Woonplaats gezaghebbende ouder bepaald welke gemeente (financiële) verantwoordelijkheid draagt

De Geschillencommissie




Commissie: Sociaal Domein: Woonplaatsbeginsel en Toegang    Categorie: zorgverlening/ kosten    Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 229089/249735

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

In het onderhavige geschil staat centraal de vraag welke gemeente (financieel) verantwoordelijk is voor de zorg aan de jeugdige.
Verzoeker wil dat de feitelijke woonplaats van de gezagsdrager (vader kind) aangehouden wordt. Dit is volgens verzoeker de verwerende gemeente, omdat de vader met zijn zoon woonachtig zou zijn bij zijn vriendin in de gemeente van verweerder. Verzoeker eist met terugwerkende kracht vergoeding van de voorgeschoten zorgkosten.
De commissie oordeelt dat de woonplaats van de gezaghebbende bepalend is om vast te stellen welke gemeente de (financiële) verantwoordelijkheid draagt.
Het verzoek wordt afgewezen. De verzoeker is (financieel) verantwoordelijk voor de jeugdige.

De uitspraak

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Sociaal Domein Woonplaatsbeginsel en Toegang (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De gemeente [naam] heeft de klacht voorgelegd aan de commissie. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 6 juni 2024 te Den Haag. Partijen hebben de zitting digitaal bijgewoond en hun standpunt toegelicht.
De gemeente [verzoeker] werd vertegenwoordigd door de mevrouw mr. [naam], juridisch adviseur bij de gemeente [verzoeker]. De gemeente [verweerder] werd vertegenwoordigd door mr. [naam], juridisch kwaliteitsmedewerker Team Werk, lnkomen en Zorg.

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de vraag welke gemeente (financieel) verantwoordelijk is voor de zorg aan de jeugdige.

Standpunt van verzoekster
Voor het standpunt van de gemeente [verzoeker] verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Op grond van het woonplaatsbeginsel (oud) is de gemeente [verweerder] (met terugwerkende kracht) financieel verantwoordelijk op grond van het woonplaatsbeginsel (oud) uitgaande van het- feitelijk (daadwerkelijk) verblijf van de jeugdige en zijn gezagsdrager.

De vader (gezagdrager) en zoon zijn volgens de gemeente [verzoeker] feitelijk sinds 2020 woonachtig bij de vriendin van vader in de gemeente [verweerder]. De inschrijving in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) van [verzoeker] is onjuist.

In 2021 was op grond van het woonplaatsbeginsel het feitelijk verblijf van de gezagdrager bepalend voor de financiële aansprakelijkheid in dit dossier. Vanaf 2022 is in beginsel de inschrijving in de BRP van de jeugdige bepalend.

De gemeente [verweerder] is nalatig geweest met het adressenonderzoek. Deze nalatigheid van de gemeente [verweerder] kan de gemeente [verzoeker] niet worden tegengeworpen. De gemeente [verweerder] beroept zich ten onrechte op het feit dat het resultaat van het adressenonderzoek is, dat niet onomstotelijk is komen vast te staan dat vader (en zoon) in gemeente [verweerder] verblijven. De gemeente [verweerder] stelt zich ten onrechte op het standpunt niet met terugwerkende kracht in te kunnen schrijven.

De gemeente [verzoeker] verzoekt de commissie recht te doen, uitvoerbaar bij voorraad, voorzover rechtens mogelijk, en te bepalen dat [verweerder] een bedrag van € 182.542,26 aan voorgeschoten zorgkosten, vermeerderd met een bedrag ad € 1.029,80 voor voorgeschoten vervoerkosten, vermeerderd met de wettelijke rente (handelstransacties) vanaf twee weken na factuurdatum, althans een zodanig bedrag, zoals de commissie in goede justitie meent, dient te voldoen.

Standpunt van verweerster
Voor het standpunt van de gemeente [verweerder] verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Voor de (financiële) verantwoordelijkheid is in 2021 het feitelijke verblijf van de gezagsdrager, in dit geval vader, bepalend. In het geval niet te achterhalen is waar vader feitelijk woont, geldt de werkelijke verblijfplaats van de jeugdige zelf (zie oud artikel 1.1: onderdeel 3″ Jeugdwet). De jeugdige heeft gedurende de gehele periode in [verzoeker] ingeschreven gestaan.

De gemeente [verweerder] heeft onderzoek gedaan naar de woonplaats van vader. Geconcludeerd is dat niet onomstotelijk was vast te stellen dat hij feitelijk in [verweerder] verbleef. Uit een volgend onderzoek van de gemeente [verzoeker] bleek dat vader en zoon bij de moeder van vader wonen in de gemeente [verzoeker].

Op 19 mei 2022 heeft een ambtelijke inschrijving van vader (in de gemeente [verweerder]) plaatsgevonden die kort na die tijd weer is uitgeschreven.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

In de kern komt het geschil op het volgende neer. Welke gemeente is (financieel) verantwoordelijk voor de zorg aan de jeugdige?

De commissie gaat uit van de volgende vaststaande feiten, zoals die door beide partijen zijn erkend dan wel niet of onvoldoende zijn weersproken:

• Het betreft een jeugdige (10 jaar) die vanaf november 2020 jeugdhulp ontvangt.
• De jeugdige en de gezaghebbende vader (moeder is niet gezaghebbend) stonden op dat moment in de gemeente [verzoeker] in de BRP ingeschreven.
• De vader van de jeugdige heeft mogelijk langere tijd samen met de jeugdige feitelijk verbleven bij zijn vriendin, woonachtig in [verweerder], maar dat is niet onomstotelijk vast komen te staan.
• Vader is op 19 mei 2022 ambtelijk ingeschreven in de BRP van de gemeente [verweerder].
• Sinds november 2022 staat vader weer ingeschreven in de BRP van de gemeente [verzoeker].
• De jeugdige was gedurende het gehele tijdpad ingeschreven in de BRP van de gemeente [verzoeker] en woont daar bij zijn opa en oma.

Ten tijde van het ontstaan van de hulpvraag van de jeugdige in 2020 was nog het oude woonplaatsbeginsel van kracht. Voor de (financiële) verantwoordelijkheid was daarbij de woonplaats van de ouder met gezag bepalend. Volgens het BRP van [verzoeker] met uitzondering van de periode van de ambtelijke inschrijving, en volgens het adressenonderzoek is de woonplaats van de ouder met gezag, vader, [verzoeker].

Dit betekent dat het verzoek van de gemeente [verzoeker] moet worden afgewezen. Op grond van hetgeen hiervoor is toegelicht, blijft de gemeente [verzoeker] de gemeente die verantwoordelijk is voor de jeugdhulp (bestaande uit verblijf) voor de jeugdige.

Derhalve wordt als volgt beslist

Beslissing

De commissie;
– wijst het verzoek af

Aldus beslist door de Geschillencommissie Sociaal Domein Woonplaatsbeginsel en Toegang, bestaande uit mevrouw mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, de heer A. Opstelten, mevrouw drs. M.E. Peltenburg, leden, in aanwezigheid van de heer mr. D.C.J. Frijlink, secretaris, op 6 juni 2024.