Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: Informatie
Jaartal: 2017
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
109622
De uitspraak:
In het geschil tussen
Cliënte en Stichting Algemeen Christelijk Ziekenhuis Groningen, gevestigd te Groningen (verder te noemen: het ziekenhuis)
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De geschillencommissie heeft geen zitting gehouden, omdat partijen te kennen hebben gegeven geen prijs te stellen op een mondelinge behandeling.
Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft betrekking op de handelwijze van het ziekenhuis bij de dermatologische behandeling van de cliënte omstreeks de periode van 22 maart 2016 tot 17 oktober 2016. Meer specifiek gaat de klacht over de informatieverstrekking omtrent aan de cliënte in rekening te brengen kosten.
Standpunt van de cliënte
In de kern komt het standpunt van de cliënte op het volgende neer.
Op 22 maart 2016 heeft de cliënte de dermatoloog van het ziekenhuis geconsulteerd. Op 27 juli 2016 heeft de cliënte een tweede consult gehad. Bij het maken van de afspraak voor het tweede consult hebben de arts en de baliemedewerkster niet aan de cliënte medegedeeld dat een diagnose-behandelcombinatie was aangemaakt die slechts negentig dagen geldig was. Hierdoor heeft de cliënte er bij het maken van de afspraak voor het tweede consult geen rekening mee kunnen houden dat deze binnen negentig dagen moest plaatsvinden om de kosten van een nieuwe diagnose-behandelcombinatie te voorkomen. De cliënte vraagt vergoeding van het bedrag van € 145,49, zijnde de haar in rekening gebrachte kosten van de tweede diagnose-behandelcombinatie, althans de extra kosten die voor haar zijn ontstaan door het verstrijken van de termijn van de eerste diagnose-behandelcombinatie.
Standpunt van het ziekenhuis
In de kern komt het standpunt van het ziekenhuis op het volgende neer.
Ten eerste voert het ziekenhuis aan dat de commissie niet bevoegd is om van de klacht kennis te nemen. Er is namelijk geen sprake van personen- of zaakschade. Er is op grond van de WGBO bovendien geen verplichting om te informeren over sluittermijnen van diagnose-behandelcombinaties.
Ten tweede voert het ziekenhuis aan dat niet is voldaan de vereisten genoemd in artikel 3, tweede lid van het Reglement Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: het reglement).
Vervolgens voert het ziekenhuis aan dat er geen sprake is van een geschil als bedoeld in artikel 19 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (verder te noemen: Wkkgz). Op deze grond is de cliënte niet-ontvankelijk in haar klacht.
Ook op grond van artikel 5, eerste lid onder aanhef en onder a van het reglement dient de cliënte niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten slotte is cliënte niet-ontvankelijk op grond van artikel 6 onder aanhef en onder a van het reglement. De klachtenfunctionaris heeft geen inhoudelijk oordeel gegeven en heeft de cliënte gewezen op de mogelijkheid om haar klacht voor te leggen aan de schadebehandelaar van het ziekenhuis.
Over de inhoud van de klacht stelt het ziekenhuis het volgende. Het ziekenhuis had niet de verplichting om uit zichzelf voorlichting te geven over de financiële gevolgen van de behandeling en het sluiten van de eerste diagnose-behandelcombinatie. Het onderbrengen van het tweede consult in de eerste diagnose-behandelcombinatie, terwijl deze was gesloten, levert fraude op en het ziekenhuis was daartoe dan ook niet gehouden. Ten slotte geldt dat als de cliënte op de hoogte was geweest van het sluiten van de eerste diagnose-behandelcombinatie het onwaarschijnlijk is dat de vervolgafspraak binnen de termijn van de eerste diagnose-behandelcombinatie had kunnen worden gepland.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende.
De commissie dient vooreerst te beoordelen of de commissie bevoegd is van de klacht kennis te nemen en of de cliënte kan worden ontvangen in de klacht.
De commissie is van oordeel dat het ook onder haar bevoegdheid valt om te oordelen over vermogensschade zoals hier beweerdelijk aan de orde. Niet bedoeld is om met de verwijzing naar zaakschade in artikel 3, eerste lid van het reglement een beperking aan te brengen in die zin, dat slechts schade aan “voor menselijk beheersing vatbare stoffelijke objecten” (vgl. artikel 3:2 Burgerlijk Wetboek) voor vergoeding in aanmerking komt. Of er sprake is van een schending van een zorgplicht door het ziekenhuis komt aan de orde bij de inhoudelijke beoordeling. Deze vraag staat los van de bevoegdheid van de commissie.
Naar het oordeel van de commissie is er – anders dan het ziekenhuis stelt – wel sprake van een geschil in de zin van artikel 19 van de Wkkgz. De klachtenfunctionaris is een orgaan van het ziekenhuis. Indien de klacht naar het oordeel van de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis beter had kunnen worden behandeld door de schadebehandelaar van het ziekenhuis, had de klachtenfunctionaris de klacht in zoverre door kunnen geleiden naar de schadebehandelaar. In ieder geval heeft de cliënte de klacht aan het ziekenhuis voorgelegd, alvorens een klacht aanhangig te maken bij de geschillencommissie.
Voor wat betreft het betoog van het ziekenhuis dat er sprake is van een niet-ontvankelijke klacht omtrent de niet-betaling van een factuur als bedoeld in artikel 5, eerste lid onder aanhef en onder a van het reglement, overweegt de commissie dat zij de klacht anders interpreteert, namelijk als gericht op het (niet) geven van voorlichting over de kosten zoals hiervoor genoemd.
Ten aanzien van de stelling van het ziekenhuis dat de cliënte de klacht niet eerst heeft ingediend bij het ziekenhuis overweegt de commissie dat dit wel het geval is. De commissie verwijst ter onderbouwing daarvan naar hetgeen reeds hiervoor is overwogen naar aanleiding van het beroep van het ziekenhuis op artikel 19 Wkkgz.
De commissie oordeelt derhalve dat zij bevoegd is en dat de cliënte kan worden ontvangen in haar klacht.
De commissie dient vervolgens de vraag te beantwoorden of er verwijtbare fouten zijn gemaakt bij de behandeling van de cliënte bestaande in de door haar gestelde gebrekkige voorlichting omtrent de kosten en de diagnose-behandelcombinatie.
De commissie stelt daarbij voorop dat voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis vereist is dat voldoende aannemelijk wordt dat het ziekenhuis tekort is geschoten in het nakomen van de behandelingsovereenkomst. De aanwezigheid van een fout of nalaten is een vereiste voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis. De tekortkoming moet aan het ziekenhuis kunnen worden verweten en de cliënte moet door deze tekortkoming schade zijn toegebracht.
Concreet is in dit geval de vraag aan de orde of op het ziekenhuis de verplichting rust om voorlichting te geven over het verstrijken van de termijn van een diagnose-behandelcombinatie en de in verband daarmee mogelijk te ontstane hogere kosten voor de cliënte. De commissie is van oordeel dat dit niet het geval is. De verplichting tot voorlichting van de hulpverlener in het kader van behandelingsovereenkomst strekt zich op grond van artikel 7:448, eerste lid Burgerlijk Wetboek uit over het voorgenomen onderzoek, de voorgestelde behandeling en over de ontwikkeling omtrent het onderzoek, de behandeling en de gezondheidstoestand van de cliënte. Op (de dermatoloog of de baliemedewerkster van) het ziekenhuis rust niet de verplichting om uit zichzelf voorlichting te geven omtrent het verstrijken van de termijn van de diagnose-behandelcombinatie en hiermee verband houdende kosten. Dat de cliënte hiernaar gevraagd heeft, is niet gebleken. De commissie veronderstelt dat als de cliënte hiernaar wel gevraagd had, zij waarschijnlijk door (de dermatoloog of de baliemedewerkster van) het ziekenhuis was verwezen naar iemand die haar vraag hierover inhoudelijk had kunnen beantwoorden. Omdat er geen zorgplicht op het ziekenhuis rust om genoemde voorlichting te geven, kan ook niet worden gesproken van een tekortschieten van het ziekenhuis in een verplichting.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is en dat als volgt dient te worden beslist.
Beslissing
Het door de cliënte verlangde wordt afgewezen.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen op 21 juni 2017.