Zorgaanbieder had medisch dossier naar huisarts moeten sturen. Verder geen aanwijzingen dat de zorginstelling in de zorgverlening aan de cliënt tekort is geschoten

  • Home >>
  • Zorg Algemeen >>
De Geschillencommissie




Commissie: Zorg Algemeen    Categorie: (On)zorgvuldigheid    Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 114112

De uitspraak:

In het geschil tussen

[Cliënt], wonende te [plaats] en Stichting Vincere-GGZ, gevestigd te Sittard.

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Zorg Algemeen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. Het geschil is ter zitting behandeld op 21 februari 2018 te Zwolle.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen om ter zitting te verschijnen. De cliënt is ter zitting verschenen, vergezeld door zijn persoonlijk begeleider[naam]. Namens de zorginstelling is [naam hoofdbehandelaar kliniek Cadier en Keer], geneesheer-directeur, verschenen.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft de kwaliteit van de zorgverlening door de zorginstelling aan de cliënt.

Standpunt van de cliënt
 
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken, die hier als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd. In de kern komt het standpunt van de cliënt op het volgende neer.

De cliënt heeft zich tot de zorginstelling gewend voor behandeling van onder meer zijn verslavingsproblematiek. De zorginstelling heeft verschillende behandelcentra. Van 13 juni 2017 tot   13 juli 2017 is de cliënt behandeld bij de kliniek Pine Tree in Portugal. Van 14 juli 2017 t/m 0 juli 2017 is de cliënt behandeld bij de kliniek in Cadier en Keer.

De klacht van de cliënt bestaat uit de volgende onderdelen:
* Zeer slechte begeleiding, gebrekkige communicatie, geringe betrokkenheid en weinig begripvolle werkwijze van de medewerkers van de zorginstelling;
* Intimidatie en discriminatie door de medepatiënten en medewerkers in Portugal;
* Zeer matig behandelplan. De gebrekkige plannen zijn ook niet uitgevoerd;
* In Portugal van medepatiënt en niet van de zorginstelling gehoord op welke dag de cliënt zou vertrekken;
* Geen arts aanwezig in Cadier en Keer, toen de cliënt vanuit Portugal daar aankwam;
* Geen individuele gesprekken tijdens de behandeling in Cadier en Keer, terwijl dit wel in het behandelplan stond en die gesprekken ook noodzakelijk waren;
* De officiële waarschuwingen en het verzoek om te vertrekken waren niet rechtvaardig en terecht;
* Geen medisch dossier, maar alleen een kleine samenvatting naar de huisarts gestuurd;
* Geen medewerking bij het vinden van noodzakelijke nieuwe huisvesting, terwijl dit wel was toegezegd.

De cliënt stelt dat hij door deze negatieve ervaringen slechter is gaan functioneren. Hij heeft meer last van piekeren, sombere dagen en angstige momenten. De cliënt is het vertrouwen in anderen en hemzelf meer verloren. De cliënt wenst een bedrag van € 25.000,– aan schadevergoeding.

Standpunt van de zorginstelling

Voor het standpunt van de zorginstelling verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken, die als hier herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd. Het standpunt van de zorginstelling luidt in hoofdzaak als volgt.

[Naam hoofdbehandelaar kliniek Pine Tree] was als hoofdbehandelaar betrokken bij de behandeling van de cliënt in de kliniek Pine Tree in Portugal. Volgens hem werd deze behandeling vanaf het begin gekenmerkt door veel irritatie over de behandeling en conflicten met medepatiënten. De cliënt had hierdoor moeite om zich te focussen op zijn behandeling en herstel. Bij de cliënt was sprake van een gebrekkige impulscontrole en beperkt introspectief vermogen en de neiging dingen buiten zichzelf te plaatsen. [Naam hoofdbehandelaar kliniek Pine Tree] heeft expliciet bij het behandelteam en de medepatiënten getoetst of sprake was van discriminerend gedrag richting de cliënt en heeft hier geen aanwijzingen voor gevonden. De cliënt heeft ook zelf de wens geuit om naar Nederland te gaan en de behandeling in Cadier en Keer voort te zetten.

De door de cliënt ervaren problemen bij zijn terugreis zijn niet aan de zorginstelling te wijten maar aan de luchtvaartmaatschappij. De zorginstelling heeft de ticketkosten en de hotelkosten van de cliënt voor haar rekening genomen. Bij aankomst in Cadier en Keer was er door een miscommunicatie geen arts aanwezig. De zorginstelling zal de eventuele kosten van de cliënt voor de overnachting in de nabijheid van de kliniek voor haar rekening nemen.

Tijdens het verblijf in Cadier en Keer was [naam hoofdbehandelaar kliniek Cadier en Keer] hoofdbehandelaar van de cliënt. De cliënt reisde tijdens een bijzonder verlof naar verschillende locaties waarbij hij nadien geen openheid gaf over het hoe en het waarom. Dit resulteerde in een eerste waarschuwing. Tijdens een nieuw verlof woonde hij zonder goedkeuring, zonder voorafgaande openheid en tegen het advies van het behandelteam in het zomercarnaval in Rotterdam bij. Dit leidde tot een tweede waarschuwing met beëindiging van de behandelrelatie. Een aantal dagen later is de cliënt uitgenodigd om terug te kijken op het verloop van de behandeling en om te onderzoeken of de zorginstelling een (andere) rol zou kunnen betekenen in zijn herstel.

Er is geen toezegging gedaan dat hij weer zou kunnen worden opgenomen. Het urgentieformulier kon niet worden ingevuld omdat de cliënt zijn behandeltraject niet succesvol heeft doorlopen. De uitvoering van het behandelplan is niet gebeurd zoals voorgenomen omdat de behandeling voortijdig is afgebroken.

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft het volgende overwogen.

De commissie stelt vast dat de zorginstelling geen verzoek heeft gedaan om de cliënt niet-ontvankelijk te verklaren in zijn klacht wegens het niet doorlopen van de interne klachtenprocedure van de zorginstelling. Gelet op het bepaalde in artikel 6 lid 1 onder a van het Reglement Geschillencommissie Zorg Algemeen mag de commissie dit niet ambtshalve beoordelen, zodat de cliënt ontvankelijk is in zijn klacht.

De commissie stelt voorop dat voor aansprakelijkheid van de zorginstelling is vereist dat voldoende aannemelijk is dat de zorginstelling tekort is geschoten in de nakoming dan wel de uitvoering van de behandelingsovereenkomst. De aanwezigheid van een fout of nalaten is een vereiste voor aansprakelijkheid van de zorginstelling. De tekortkoming moet aan de zorginstelling kunnen worden verweten en de cliënt moet door deze tekortkoming schade zijn toegebracht.
 
Ter zitting heeft [naam hoofdbehandelaar kliniek Cadier en Keer] erkend dat hij niet het gehele medische dossier van de cliënt naar de huisarts van de cliënt heeft gestuurd. [Naam hoofdbehandelaar kliniek Cadier en Keer] heeft toegezegd dit alsnog aan de huisarts te zullen doen toekomen. Hoewel de commissie er vanuit gaat dat [naam hoofdbehandelaar kliniek Cadier en Keer] zijn toezegging op korte termijn gestand zal doen, acht de commissie dit klachtonderdeel thans gegrond.

De commissie heeft voor het overige onvoldoende aanwijzingen dat de zorginstelling in de zorgverlening aan de cliënt tekort is geschoten en overweegt daartoe als volgt

Wat betreft de periode in Portugal heeft de zorginstelling de door de cliënt gestelde discriminatie, intimidatie en gebrekkige communicatie gemotiveerd weersproken. Nu de cliënt zijn stellingen niet heeft onderbouwd en vast staat dat de cliënt zelf heeft besloten zijn behandeling in Portugal te beëindigen, kan de commissie thans niet vaststellen dat sprake is van verwijtbaar handelen aan de zijde van de zorginstelling in die periode.

Evenmin kan de commissie vaststellen dat sprake is van verwijtbaar handelen aan de zijde van de zorginstelling rondom de terugreis van de cliënt van Portugal naar Nederland. De door de cliënt ondervonden problemen op het vliegveld in Portugal zijn volgens de eigen verklaring van de cliënt te wijten aan de luchtvaartmaatschappij c.q. de medewerkers van het vliegveld. Zo heeft de cliënt verklaard dat op het vliegveld de informatie verkeerd op het bord stond, dat er flinke vertraging was en dat een medewerker op het vliegveld een fout had gemaakt. Deze problemen zijn -hoe vervelend ook voor de cliënt- niet veroorzaakt door een tekortkoming aan de zijde van de zorginstelling in de zorgverlening aan de cliënt. Overigens is ook niet weersproken dat de zorginstelling de extra ticketkosten en de hotelkosten van de cliënt voor haar rekening heeft genomen.

Wat betreft de periode in Cadier en Keer is niet in geschil dat bij aankomst van de cliënt aldaar geen arts in de zorginstelling aanwezig was. De cliënt heeft voor die nacht een slaapplek elders moeten zoeken. De zorginstelling heeft aan de cliënt hiervoor excuses aangeboden.
Ter zitting heeft de cliënt verklaard dat de zorginstelling de gemaakte hotelkosten inmiddels heeft vergoed, zodat dit punt thans geen verdere bespreking behoeft.
Voorts blijkt uit het overgelegde behandelplan dat de cliënt klinisch zou worden behandeld gedurende 60 dagen door middel van individuele sessies en groepssessies. Partijen verschillen van mening of de cliënt in de periode in Cadier en Keer al dan niet individueel is behandeld. De commissie kan dit thans dan ook niet vaststellen, maar acht dit ook minder relevant nu de periode in Cadier en Keer nog maar net was begonnen (deze zou eigenlijk één of twee maanden duren) en de commissie het onwaarschijnlijk acht dat de cliënt hiervan schade heeft ondervonden.

Nadat de cliënt twee waarschuwingen van de zorginstelling had ontvangen, is de behandelrelatie tussen hen beëindigd. Deze waarschuwingen hielden – kort gezegd – verband met het (bijzonder) verlof van de cliënt. Partijen verschillen van mening over de afspraken die zij over dat verlof hebben gemaakt, de gebeurtenissen die tijdens dat verlof hebben plaats gevonden en hetgeen de cliënt daarover aan de zorginstelling heeft teruggekoppeld. De commissie kan derhalve thans niet vaststellen of de zorginstelling hierbij verwijtbaar heeft gehandeld. De enkele niet onderbouwde stellingen van de cliënt bieden onvoldoende grondslag om zijn klacht op dit punt gegrond te verklaren. 

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ten dele gegrond is.

De commissie is van oordeel dat de cliënt onvoldoende heeft gesteld om te kunnen vaststellen dat de geconstateerde tekortkoming in causaal verband staat tot de verlangde schadevergoeding. Reeds gelet daarop zal de verlangde schadevergoeding worden afgewezen

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

De commissie:

– verklaart de klacht voor zover deze betrekking heeft op het sturen van het medisch dossier aan
 de huisarts van de cliënt gegrond;

– verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

– bepaalt dat de zorginstelling overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van
 € 52,50 dient te vergoeden aan de cliënt ter zake van het klachtengeld;

– wijst het meer of anders verlangde af.

Aldus beslist op 21 februari 2018 door de Geschillencommissie Zorg Algemeen.

Vervolg bindend advies

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Zorg Algemeen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken. Het geschil is ter zitting behandeld op 17 januari 2019 te Den Haag.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen. Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht. De cliënt werd ter zitting vergezeld door een vriendin, [naam]. Namens de zorgaanbieder is ter zitting verschenen [naam], interne klachtenfunctionaris.

Onderwerp van het geschil

De cliënt klaagt erover dat de zorgaanbieder niet heeft voldaan aan het bindend advies, dat de commissie op 21 februari 2018 heeft gegeven in het toenmalige geschil tussen partijen.

Standpunt van de cliënt

Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.

Volgens de cliënt weigert de zorgaanbieder uitvoering te geven aan het bindend advies van de commissie van 21 februari 2018. In dat advies heeft de commissie – voor zover thans van belang – bepaald dat de zorgaanbieder het medisch dossier van de cliënt dient op te sturen aan de huisarts van de cliënt.

Uit de overgelegde stukken zijn de volgende gebeurtenissen af te leiden:
– Vanaf 24 maart 2018 heeft de cliënt meerdere malen gesteld dat hij het medisch dossier niet heeft ontvangen.
– Op 22 mei 2018 heeft de huisarts van de cliënt aangegeven dat alleen de afsluitende brief van 2 augustus 2017 van de zorgaanbieder is ontvangen.
– Op 18 juni 2018 heeft de cliënt nogmaals aangegeven dat er geen medisch dossier is ontvangen.
– Nadat de zorgaanbieder op 19 juni 2018 aan het secretariaat van de commissie heeft geïnformeerd dat het medisch dossier op 25 mei 2018 aangetekend is verstuurd, heeft de cliënt op 29 juni 2017 aangeven dat er alleen een stapel papieren is ontvangen, die volgens hem geen medisch dossier vormen.
– Op 5 juli 2018 heeft de zorgaanbieder aangegeven dat dit de gegevens zijn die doorgaans bij het opvragen van het dossier worden verstrekt, maar dat in dit geval eveneens de dossiernotities van de behandelaars opgestuurd zullen worden.
– Op 27 juli 2018 heeft de cliënt wederom aangegeven dat alleen een stapel papieren is ontvangen en geen medisch dossier.
– Op 15 augustus 2018 heeft de cliënt aangegeven dat de zorgaanbieder heeft geprobeerd hem te benaderen, maar dat hij dat niet wenst. Tevens heeft hij op 15 augustus 2018 nogmaals een verklaring van de huisarts toegezonden, waarin is vermeld dat er geen medisch dossier is ontvangen.
– Op 26 september 2018 heeft de cliënt wederom aangegeven dat er geen medisch dossier is ontvangen.
– Op 29 oktober 2018 heeft de cliënt nogmaals aangeven dat er geen medisch dossier is ontvangen en nogmaals de eerder genoemde verklaring van de huisarts toegezonden.

De cliënt wenst dat de zorgaanbieder het bindend advies nakomt door het volledige medische dossier op te sturen.

Standpunt van de zorgaanbieder

Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.

De zorgaanbieder is van mening dat zij het bindend advies van 21 februari 2018 is nagekomen. Uit de overgelegde stukken zijn de volgende gebeurtenissen af te leiden:
– Op 11 mei 2018 heeft de zorgaanbieder aan het secretariaat geïnformeerd dat het klachtengeld van € 52,50 aan de cliënt is vergoed en dat de zorgaanbieder diverse malen contact heeft gehad met de huisarts van de cliënt om af te stemmen welke informatie vanuit hem gewenst is. Doorgaans ontvangt de verwijzer na het afsluiten van een behandeling een eindrapportage, waarmee deze geïnformeerd wordt over het resultaat van de behandeling. Dat is in dit geval ook gebeurd. Volgens de huisarts van de cliënt was dat in principe voldoende. Ook de huisartsenpraktijk heeft contact gehad met de cliënt en het is hen evenmin duidelijk welke gegevens de cliënt verder nog wenst te ontvangen. De cliënt zou gesproken hebben over ‘een medisch dossier van een zaak die de cliënt heeft gewonnen’. Aangezien het niet gebruikelijk is dat een geheel medisch dossier wordt verstrekt en de huisarts dit ook niet heeft verzocht, heeft de zorgaanbieder aanvankelijk niet het gehele medische dossier verstrekt maar alleen de eindrapportage, waarbij is aangegeven dat de zorgaanbieder bereid is nadere gegevens te verstrekken indien daar in een concreet verzoek om wordt verzocht.
– Op 24 mei 2018 heeft de zorgaanbieder tevens het volledige medische dossier per aangetekende post aan de huisarts opgestuurd.
– Op 18 juni 2018 gaf de cliënt wederom aan dat er geen medisch dossier is ontvangen.
– Op 19 juni 2018 heeft de zorgaanbieder geïnformeerd dat het medisch dossier op 25 mei 2018 om 18.26 uur is afgegeven aan de huisarts en dat er een Track and trace code en handtekening beschikbaar is.
– Op 29 juni 2017 gaf de cliënt aan dat er alleen een stapel papieren is ontvangen.
– Op 5 juli 2018 heeft de zorgaanbieder aangegeven dat dit de gegevens zijn die doorgaans bij het opvragen van het dossier worden verstrekt, maar dat dit kennelijk niet aan de wens van de cliënt voldoet. Het enige dat nog extra aangeleverd kan worden zijn de dossiernotities die door de behandelaars zijn geschreven. De zorgaanbieder heeft deze dossiernotities vervolgens eveneens per aangetekende post aan de huisarts opgestuurd.
– Op 27 juli 2018 gaf de cliënt wederom aan dat geen medisch dossier is ontvangen.
– Op 15 augustus 2018 heeft de zorgaanbieder contact opgenomen met de huisarts, die echter op de vlakte bleef over de vraag welk deel van het medisch dossier nog ontbrak en aangaf dat dit beter door de cliënt zelf beantwoord kon worden. De zorgaanbieder heeft daarop, nadat dit is afgestemd met de huisarts en het secretariaat van de commissie, rechtstreeks contact opgenomen met de cliënt om te inventariseren waar het medisch dossier in zijn ogen tekort schiet. De cliënt gaf echter geen gehoor, maar liet aan het secretariaat van de commissie weten dat de zorgaanbieder getracht heeft hem te bellen, maar dat hij er geen prijs op stelt dat de zorgaanbieder contact met hem opneemt.
– Toen de cliënt daarna contact opnam met het communicatiecentrum van de zorgaanbieder, heeft de cliënt in eerste instantie geen specifiek ontbrekend onderdeel genoemd. Nadien gaf hij aan dat hij de volgende punten miste:
a. een onderbouwing van het besluit om de behandeling met hem niet voort te zetten;
b. een onderbouwing van het besluit om hem een tweede kans te bieden na zijn ervaringen in Portugal;
c. twee officiële waarschuwingen en de overwegingen daarin;
d. zijn persoonlijke beleving, waaruit is af te leiden hoe hij zijn behandeling destijds heeft beleefd. Over dat laatste punt heeft de zorgaanbieder aangegeven dat het niet aan haar is om de eigen, subjectieve ervaringen van de cliënt vast te leggen.
– Op 12 september 2018 heeft de zorgaanbieder verslag gedaan van de correspondentie met de huisarts en de cliënt en aan de commissie gevraagd, wat de te adviseren vervolgstappen zijn.

Concluderend stelt de zorgaanbieder dat het aangeleverde medische dossier compleet is. De zorgaanbieder verwijst naar de brief van 2 oktober 2018 van het secretariaat van de commissie, waarin aan de cliënt werd gevraagd om binnen 14 dagen aan te geven welke delen uit het medische dossier hij nog miste. De cliënt heeft niet inhoudelijk gereageerd binnen deze termijn. Op 29 oktober 2018 is door de cliënt wederom gesteld dat er geen medisch dossier is ontvangen. Aangezien er sinds 2 oktober 2018 geen inhoudelijke reactie van de cliënt is ontvangen, zijn er redelijkerwijs geen verdere stukken vanuit de zorgaanbieder aangeleverd.

De woordvoerder van de zorgaanbieder heeft ter zitting bevestigd dat het gehele medische dossier aan de cliënt is opgestuurd.

Beoordeling

Naar aanleiding van het door partijen over en weer gestelde overweegt de commissie het volgende.

Op grond van de door partijen overgelegde stukken en hetgeen door hen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, overweegt de commissie het volgende. Aan de commissie ligt thans de vraag voor of de zorgaanbieder het bindend advies van 21 februari 2018 is nagekomen, waarin de commissie – voor zover thans van belang – heeft bepaald dat de zorgaanbieder het medisch dossier van de cliënt dient op te sturen aan de huisarts van de cliënt.

Ten aanzien van de omvang van het medisch dossier overweegt de commissie dat niet alles tot het medisch dossier behoort. Zo behoren persoonlijke werkaantekeningen in beginsel niet tot het medisch dossier. Nu de zorgverlener nadien ook alle persoonlijke notities aan de cliënt heeft toegezonden, behoeft dit punt geen verdere bespreking.

De commissie stelt vast dat de standpunten van partijen over de vraag of het medische dossier is opgestuurd, tegenover elkaar staan. Nu de zorgaanbieder naar het oordeel van de commissie voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de stukken die de zorgaanbieder aanmerkt als medisch dossier, door de cliënt zijn ontvangen, en de woordvoerder van de zorgaanbieder ter zitting heeft bevestigd dat het gehele medische dossier aan de cliënt is opgestuurd en zich geen verdere stukken in het dossier bevinden, kan de commissie uitsluitend uitgaan van de juistheid daarvan. De klacht van de cliënt dat de zorgaanbieder het bindend advies van 21 februari 2018 niet is nagekomen, wordt door de commissie daarom ongegrond geacht.

Ten overvloede overweegt de commissie het volgende. Tijdens de zitting heeft de commissie de indruk gekregen dat het de cliënt vooral erom gaat om enkele misstanden die in zijn ogen hebben plaatsgevonden bij zijn verblijf bij de instelling van de zorgaanbieder in Portugal alsmede nadien in Nederland, aan de orde te stellen. Indien de cliënt zorgen heeft over de gang van zaken, daarvan zelf nadeel heeft ondervonden en vindt dat deze aan de orde gesteld moeten worden, geeft de commissie de cliënt in overweging om een klacht bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg in te dienen. De gang naar de geschillencommissie is daartoe niet de geëigende weg.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat als volgt dient te worden beslist.

Beslissing

De commissie acht de klacht van de cliënt dat de zorgaanbieder het bindend advies van 21 februari 2018 niet is nagekomen, ongegrond.

Aldus beslist op 17 januari 2019 door de Geschillencommissie Zorg Algemeen, bestaande uit
mevrouw mr. P.W.M. de Wolf MSM, voorzitter, de heer dr. F.J.M. van der Meer en de heer mr. R.P. Gerzon, leden, waarbij mevrouw mr. M.E. Taams-van Hoeken als plaatsvervangend secretaris fungeerde.