Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: (On) zorgvuldigheid
Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ten dele gegrond
Referentiecode:
105225/114379
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De cliënt heeft in 2018 bij de zorgaanbieder een ICD gekregen, maar is hier niet tevreden over. Volgens de cliënt is het onduidelijk wie hij kan aanspreken als hoofdbehandelaar van de plaatsing van de ICD, is er voor de plaatsing geen zorgvuldig neurologisch onderzoek gedaan en heeft de cliënt geen informed consent gegeven voor het plaatsen van de ICD. De cliënt eist een schadevergoeding. Volgens de zorgaanbieder is de plaatsing van de ICD duidelijk en meerdere keren, door verschillende personen, besproken met de cliënt en heeft hij hier zelf toestemming voor gegeven. Ook is er uitgebreid uitgelegd welke uitkomsten van de onderzoeken aangaven dat een ICD noodzakelijk was. De commissie oordeelt dat de behandeling goed en zorgvuldig is verlopen en tot stand is gekomen. Wel had de manier waarop de informed consent is verkregen beter kunnen worden uitgevoerd en/of vastgelegd. De zorgaanbieder is hierin tekortgeschoten. De klacht is ten dele gegrond.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Cliënt], wonende te [woonplaats]en
Medisch Centrum Leeuwarden B.V., gevestigd in Leeuwarden
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 4 februari 2022 in Zwolle.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht.
Onderwerp van het geschil
Het geschil gaat over de behandeling van de cliënt waarbij een ICD, een inwendige defribillator, is geplaatst. Volgens de cliënt heeft hij geen toestemming gegeven voor die behandeling.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Op 20 november 2018 heeft de cliënt een ICD gekregen. In dat verband legt de cliënt drie klachtonderdelen voor.
1. De cliënt vindt het onduidelijk wie hij kan aanspreken als zijn hoofdbehandelaar bij de plaatsing van een ICD.
2. De zorgaanbieder heeft geen zorgvuldig neurologisch onderzoek uitgevoerd voordat zij de indicatie voor een ICD had gesteld.
3. Voor de plaatsing van de ICD heeft de cliënt geen informed consent gegeven.
De cliënt verwijt de zorgaanbieder dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld en stelt dat hij daardoor schade heeft geleden. De cliënt wil daarom een schadevergoeding van € 10.000,–.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De cardio-thoracale chirurg was de hoofdbehandelaar van de cliënt. De cardioloog die de ICD heeft geplaatst was mede-behandelaar.
De zorgaanbieder heeft uitgebreid toegelicht welke onderzoeksresultaten haar hebben gebracht tot de conclusie dat een ICD geïndiceerd was. Voordat tot een behandeling wordt overgegaan wordt de casus steeds uitgebreid besproken in het hartteam. Dat heeft de zorgaanbieder in dit geval ook gedaan.
De zorgaanbieder meent dat zij de plaatsing van een ICD uitgebreid heeft besproken met de cliënt en dat hij daarmee heeft ingestemd. Op de eerste plaats is een ICD al aan de orde geweest tijdens een preoperatief gesprek op 7 november 2018. [Naam arts] is op 20 november 2018 nog aan het bed van de cliënt geweest, omdat de cliënt nog veel vragen had over de ICD. En ook de pacemaker-technicus heeft een gesprek met de cliënt gevoerd over de ICD.
Beoordeling van het geschil
De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder een adequate behandeling heeft geboden aan de cliënt voor zijn hartproblematiek, maar dat de manier waarop informed consent is verkregen niet goed is uitgevoerd dan wel niet goed is vastgelegd. Dat had beter gekund, maar leidt niet tot het oordeel dat de zorgaanbieder een schadevergoeding aan de cliënt is verschuldigd. De commissie licht dit oordeel hierna verder toe.
Wat aan de ICD-plaatsing vooraf is gegaan.
De cliënt is gevallen tijdens het fietsen. De val werd veroorzaakt door ventrikelfibrilleren. Dat is een hartritmestoornis. Door de val heeft de cliënt letsel opgelopen aan zijn nek, waarvoor in eerste instantie behandeling plaatsvond in een ander ziekenhuis in Groningen.
De cliënt is in een ziekenhuis in Sneek gezien voor zijn hartritmestoornis. Het hartteam had besloten dat een dotter/stentbehandeling geïndiceerd was. Voor die behandeling ging de cliënt naar het ziekenhuis van de zorgaanbieder in Leeuwarden. De indicatie is in dat ziekenhuis bijgesteld, in de zin dat een bypass-operatie noodzakelijk was. Die operatie is op 8 november 2018 uitgevoerd.
De cliënt verbleef daarna nog in het ziekenhuis. De zorgaanbieder had op 7 november 2018 al gezien dat een ICD mogelijk noodzakelijk was om het hartritme te blijven bewaken, maar was in afwachting van het verloop en de uitkomst van de bypassoperatie. Nadat die was uitgevoerd heeft het hartteam op 15 november 2018 alsnog besloten dat een ICD geïndiceerd was. De ICD is op 20 november 2018 bij de cliënt geplaatst.
Klachtonderdeel 1. De hoofdbehandelaar.
De zorgaanbieder heeft toegelicht dat de cardio-thoracaal chirurg de hoofdbehandelaar is vanaf het moment waarop de cliënt is ‘binnengekomen’, dus voor zijn bypassoperatie maar ook voor de plaatsing van de ICD. Dat betekent niet dat de cardio-thoracaal chirurg alle behandelingen zelf uitvoert. Zij houdt wel de regie en is het aanspreekpunt voor de cliënt. Dit alles is in het verweerschrift toegelicht en de cliënt heeft geen verdere onderbouwing van zijn klacht op dit punt gegeven. De commissie laat het dan ook bij deze vaststelling. Het klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel 2. Was een neurologisch onderzoek aangewezen?
De zorgaanbieder heeft toegelicht dat als de cliënt zou hebben gekozen voor een S-ICD (subcutaan, ofwel onderhuidse ICD), dat dan verschillende neurologische vraagstukken zouden ontstaan. Maar de cliënt had volgens de zorgaanbieder al gekozen voor een ‘reguliere’ ICD. Bij de plaatsing van een reguliere ICD vindt geen intubatie plaats (voor beademing onder algehele narcose) of behandeling met bepaalde medicijnen (om een hart-longmachine aan te sluiten). Daarom hoefden de neurologen en neurochirurgen die de cliënt hebben behandeld aan zijn nek niet te worden geconsulteerd. De cliënt is op deze reactie op de klacht niet ingegaan, niet in zijn brief van 25 oktober 2021 en ook niet tijdens de zitting, afgezien van zijn klacht ten aanzien van de informed consent. De commissie ziet ook op basis van de informatie uit het medisch dossier niet in dat voorafgaand aan de plaatsing van de ICD aanvullend neurologisch onderzoek was aangewezen. Een en ander betekent dat klachtonderdeel 2 ook ongegrond is.
Klachtonderdeel 3. Voor de plaatsing van de ICD heeft de cliënt geen informed consent gegeven.
Het uitgangspunt is dat voor elke medische handeling toestemming van de patiënt is vereist. Dat staat in artikel 7:450 van het Burgerlijk Wetboek. Deze toestemming is een voorwaarde om een medische ingreep te mogen verrichten. Als de informatie over de ingreep niet toereikend of onjuist is, is er geen toestemming en dus geen rechtvaardiging voor de gepleegde ingreep. Dit toestemmingsvereiste hangt nauw samen met de inlichtingenplicht van de hulpverlener (artikel 7:448 van het Burgerlijk Wetboek). Beide artikelen strekken ertoe de patiënt in staat te stellen goed geïnformeerd te beslissen of hij al dan niet toestemming voor een behandeling zal geven (het zogenaamde informed consent).
De commissie stelt vast dat de zorgaanbieder niet beschikt over een door de cliënt ondertekend document, waarin staat hij op de hoogte is van de voorgenomen behandeling en waarin hij zijn toestemming voor de plaatsing van een ICD heeft gegeven. Dat is ook geen vereiste, maar een schriftelijk verleende toestemming stelt de zorgaanbieder wel beter in staat om eventuele discussie – ten aanzien van de vraag of er wel of geen informed consent is – nadien te voorkomen.
De cliënt betwist dat hij zijn toestemming ook mondeling aan de zorgaanbieder heeft gegeven. Volgens de cliënt heeft de zorgaanbieder op geen enkel moment de keuze voor deze behandeling voorgehouden. Sterker, de eerste kennismaking met de behandelaar had de cliënt op de operatietafel. Gelet op die betwisting is het aan de zorgaanbieder om aannemelijk te maken dat zij toch heeft gehandeld met de geïnformeerde toestemming van de cliënt.
De zorgaanbieder heeft in feite drie omstandigheden aangevoerd, zo constateert de commissie.
Op de eerste plaats zou de cliënt zijn toestemming hebben gegeven op 7 november 2018. Maar tijdens dat gesprek heeft de behandelaar de cliënt ook op de hoogte gebracht van het feit dat niet langer een dotter/stentbehandeling zou volstaan, maar dat een bypass-operatie noodzakelijk was. De cliënt stond daardoor niet open om informatie over een vervolg daarop tot zich te nemen. De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder daarom de cliënt op een later moment alsnog had moeten informeren en om toestemming voor de behandeling had moeten vragen.
Op de tweede plaats zou de cliënt zijn toestemming voor de behandeling hebben verleend aan [naam arts]. De zorgaanbieder heeft echter erkend dat het medisch dossier op dit punt onvolledig is, want de verslaglegging van [naam arts] aangaande informed consent ontbreekt. De commissie kan daarom niet vaststellen of de cliënt aan [naam arts] zijn toestemming voor de behandeling heeft gegeven.
Tot slot zou de cliënt zijn toestemming aan de pacemaker-technicus hebben gegeven. In de decursus is hierover echter niets anders opgenomen dan dat een ICD-screening heeft plaatsgevonden.
Al met al is het niet zonneklaar dat de cliënt voorafgaand aan de behandeling is geïnformeerd over de plaatsing van een ICD en dat de cliënt voor die behandeling zijn toestemming heeft gegeven. De klacht is op dit punt daarom gegrond.
Het verzoek om een schadevergoeding.
De cliënt wil schadevergoeding van € 10.000,–. Voor een aanspraak op schadevergoeding is ten minste vereist dat de zorgaanbieder in enig opzicht toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelovereenkomst. Hiervoor heeft de commissie vastgesteld dat de zorgaanbieder is tekortgeschoten in haar verplichtingen op grond van de behandelovereenkomst, doordat niet kan worden vastgesteld dat zij heeft gehandeld op basis van een informed consent.
De cliënt baseert zijn verzoek om schadevergoeding hoofdzakelijk op de pijnklachten die hij heeft ervaren na de plaatsing van een ICD. De commissie is echter van oordeel dat sprake is geweest van een noodzakelijke, mogelijk levensreddende behandeling, waarvan niet waarschijnlijk is dat allerlei nekklachten het gevolg kunnen zijn. De cliënt heeft dat verband in elk geval niet aangetoond. Dat maakt dat tussen het handelen van de zorgaanbieder en de ervaren pijnklachten geen causaal verband bestaat en er geen recht op schadevergoeding bestaat. Voor de goede orde merkt de commissie op dat het enkele feit dat de zorgaanbieder een behandeling heeft uitgevoerd zonder dat kan worden vastgesteld dat zij heeft gehandeld op basis van een informed consent, de zorgaanbieder op zichzelf nog niet schadeplichtig maakt.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ten dele gegrond is. Dat betekent dat de zorgaanbieder het klachtengeld aan de cliënt moet vergoeden.
Daarom wordt als volgt beslist.
Beslissing
Klachtonderdeel 3, voor de plaatsing van de ICD heeft de cliënt geen informed consent gegeven, is gegrond.
Bovendien dient de zorgaanbieder overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 77,50 aan de cliënt te vergoeden ter zake van het klachtengeld.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mr. M.M. Verhoeven, voorzitter, prof. dr. J.W. Deckers, mr. P.O.H. Gevaerts, leden, in aanwezigheid van mr. C.J.H. Terwal, secretaris, op
4 februari 2022.