Zorgaanbieder geen partij in ontruimingsprocedure, beëindiging begeleiding was wel terecht

De Geschillencommissie




Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg    Categorie: (On)zorgvuldigheid    Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 35452/45185

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De cliënt klaagt over de manier waarop de zorgaanbieder zijn woning heeft ontruimd en over de onterechte beëindiging van zijn begeleiding, wat volgens hem niet nodig was.  De zorgaanbieder geeft aan dat de cliënt een woning huurde bij de woningcorporatie. De rechtbank heeft deze huurovereenkomst ontbonden op grond van gedragingen van de cliënt. De cliënt hoopte op hulp van de zorgaanbieder en deze heeft zicht tot het uiterste voor de cliënt ingespannen om andere woonruimte voor de cliënt te vinden, maar dit is helaas niet gelukt. Het beëindigen van de begeleiding was volgens de zorgaanbieder noodzakelijk vanwege de gedragingen van de consument. De commissie oordeelt dat de ontruiming door de woningcorporatie niet aan de zorgaanbieder kan worden verweten. Hij was geen partij in de ontruimingsprocedure en kon daar geen invloed op uitoefenen. Daarnaast oordeelt de commissie dat de cliënt structureel grensoverschrijdend en intimideren gedrag tegen zijn begeleider en andere hulpverleners van de zorgaanbieder vertoonde, wat een beëindiging van de begeleiding door de zorgaanbieder rechtvaardigde. De klachten zijn ongegrond.

Volledige uitspraak

In het geschil tussen
[Cliënt], wonende te [woonplaats]

en

Stichting RIBW Arnhem & Veluwe Vallei, gevestigd te Arnhem
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
gemachtigde: [naam] (advocaat te [plaatsnaam]).

Behandeling van het geschil
De commissie verwijst voor het verloop van de procedure naar haar ontvankelijkverklaring van 13 november 2020, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Bij deze beslissing heeft de commissie de cliënt ontvankelijk verklaard in het klachtonderdeel (A) dat de zorgaanbieder de begeleiding (van de cliënt) ten onrechte per direct heeft beëindigd en voorts in de vordering tot het toekennen van schadevergoeding.

Het geschil is ter zitting behandeld op 8 april 2021 te Arnhem. Partijen hebben ter zitting hun standpunt nader toegelicht. De cliënt werd bijgestaan door [naam]. De zorgaanbieder werd ter zitting vertegenwoordigd door [naam] (Raad van Bestuur) en zijn gemachtigde [naam] (advocaat).

Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de rol die de zorgaanbieder heeft gespeeld bij de ontruiming van de woning van de cliënt en de onmiddellijke beëindiging -– zonder wederhoor – van de begeleiding van de cliënt door de zorgaanbieder.

Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De cliënt werd sinds 2012 ambulant begeleid door de zorgaanbieder, een instelling voor Beschermd en Begeleid Wonen. De cliënt huurde een woning van [naam woningcorporatie]. De rechtbank Gelderland heeft bij vonnis van 7 maart 2018 de huurovereenkomst met de cliënt ontbonden en de ontruiming van de woning binnen een half jaar gelast. Op 15 oktober 2018 is de woning van de cliënt ontruimd. Op 1 oktober 2019 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het vonnis van de rechtbank van 7 maart 2018 bekrachtigd. Rondom de periode van de ontruiming zijn er problemen ontstaan in de relatie van de cliënt met de zorgaanbieder. Op 28 maart 2019 heeft de zorgaanbieder de begeleiding van de cliënt met onmiddellijke ingang beëindigd.

De cliënt heeft op 3 juli 2019 een klacht ingediend bij de klachtencommissie van de zorgaanbieder. Op 13 december 2019 heeft de klachtencommissie uitspraak gedaan. De cliënt kan zich niet vinden in het oordeel van de klachtencommissie om welke reden hij zijn klachten heeft voorgelegd aan de commissie. De cliënt verlangt een oordeel van de commissie over de rol die de zorgaanbieder heeft gehad in de ontruiming van de woning van de cliënt. Voorts verlangt hij een oordeel over de onterechte beëindiging van zijn begeleiding door de zorgaanbieder.

De cliënt stelt dat de ontruiming het gevolg is geweest van verwijtbaar handelen van de zorgaanbieder. Ten behoeve van de appelprocedure bij het hof had de begeleider van de cliënt een ondersteunende brief gestuurd, maar op last van de zorgaanbieder heeft hij die brief later weer ingetrokken. Vervolgens heeft de cliënt de procedure verloren. De cliënt begrijpt niets van de handelwijze van de zorgaanbieder en stelt dat de zorgaanbieder juist tot taak had hem te beschermen en te begeleiden bij mogelijke huisvestingsproblemen. De zorgaanbieder heeft die taak en plicht ernstig verzaakt. Vervolgens heeft de zorgaanbieder zijn handen van de cliënt afgetrokken en de begeleiding op oneigenlijke gronden beëindigd. De beëindiging werd gebaseerd op onterechte en onjuiste MIC-meldingen (Melding Incidenten Cliënten) die door de zorgaanbieder zijn gedaan vanwege vermeende bedreigingen die de cliënt zou hebben geuit.
De cliënt heeft nog steeds geen andere woonruimte en woont in zijn auto. Door de ontruiming heeft de cliënt aanzienlijke schade geleden (kosten van rechtsbijstand, opslag van inboedel en immateriële schade). De cliënt verlangt een vergoeding van € 17.546,21 van de zorgaanbieder.

Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Vanaf 2012 heeft de zorgaanbieder de cliënt ambulant begeleid. Tot 2018 zijn er geen noemenswaardige problemen geweest tussen de cliënt en de zorgaanbieder. In 2018 zijn er grote problemen ontstaan die samenhingen met de ontruiming van de woning van de cliënt. De cliënt huurde een woning bij [naam woningcorporatie]. De rechtbank Gelderland heeft de huurovereenkomst van de cliënt met [naam woningcorporatie] ontbonden op grond van gedragingen (bedreigingen) die de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigden. De zorgaanbieder was geen partij in dat geschil en aan de zorgaanbieder kan wat dat betreft niets verweten worden. Door het hof is de uitspraak van de rechtbank op 1 oktober 2019 bekrachtigd. Meestal wordt hangende een hoger beroepsprocedure niet tot ontruiming van een woning overgaan, maar vanwege de door de cliënt geuite dreigementen jegens de medewerkers van [naam woningcorporatie], zo begrijpt de zorgaanbieder, heeft de ontruiming toch op 15 oktober 2018 plaatsgevonden. Het is de zorgaanbieder bekend dat de advocaat van de cliënt in een executie kort geding in augustus 2018 nog heeft getracht de ontruiming te voorkomen, maar dat de cliënt dit kort geding heeft verloren.

De cliënt hoopte op hulp van de zorgaanbieder en de zorgaanbieder heeft zich tot het uiterste voor de cliënt ingespannen om andere woonruimte voor de cliënt te vinden, echter zonder resultaat. Vanaf dat moment, september 2018, zijn de verhoudingen tussen partijen in snel tempo verslechterd en de spanningen opgelopen. Vanaf september 2018 heeft de cliënt zich steeds intimiderend, dreigend, vijandig en agressief opgesteld tegenover medewerkers van de zorgaanbieder. In het dossier van de cliënt zijn hier vele notities van gemaakt en vanaf 1 oktober 2018 zijn meerdere MIC-meldingen gedaan. De wijkagent is meerdere malen ingeschakeld en aan de cliënt is een verbod opgelegd de locaties van de zorgaanbieder te betreden. Drie medewerkers van de zorgaanbieder hebben zich zodanig angstig en bedreigd gevoeld door de cliënt dat zij zich ziek wilden melden. Van de zorgaanbieder kon dan ook niet langer verwacht worden dat de begeleiding van de cliënt werd gecontinueerd, zodat de zorgaanbieder zich genoodzaakt heeft gezien die begeleiding op 28 maart 2019 met onmiddellijke ingang te beëindigen.
De zorgaanbieder betreurt het dat hij de cliënt niet verder heeft kunnen helpen, maar de problematiek van de cliënt is te ernstig en verlangt een zorg die de zorgaanbieder niet kan bieden.

De zorgaanbieder stelt dat hem geen verwijt kan worden gemaakt van de ontruiming of de beëindiging van de begeleiding. Hij stelt zich op het standpunt dat de klachten ongegrond dienen te worden verklaard en het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding dient te worden afgewezen.

Beoordeling van het geschil
Gelet op de door de cliënt geformuleerde klachten en de inhoud van de ontvankelijkverklaring van de commissie van 13 november 2020 dient de commissie thans te beoordelen:

a. of er sprake is van enig verwijtbaar handelen of nalaten van de zorgaanbieder bij de ontruiming van de woning van de cliënt;
b. of de zorgaanbieder de begeleiding van de cliënt per 28 maart 2019 ten onrechte heeft beëindigd.

De commissie heeft het volgende overwogen.

a. Rol ontruiming woning
De commissie constateert dat de cliënt sinds 2010 een woning huurde bij [naam woningcorporatie]. Vanaf 2012 werd de cliënt begeleid door de zorgaanbieder. De rechtbank Gelderland heeft, na vordering van [naam woningcorporatie], bij vonnis van 7 maart 2018 de huurovereenkomst ontbonden en de cliënt veroordeeld om de woning binnen zes maanden te ontruimen. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in het arrest van 1 oktober 2019 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Uit het arrest blijkt dat de ontruiming het gevolg is geweest van het uitschelden en bedreigen door de cliënt van medewerkers van [naam woningcorporatie] en door [naam woningcorporatie] ingeschakelde aannemers in de periode van 2010 tot 2017. Het voortduren van het uiten van dreigementen heeft ertoe geleid dat de woning van de cliënt op 15 oktober 2018, hangende de hoger beroepsprocedure, is ontruimd.
De commissie is van oordeel dat dit niet aan de zorgaanbieder kan worden verweten. De zorgaanbieder was geen partij in de ontruimingsprocedure en kon daar geen invloed op uitoefenen. De ondersteunende brief die de begeleider van de cliënt op 24 september 2018 aan het hof heeft gestuurd maar vervolgens is teruggetrokken heeft bij de ontruiming geen rol gespeeld. Niet weersproken is immers dat de cliënt het executie kort geding in augustus 2018 ter voorkoming van de ontruiming had verloren, waarmee de ontruiming in oktober 2018 definitief was geworden.
De commissie is dan ook van oordeel dat geen sprake is van enig nalaten of onzorgvuldig handelen van de zorgaanbieder.

b. Onterechte beëindiging begeleiding
De commissie constateert dat de verhouding tussen partijen vanaf 2018 in het zicht van de ontruiming aanzienlijk is verslechterd. Uit het dossier van de cliënt blijkt dat vele malen sprake is geweest van bedreigingen en intimiderend gedrag van de cliënt zowel richting zijn begeleider als richting andere medewerkers van de zorgaanbieder. Net als de klachtencommissie van de zorgaanbieder (uitspraak 19 december 2019) is de commissie van oordeel dat de zorgaanbieder incidenteel onaangepast gedrag, zeker als dat in relatie staat tot de aandoening van een cliënt, moet kunnen opvangen. In dit geval was er, zo blijkt uit het dossier van de cliënt, echter sprake van structureel grensoverschrijdend en intimiderend gedrag tegen hulpverleners wat een beëindiging van de begeleiding door de zorgaanbieder rechtvaardigde. Dit geldt te meer nu de zorgaanbieder onweersproken heeft gesteld dat drie van zijn medewerkers zich zodanig door de cliënt bedreigd hebben gevoeld dat zij zich ziek wilden melden.
De commissie gaat voorbij aan de toelichting van de cliënt dat hij zich door zijn Haagse wortels en ADHD-problematiek wat temperamentvol kan gedragen en wellicht verbaal over de schreef zal zijn gegaan, maar op geen enkele manier heeft bedoeld angst te wekken of vermeende dreigementen uit te voeren. De commissie is van oordeel dat het niet van belang is of de cliënt zijn bedreigingen wel of niet meende; doorslaggevend is dat meerdere werknemers en hulpverleners van de zorgaanbieder de uitingen van de cliënt als zeer bedreigend en intimiderend hebben ervaren.

Ten aanzien van de MIC-meldingen overweegt de commissie als volgt. De cliënt heeft zich op het standpunt gesteld dat de data en feiten zoals opgenomen in de MIC-meldingen niet stroken met de aantekeningen in het dossier van de cliënt. De commissie constateert dat er vele aantekeningen van grensoverschrijdend gedrag in het dossier van de cliënt zijn opgenomen; alleen in de maand september 2018 is al sprake van vijf aantekeningen. Dat de zorgaanbieder vervolgens pas op 1 oktober 2018 een MIC-melding heeft gedaan betreffende agressie en grensoverschrijdend gedrag acht de commissie zorgvuldig en gerechtvaardigd. Dat zich op 1 oktober 2018 zelf geen incident heeft voorgedaan is daarbij niet van belang. Evenmin heeft de commissie kunnen vaststellen dat andere meldingen vals zijn of berusten op onjuiste feiten. De enkele omstandigheid dat de cliënt deze feiten anders interpreteert, maakt dat niet anders.
De commissie constateert dat de zorgaanbieder waar mogelijk heeft getracht de cliënt te ondersteunen en de begeleiding ondanks vele incidenten nog lange tijd heeft voortgezet. Meerdere mogelijkheden tot het verkrijgen van andere woonruimte zijn met de cliënt besproken en concrete hulp is daarbij aangeboden.

Al met al is de commissie van oordeel dat de zorgaanbieder zich tot het uiterste heeft ingespannen om de cliënt te ondersteunen en te begeleiden. Van de zorgaanbieder kon, gelet op het structureel grensoverschrijdende gedrag van de cliënt, niet langer worden verwacht de begeleiding voort te zetten. De zorgaanbieder heeft de begeleiding van de cliënt dan ook op goede gronden beëindigd.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klachten ongegrond zijn.

Het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding wordt dan ook afgewezen.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:

– verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond;
– wijst af het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit mevrouw mr. dr. E. Venekatte, voorzitter, mevrouw mr. M.M. Kok en de heer J. Zomerplaag, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. J.C. Quint, plaatsvervangend secretaris, op 8 april 2021.