhuis een schadevergoeding moet betalen.

Volledige uitspraak

In het geschil tussen
[Klaagster], wonende te [plaats], en Stichting Saxenburgh Groep, gevestigd te Hardenberg, (verder te noemen: het ziekenhuis).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Zorg Algemeen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Het geschil is ter zitting behandeld op 28 november 2018 te Zwolle. Klaagster is ter zitting verschenen en heeft haar standpunt nader toegelicht. Namens het ziekenhuis is niemand ter zitting verschenen.

Bij brieven van 17 december 2018 van de commissie is het dossier twee maanden aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen tot een compromis (schikking) te komen. Het ziekenhuis heeft een aanbod gedaan tot betaling van € 5.000,– zonder schuld- en aansprakelijkheidserkenning. Klaagster heeft dit aanbod afgewezen. Op 18 januari 2019 heeft het ziekenhuis de commissie verzocht het dossier weer in behandeling te nemen.

Bij tussenadvies van 17 mei 2019 is beslist dat het geschil verder wordt behandeld in de aanwezigheid van een commissielid dat beschikt over de benodigde specifieke medische expertise, hetgeen betekent dat partijen opnieuw voor een zitting zullen worden opgeroepen. 

Tussenadvies

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Zorg Algemeen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Het geschil is ter zitting behandeld op 28 november 2018 te Zwolle. Klaagster is ter zitting verschenen en heeft haar standpunt nader toegelicht. Namens het ziekenhuis is niemand ter zitting verschenen.

Bij brieven van 17 december 2018 van de commissie is het dossier twee maanden aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen tot een compromis (schikking) te komen. Het ziekenhuis heeft een aanbod gedaan tot betaling van € 5.000,– zonder schuld- en aansprakelijkheidserkenning. Klaagster heeft dit aanbod afgewezen. Op 18 januari 2019 heeft het ziekenhuis de commissie verzocht het dossier weer in behandeling te nemen.

Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft betrekking op de medische behandeling van klaagster, die vanaf september 2013 in behandeling is geweest bij de vestiging van het ziekenhuis in Hardenberg in verband met (in eerste instantie) hevig vaginaal bloedverlies, als gevolg waarvan op 13 november 2013 een subtotale uterusextirpatie heeft plaatsvonden, waaraan voorafgaand, volgens klaagster, door een medische fout, een kwaardaardige tumor van de uterus over het hoofd is gezien. Een en ander heeft onder andere tot gevolg gehad dat de tumor na en als gevolg van de operatie is gaan groeien (zogenaamde tumorspill) en dat klaagster op 7 februari 2014 een tweede operatie heeft moeten ondergaan in het [naam tweede ziekenhuis], die onder andere heeft geleid tot het aanleggen van twee stoma’s en zenuwschade aan in ieder geval de rechterheup, de rechterknie en het rechteronderbeen, waardoor klaagster rolstoelafhankelijk is geworden.  

Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken, in het bijzonder het vragenformulier en de bijgevoegde bijlagen die de commissie op 19 juli 2018 heeft ontvangen en die hier als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd. In de kern komt het standpunt van klaagster op het volgende neer. 

Klaagster stelt zich op het standpunt dat door medische fout, te weten het niet nader onderzoeken van een voorafgaand aan de operatie van 13 november 2013 op echoscopieën waargenomen massa in de baarmoederhals, tijdens de operatie door tumorweefsel is gesneden, de tumor is gaan groeien, en klaagster op 7 februari 2014 opnieuw moest worden geopereerd, dit keer in het [naam tweede ziekenhuis]. Tijdens deze tweede operatie moesten, volgens klaagster doordat voorafgaand aan de eerste operatie de tumor over het hoofd is gezien, onder andere de blaas, de baarmoedermond, de eileiders en de endeldarm worden verwijderd, ten gevolge waarvan een neoblaas met kunstmatige uitgang (stoma) en een kunstmatige uitgang van de dikke darm (stoma) moesten worden aangelegd. Voorts heeft de tweede operatie zenuwschade veroorzaakt, waardoor er aan de rechterkant een vrijwel volledige verlamming van het onderbeen en een gedeeltelijke verlamming van spieren rondom de rechterheup en de rechterknie is opgetreden en klaagster rolstoelafhankelijk is geworden. 

Klaagster stelt zich op het standpunt dat het ziekenhuis vooraf aan de operatie op 13 november 2013 een hysteroscopie met biopten of een curretage had moeten uitvoeren, zodat voorafgaand aan de operatie duidelijk was geweest dat er sprake was van een tumor en dat er een radicale resectie had moeten plaatsvinden. Indien dat was gebeurd, was er geen sprake geweest van tumorspill en had er geen tweede operatie, met alle gevolgen vandien, hoeven plaatsvinden. 

Klaagster vordert erkenning van de medische fout. Volgens klaagster is er onprofessioneel en verwijtbaar gehandeld. Klaagster vordert de maximale schadevergoeding van € 25.000,–. Klaagster heeft stukken ter onderbouwing van ruim € 33.000,– aan materiële schade ingediend, maar stelt ook immateriële schade te hebben geleden. Na de operatie op 13 november 2013 en nadat de uitkomst van het pathologisch weefselonderzoek binnen was, is klaagster doorverwezen naar het ziekenhuis in Enschede. In Enschede is aan klaagster medegedeeld dat ze haar niet meer konden behandelen. Slechts palliatieve behandeling was nog mogelijk. Klaagster is geadviseerd op korte termijn haar familie in Canada te bezoeken, nu het nog kon. In het [naam derde ziekenhuis] is de diagnose van Enschede bevestigd. Klaagster, haar echtgenoot en hun twee dochters waren ten einde raad. In januari 2014 blijkt het [naam tweede ziekenhuis] toch te willen opereren. 

Op 7 februari 2014 heeft de operatie plaatsgevonden, die bijna 12 uur heeft geduurd. Klaagster stelt lichamelijk en psychisch een enorme knauw te hebben gekregen. Klaagster is van een zelfstandige vrouw geworden tot een van zorg (van onder andere haar gezin) afhankelijke vrouw, die rolstoelafhankelijk is, buitenshuis gebruik moet maken van een scootmobiel en haar eigen huishouding niet meer kan doen. 

Standpunt van het ziekenhuis
Voor het standpunt van het ziekenhuis verwijst de commissie met name naar het verweer, ingekomen bij de commissie in november 2017.

Het ziekenhuis wijst aansprakelijkheid af. Het ziekenhuis stelt dat nu het endometrium (baarmoederslijmvlies) niet was verdikt en er echografisch een myoom (vleesboom) was gezien, hetgeen een plausibele verklaring was voor de bloedingsklachten, verder onderzoek niet nodig was. Tijdens de operatie wordt gedacht aan maligniteit, omdat de snijvlakken ter hoogte van de cervix moeilijk te identificeren zijn. Daarom wordt er ook een bilaterale adnexextirpatie (verwijdering eierstokken/eileiders aan beide zijden) verricht, zoals in de richtlijn bij verdenking endometrium carcinoom wordt gesteld (NVOG richtlijn Endometriumcarcinoom)

Het ziekenhuis heeft het aanbod tot schadevergoeding gebaseerd op de kosten die een direct gevolg zijn van de geleden schade door de operatie die in haar ziekenhuis heeft plaatsgevonden, en niet op alle materiële en immateriële schade die klaagster stelt te hebben geleden. 

Beoordeling van het geschil
Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting aan de orde is geweest overweegt de commissie als volgt.

Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet het ziekenhuis bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 Burgerlijk Wetboek). 

Deze zorgplicht houdt in dat het ziekenhuis die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. 

De verplichting die voor een hulpverlener (in dit geval het ziekenhuis) voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de hulpverlener moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de hulpverlener zich verplicht zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings)proces een ongewisse factor vormt; zelfs bij onberispelijk medisch handelen kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.

Indien voldoende aannemelijk is dat het ziekenhuis jegens klaagster toerekenbaar tekort is geschoten in de zorgplicht, waardoor klaagster schade heeft geleden, kan het ziekenhuis hiervoor aansprakelijk worden gesteld. 

Kwaliteit van het medisch handelen

De vraag die moet worden beantwoord is of de kwaliteit van het medisch handelen door het ziekenhuis was zoals mag worden verwacht. 

Onder andere gezien de afwezigheid van een vertegenwoordiger van het ziekenhuis ter zitting acht de commissie zich, ondanks de stukken in het medisch dossier en het verhandelde ter zitting, onvoldoende voorgelicht om voormelde vraag te kunnen beantwoorden. De commissie ziet daarom aanleiding bij wege van tussenadvies te beslissen dat het geschil verder wordt behandeld in de aanwezigheid van een commissielid dat beschikt over de benodigde specifieke medische expertise.  Dat betekent dat partijen opnieuw voor een zitting zullen worden opgeroepen.  

Gelet op het vorenstaande wordt de eindbeslissing aangehouden.

Beslissing
De commissie beslist de behandeling van het geschil voort te zetten op de wijze als hierboven verwoord. Partijen zullen te zijner tijd een nieuwe uitnodiging ontvangen om hun standpunt ter zitting toe te lichten.

Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

Aldus beslist op 16 mei 2019  door de Geschillencommissie Zorg Algemeen, bestaande uit mevrouw mr. E. Venekatte, voorzitter, de heer dr. F.J.M. van der Meer en de heer dr. J. Zomerplaag, leden, waarbij mevrouw mr. C. Koppelman als plaatsvervangend secretaris fungeerde.

Verdere behandeling van het geschil
Het geschil is opnieuw ter zitting behandeld op 19 juli 2019. Klaagster is ter zitting verschenen. Namens het ziekenhuis is niemand ter zitting verschenen. Bij brief van 24 juni 2019 heeft [naam lid van de Raad van Bestuur van het ziekenhuis], de commissie bericht dat hij niet aanwezig zal zijn ter zitting van 19 juli 2019. Over de aan- of afwezigheden van stafleden/andere medewerkers van het ziekenhuis is niet bericht. 

Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft betrekking op de medische behandeling van klaagster, die vanaf september 2013 in behandeling is geweest bij de vestiging van het ziekenhuis in Hardenberg in verband met (in eerste instantie) hevig vaginaal bloedverlies, als gevolg waarvan op 13 november 2013 een subtotale uterusextirpatie heeft plaatsvonden, waaraan voorafgaand, volgens klaagster, door een medische fout, een kwaadaardige tumor van de uterus over het hoofd is gezien. Een en ander heeft onder andere tot gevolg gehad dat de tumor na en als gevolg van de operatie is gaan groeien (zogenaamde tumorspill) en dat klaagster op 7 februari 2014 een tweede operatie heeft moeten ondergaan in het UMC Groningen, die onder andere heeft geleid tot het aanleggen van twee stoma’s en zenuwschade aan in ieder geval de rechterheup, de rechterknie en het rechteronderbeen, waardoor klaagster rolstoelafhankelijk is geworden.  

Bij het vragenformulier met bijlagen, door de commissie ontvangen op 19 juli 2018, heeft klaagster het geschil tegen het ziekenhuis bij de commissie aanhangig gemaakt. 

Klaagster vordert de maximale schadevergoeding van € 25.000,–. Klaagster heeft stukken ter onderbouwing van ruim € 33.000,– aan materiële schade ingediend, waaronder tandartskosten van € 6.000,–, omdat haar gebit moest worden hersteld nadat het was geruïneerd door zes maanden lang gebruik te hebben moeten maken van sondevoeding. Klaagster moest gebruik maken van sondevoeding, omdat zij medicijnen kreeg toegediend die zich niet verdroegen met het feit dat zij diabetes bleek te hebben. De diabetes werd eerst vastgesteld na de operatie in het UMC Groningen. In de opgave van materiële schade is geen ‘prijskaartje gehangen’ aan de kilometers die klaagster en haar familie hebben moeten maken in verband met ziekenhuisbezoeken, gevolgde noodzakelijke therapieën etc. Klaagster heeft opgave gedaan van 12.234 gereden kilometers.

Klaagster stelt ook immateriële schade te hebben geleden. Na de operatie op 13 november 2013 en nadat de uitkomst van het pathologisch weefselonderzoek (baarmoederkanker) binnen was, is klaagster doorverwezen naar het ziekenhuis in Enschede. In Enschede is aan klaagster medegedeeld dat ze haar niet meer konden behandelen. Slechts palliatieve behandeling was nog mogelijk. In het UMC Utrecht is de diagnose van Enschede bevestigd. In januari 2014 blijkt het UMC Groningen toch te willen opereren. 

Op 7 februari 2014 heeft de operatie plaatsgevonden, die bijna 12 uur heeft geduurd. Klaagster is van een zelfstandige vrouw geworden tot een van zorg (van onder andere haar gezin) afhankelijke vrouw, die rolstoelafhankelijk is, buitenshuis gebruik moet maken van een scootmobiel en haar eigen huishouding niet meer kan doen. In deze procedure heeft klaagster geen vergoeding van immateriële schade gevorderd. De vordering ziet thans derhalve alleen op materiële schadecomponenten.

Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken. De door klaagster overgelegde stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. Voorts verwijst de commissie – in hoofdlijnen – naar de verklaringen van klaagster ter zitting.

Klaagster stelt zich op het standpunt dat door een medische fout, te weten het niet nader onderzoeken van een voorafgaand aan de operatie van 13 november 2013 op echoscopieën waargenomen massa in de baarmoederhals, tijdens de operatie door tumorweefsel is gesneden, de tumor is gaan groeien, en klaagster op 7 februari 2014 opnieuw moest worden geopereerd, dit keer in het UMC Groningen. Voorafgaand aan de operatie in november 2013 was er een verdenking van de aanwezigheid van een myoom in de baarmoedermond.

Klaagster heeft zich, voor het eerst in september 2013, gemeld bij het ziekenhuis met veel vaginaal bloedverlies. Volgens klaagster was haar menstruatie in september 2013 onregelmatig maar nog geen jaar weg. Klaagster had niet eerder zulk hevig vaginaal bloedverlies gehad. Klaagster heeft verklaard geen gevoelens van menstruatie bij het bloedverlies te hebben gehad. Ze was in de periode voorafgaand aan de operatie in november 2013 alleen ontzettend moe. Volgens klaagster stroomde het bloed letterlijk in grote hoeveelheden uit haar gedurende een aantal uren. Klaagster heeft dit aan haar gynaecoloog medegedeeld en het was ook het geval tijdens onderzoek door haar gynaecoloog. In de periode september tot aan de operatie in november 2013 heeft klaagster nog één keer gedurende een aantal dagen gemenstrueerd. Dat was onvergelijkbaar met het bloedverlies waarvoor zij zich tot de gynaecoloog heeft gewend. Klaagster heeft zich na de eerste melding in september 2013 nog twee keer bij het ziekenhuis gemeld met veel vaginaal bloedverlies gedurende een aantal uren achtereen. Na de operatie in november 2013 is aan de echtgenoot en een dochter van klaagster medegedeeld dat er een kleine kans op kanker was, maar dat die kans minder dan 5 % was. De echtgenoot en de dochter werd verzocht klaagster hierover niet te informeren, omdat dat niet goed zou zijn voor het herstel. Op 28 november 2013 is klaagster telefonisch op de hoogte gesteld dat uit het weefselonderzoek was gebleken dat klaagster baarmoederkanker had. 

Volgens klaagster is haar voorafgaand aan de operatie in november 2013 verteld dat de baarmoeder zou worden verwijderd. Klaagster is ervan uit gegaan dat ook de baarmoedermond zou worden weggenomen. Klaagster heeft verklaard dat er niets is gezegd over eventuele verwijdering van de eierstokken.

Tijdens de tweede operatie in het UMC Groningen moesten, volgens klaagster doordat voorafgaand aan de eerste operatie de tumor over het hoofd is gezien, onder andere de blaas, de baarmoedermond, de eileiders en de endeldarm worden verwijderd, ten gevolge waarvan een neoblaas met kunstmatige uitgang (stoma) en een kunstmatige uitgang van de dikke darm (stoma) moesten worden aangelegd. Voorts heeft de tweede operatie zenuwschade veroorzaakt, waardoor er aan de rechterkant een vrijwel volledige verlamming van het onderbeen en een gedeeltelijke verlamming van spieren rondom de rechterheup en de rechterknie is opgetreden en klaagster rolstoelafhankelijk is geworden. 

Klaagster stelt zich op het standpunt dat het ziekenhuis vooraf aan de operatie op 13 november 2013 een hysteroscopie met biopten of een curretage had moeten uitvoeren, zodat voorafgaand aan de operatie duidelijk was geweest dat sprake was van een tumor en dat een radicale resectie had moeten plaatsvinden. Indien dat was gebeurd, was geen sprake geweest van tumorspill en had geen tweede operatie, met alle gevolgen vandien, hoeven plaatsvinden. 

Klaagster vordert erkenning van de medische fout alsmede vergoeding van de door haar geleden materiële schade. Volgens klaagster is er onprofessioneel en verwijtbaar gehandeld, waardoor zij schade heeft geleden.

Standpunt van het ziekenhuis
Voor het standpunt van het ziekenhuis verwijst de commissie naar het schriftelijk verweer, ingekomen bij de commissie in november 2018.

Het ziekenhuis wijst aansprakelijkheid af. Het ziekenhuis heeft verklaard dat klaagster op 

23 september 2013 is opgenomen met hevig menstrueel bloedverlies. Het ziekenhuis stelt dat nu het endometrium (baarmoederslijmvlies) niet was verdikt en er echografisch een myoom (vleesboom) was gezien, hetgeen een plausibele verklaring was voor de bloedingsklachten, verder onderzoek niet nodig was. 

Tijdens de operatie wordt gedacht aan maligniteit, omdat de snijvlakken ter hoogte van de cervix moeilijk te identificeren zijn. Daarom wordt er ook een bilaterale adnexextirpatie (verwijdering eierstokken/eileiders aan beide zijden) verricht, zoals in de richtlijn bij verdenking endometrium carcinoom wordt gesteld (Oncoline.nl richtlijn Endometriumcarcinoom versie 3.1, 24 oktober 2011).

Beoordeling van het geschil
Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting aan de orde is geweest overweegt de commissie als volgt.

Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet het ziekenhuis bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 Burgerlijk Wetboek). 

Deze zorgplicht houdt in dat het ziekenhuis die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. 

De verplichting die voor een hulpverlener (in dit geval het ziekenhuis) voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de hulpverlener moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de hulpverlener zich verplicht zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings)proces een ongewisse factor vormt; zelfs bij onberispelijk medisch handelen kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.

Indien voldoende aannemelijk is dat het ziekenhuis jegens klaagster toerekenbaar tekort is geschoten in de zorgplicht, waardoor klaagster schade heeft geleden, kan het ziekenhuis hiervoor aansprakelijk worden gesteld. 

De commissie zal de klacht van klaagster in twee onderdelen behandelen, te weten:

  1.   Verwijtbaar handelen door het ziekenhuis door de tumor voorafgaande aan de operatie op 13 november 2013 over het hoofd te zien;
  2.   Verwijtbaar handelen door het ziekenhuis door tijdens de operatie op 13 november 2013 tumorspill te veroorzaken. 

Ad A. De commissie stelt vast dat er voorafgaande aan de operatie op 13 november 2013 een (cruciale) denkfout is gemaakt door het ziekenhuis. Er was geen sprake van een verdikt endometrium, maar wel van abnormaal, niet menstrueel, bloedverlies. Dat het ziekenhuis ondanks diverse mededelingen van klaagster dat het bloedverlies en bijkomende klachten in het geheel niet leken op menstrueel bloedverlies met bijbehorende klachten, het bloedverlies heeft aangemerkt als menstrueel moet het ziekenhuis worden aangerekend. Voorts had er op grond van de waarnemingen dat er sprake was van abnormaal veel bloedverlies, maar niet van een verdikt endometrium, hetgeen tegenstrijdige constateringen zijn, een hysteroscopie waarbij weefsel uit de baarmoeder voor onderzoek wordt weggenomen, moeten plaatsvinden. Uit dit weefselonderzoek zou zijn gebleken dat er sprake was van kanker. Door dit achterwege te laten zijn de beginselen van good clinical practice geschonden. Vervolgens is er tijdens de operatie opnieuw een denkfout gemaakt door bij een verdenking van kanker, wel de eierstokken, maar niet de baarmoedermond te verwijderen. 

Er is niet gewerkt, zoals van een redelijk bekwaam en een redelijk handelend gynaecoloog in deze omstandigheden mocht worden verwacht, de stand van de wetenschap in de gynaecologische/oncologische praktijk in 2013 daarbij in aanmerking nemende.

Ad B. Ten aanzien van het veroorzaken van tumorspill door het openscheuren van de baarmoeder tijdens de operatie overweegt de commissie dat dit een complicatie is van de denkfout in de voorbereiding van de operatie, namelijk dat er door het ontbreken van weefselonderzoek van de binnenkant van de baarmoeder van is uitgegaan dat er een myoom moest worden verwijderd. Doordat de verkeerde operatie is voorbereid en is gestart, is tijdens de operatie de baarmoeder opengescheurd en zijn er tumorcellen in de buikholte terecht gekomen. De commissie is van oordeel dat het ontstaan van de tumorspill zelf niet verwijtbaar is te achten, maar dat de verwijtbaarheid is te vinden in het handelen van het ziekenhuis in de periode tot aan de operatie op 13 november 2013. 

Op grond van vorenstaande is de commissie van oordeel dat het ziekenhuis toerekenbaar is tekortgeschoten in de zorgplicht. Er zijn bij de pogingen tot nakoming van deze inspanningsplicht door het ziekenhuis ernstige fouten gemaakt, die het ziekenhuis moeten worden toegerekend. Dit geldt ook voor zover de schade ziet op de gevolgen die zijn opgetreden door complicaties bij de latere, zeer ingrijpende, vervolgoperatie in Groningen.

De commissie wenst voorts, hoewel dit buiten het beslag van de klacht valt, het volgende te overwegen. 

De commissie is van oordeel dat het ziekenhuis onzorgvuldig heeft gehandeld in de informatievoorziening en algehele bejegening van klaagster. De commissie heeft er reeds op gewezen dat zij het door het ziekenhuis naast zich neerleggen van de waarnemingen van klaagster dat er geen sprake was van menstrueel bloedverlies, onzorgvuldig acht, maar is van oordeel dat dit onder andere ook geldt voor het feit dat het ziekenhuis klaagster niet direct na de operatie op 13 november 2013 heeft geïnformeerd over hetgeen tijdens de operatie is aangetroffen en over de verdenking van de aanwezigheid van een tumor. Klaagster had naar het oordeel van de commissie het recht om hierover op zo kort mogelijke termijn te worden ingelicht. 

Ten overvloede overweegt de commissie dat het ziekenhuis door tot twee keer toe niet op een zitting van de commissie te verschijnen, in ieder geval de schijn heeft gewekt de klacht van klaagster niet serieus te nemen en zich, ongeacht het al dan niet aansprakelijk zijn van het ziekenhuis voor het over het hoofd zien van de tumor in de voorbereiding op de operatie op 13 november 2013, niet te realiseren welke enorme impact op en gevolgen voor klaagster en haar familie de ontdekking van de kanker kort na de operatie op 13 november 2013 tot op heden heeft gehad. De melding van het lid van de Raad van Bestuur dat hij niet aanwezig kan zijn ter zitting van 19 juli 2019 maakt het oordeel van de commissie niet anders, nu het ziekenhuis bij voorkeur een gynaecoloog, maar ook een ander lid van de Raad van Bestuur of zelfs een juridisch adviseur – al dan niet in combinatie – had kunnen afvaardigen naar de zitting, zoals bij andere ziekenhuizen wel het gebruik is. 

Vordering tot schadevergoeding

Klaagster verzoekt de commissie de zorgaanbieder te veroordelen tot vergoeding van materiële schade ad € 25.000,–.

Voor een aanspraak op schadevergoeding is ten minste vereist dat de schuldenaar – in dit geval het ziekenhuis – in enig opzicht is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichting. Ook moet het tekortschieten de schuldenaar kunnen worden toegerekend. 

De commissie heeft geoordeeld dat het ziekenhuis is tekortgeschoten en dat dit tekortschieten aan het ziekenhuis moet worden toegerekend. Voorts komt voor vergoeding van schade alleen die schade in aanmerking, die in voldoende causaal verband staat tot de toerekenbare tekortkoming. De commissie is van oordeel dat dit causaal verband aanwezig is, nu klaagster de kosten, zoals de aanschaf van een scootmobiel, aanpassingen in de woning in verband met het rolstoelafhankelijk zijn en de gereden kilometers, heeft moeten maken als gevolg van het toerekenbaar tekortschieten van het ziekenhuis. De commissie is van oordeel dat de tandartskosten van € 6.000,– niet in direct causaal verband staan met het tekortschieten door het ziekenhuis, nu deze kosten het gevolg zijn van  (eerst na de tweede operatie in het UMC Groningen vastgestelde) diabetes. De commissie constateert dat de kosten op de overgelegde lijst, exclusief de tandartskosten, in totaal € 23.880,– bedragen. De commissie is van oordeel dat deze kosten door het ziekenhuis aan klaagster moeten worden vergoed. Daarnaast moeten ook de gereden kilometers worden vergoed. Indien wordt uitgegaan van de onbelaste kilometervergoeding van € 0,19 per kilometer komt dit neer op een totaalbedrag van
€ 2.324,–. In totaal bedraagt de materiële schade naar het oordeel van de commissie dus € 26.240,–. Nu klaagster haar vordering voor materiële schade heeft beperkt tot € 25.000,–, zal de commissie de materiële schadevergoeding beperken tot dat bedrag. 

De commissie stelt vast dat klaagster in deze procedure alleen materiële schadevergoeding heeft gevorderd, maar dat klaagster heeft gesteld dat zij ook immateriële schade heeft geleden, hetgeen de commissie op voorhand niet onaannemelijk acht. Een vordering tot immateriële schadevergoeding is echter geen onderdeel van de onderhavige procedure bij de geschillencommissie. Hiertoe staat thans slechts de weg naar een civiele procedure bij de rechtbank open. 

De commissie overweegt dat het reglement van de commissie bepaalt dat indien de klacht geheel of gedeeltelijk gegrond wordt bevonden, de zorgaanbieder, zijnde in dit geval het ziekenhuis, aan klager het door deze betaalde klachtengeld geheel of gedeeltelijk moet vergoeden. Nu de klacht van klaagster voor een belangrijk deel gegrond is bevonden, zal de commissie het ziekenhuis veroordelen tot vergoeding van het klachtengeld van € 52,50.

Op grond van het voorgaande komt de commissie tot de conclusie dat klachtonderdeel A gegrond is, dat klachtonderdeel B ongegrond is en dat de vordering tot de maximale schadevergoeding van € 25.000,– moet worden toegewezen. Dientengevolge is de commissie van oordeel dat als volgt dient te worden beslist.

Beslissing

  • De commissie verklaart de klacht van klaagster betreffende onderdeel A gegrond;
  • De commissie verklaart de klacht van klaagster betreffende onderdeel B ongegrond;
  • Wijst de vordering tot materiële schadevergoeding toe tot een bedrag van € 25.000,–;
  • Bepaalt dat het ziekenhuis, nu de klacht gedeeltelijk gegrond is, overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 52,50 aan klaagster dient te vergoeden ter zake van het klachtengeld;
  • Bepaalt dat de betaling van de schadevergoeding en het klachtengeld binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies dient plaats te vinden.

Aldus beslist op 19 juli 2019 door de Geschillencommissie Zorg Algemeen bestaande uit mevrouw mr. dr. E. Venekatte, voorzitter, de heer prof. dr. C.W. Burger en de heer J. Zomerplaag, leden, waarbij mevrouw mr. C. Koppelman als plaatsvervangend secretaris fungeerde.