Commissie: Vrijgevestigde GGZ praktijken
Categorie: Behandelingsovereenkomst
Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
155360/170959
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Dochter van klaagster liep bij zorgaanbieder om de wachttijd tot gespecialiseerde tweedelijnszorg te overbruggen. Klaagster kon zich niet goed vinden in de inhoud van het behandelplan en van het evaluatieverslag. Klaagster heeft een klacht ingediend bij de Landelijke Vereniging van Vrijgevestigde Psychologen, maar de klachtenprocedure is niet naar tevredenheid van klaagster verlopen. Zorgaanbieder stelt steeds professioneel en uitsluitend in het belang van dochter gehandeld te hebben. De commissie is van oordeel dat de psycholoog juist heeft gehandeld. De commissie stelt dat zorgaanbieder na de intakegesprekken haar professionele grenzen heeft aangegeven en de dochter van klaagster op verantwoorde wijze heeft begeleid in de overbruggingsfase naar verdere hulp. De commissie oordeelt dat de klacht van klaagster in alle onderdelen ongegrond is.
De uitspraak
in het geschil tussen
[Naam], wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: klaagster), moeder/vertegenwoordiger van de minderjarige [naam] (hierna te noemen: de dochter)gemachtigde: [naam], ARAG
en
Psychologie Vandaag, gevestigd te Utrecht
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
gemachtigde: [naam], VvAA.
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Vrijgevestigde GGZ praktijken (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2022 te Utrecht.
Klaagster is digitaal ter zitting verschenen en werd bijgestaan door [naam] die ter zitting aanwezig was.
De zorgaanbieder werd vertegenwoordigd door [naam], psycholoog; zij is digitaal ter zitting verschenen en werd bijgestaan [naam], VvAA, die ter zitting aanwezig was.
Onderwerp van het geschil
Klaagster heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.
Het geschil betreft de kwaliteit van de psychologische zorg voor de dochter van klaagster. Klaagster stelt dat die zorg schadelijk is geweest voor de dochter en een negatieve invloed op haar heeft gehad. Daarbij heeft de zorgaanbieder onjuiste informatie over klaagster en de dochter doorgegeven aan Veilig Thuis.
Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De dochter is van eind november 2020 tot begin april 2021 in behandeling geweest bij de zorgaanbieder (hierna te noemen: de psycholoog).
Op 25 november 2020 heeft een intakegesprek plaatsgevonden vanwege zorgen bij de ouders over de ontwikkeling van de dochter. De ouders zijn gescheiden. In het intakegesprek werd geconcludeerd dat tweedelijnsbehandeling voor de dochter noodzakelijk was met de daarbij behorende specialisatie en systematische behandeling.
Vanwege een wachttijd werd besloten om de tijd tot de behandeling in de tweede lijn te overbruggen door gesprekken met de psycholoog. De psycholoog heeft op 6 januari 2021 een behandelplan opgesteld. Klaagster kon zich niet goed vinden in de inhoud van het plan maar desondanks werd gestart met de gesprekken met de dochter die op dat moment 13 jaar oud was.
Op 9 april 2021 heeft de psycholoog een evaluatieverslag opgesteld dat, zonder dat de dochter dat vooraf had gezien, aan de ouders werd gestuurd. Klaagster en de dochter kunnen zich niet vinden in de inhoud van dat evaluatieverslag en hebben dat meteen aan de psycholoog laten weten. Klaagster stelt dat het verslag geen juiste inzage geeft in de problematiek en/of de situatie waarin de dochter zich bevond. Het vertrouwen van de dochter is door de inhoud van het verslag en de handelwijze van de psycholoog ernstig beschaamd. De discussie over het evaluatierapport heeft ertoe geleid dat de psycholoog een melding heeft gedaan bij Veilig Thuis. De vader werd hierin gekend maar de dochter en klaagster werden pas later geïnformeerd. Veilig Thuis heeft geen reden gezien om nader onderzoek in te stellen.
Klaagster heeft een klacht ingediend bij de LVVP (Landelijke Vereniging van Vrijgevestigd Psychologen en Psychotherapeuten) maar de klachtenprocedure is niet naar tevredenheid van klaagster verlopen. Klaagster verwijt de psycholoog dat zij:
– zich niet goed op de hoogte heeft gesteld van wat belangrijk is voor klaagster, het
vertrouwen van klaagster heeft geschaad en acties heeft ondernomen die schadelijk zijn voor klaagster en haar omgeving;
– de geheimhoudingsplicht ten aanzien van de dochter heeft geschonden;
– geen juiste stappen heeft genomen om de door haar veroorzaakte schade met de dochter te bespreken en/of sorry tegen haar te zeggen;
– een negatieve invloed heeft gehad op de dochter;
– onjuiste informatie heeft doorgeven aan Veilig Thuis.
Klaagster verzoekt de commissie de klacht te beoordelen en een oordeel te geven over het handelen van de psycholoog.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Na verwijzing door de huisarts is de dochter op 25 november 2020 bij de psycholoog in behandeling gekomen. De hulpvraag kwam niet alleen van de ouders maar ook en met name van de dochter zelf. In de verwijsbrief van de huisarts werd melding gemaakt van somberheid, gevoel van zinloosheid, afwezigheid uit de realiteit en gedachten over de dood.
Over de informatie-uitwisseling tussen de psychologe, de dochter en beide ouders werd afgesproken dat die informatie (in het belang van de dochter) in alle openheid met elkaar mocht worden gedeeld tenzij expliciet aangegeven werd dat daar geen toestemming voor werd gegeven.
In het intakegesprek heeft de dochter de psycholoog onder meer verteld over haar doodswens, haar depressieve gevoelens, de (moeizame) relatie met haar ouders, het gebrek aan steun die zij ervoer, haar (zorgwekkende) eetgedrag en haar wens om een diagnose te krijgen. De psycholoog heeft de dochter gevraagd of zij haar iets had verteld dat zij niet met de ouders mocht bespreken maar de dochter beantwoordde die vraag ontkennend: de psycholoog mocht alles met de ouders bespreken en dit is ook zo in het dossier van de dochter genoteerd.
Na de intakegesprekken en een vervolggesprek met de dochter heeft de psycholoog geconcludeerd dat tweedelijnszorg bij een gespecialiseerde GGZ-organisatie geïndiceerd was. Er was sprake van forse klachten met aanwijzingen voor een bedreigde persoonsontwikkeling bij een heftige systeemproblematiek. De psycholoog kon die gespecialiseerde zorg niet zelf bieden. Molemann, een instelling voor complexe psychische problematiek werd geschikt geacht voor de hulp aan de dochter en de huisarts zou de dochter, met haar instemming, naar hen doorverwijzen. Navraag leerde echter dat Molemann een intakestop en wachttijden kende tot het voorjaar van 2021. Afgesproken werd dat de psycholoog ter overbrugging van de wachttijd begeleiding aan de dochter zou bieden. Met beide ouders is met medeweten van de dochter gesproken over het verhoogd risico op suïcidaliteit en wat te doen in geval van een crisissituatie.
Gedurende de wachttijd gaf Molemann echter aan zich niet voldoende deskundig te achten zodat gezocht moest worden naar andere passende vervolgzorg voor de dochter. Klaagster gaf aan de gespecialiseerde zorg voor de dochter bij nader inzien niet nodig te vinden en verzocht de psycholoog haar betrokkenheid te beëindigen. Klaagster gaf geen toestemming voor informatieoverdracht aan de huisarts.
De psycholoog heeft beide ouders op 7 april 2021 gemaild dat zij een verslag zou opstellen en aan hen zou opsturen. Op diezelfde 7 april 2021 heeft de psycholoog de inhoud van het verslag met de dochter besproken. Op 9 april 2021 heeft de psycholoog het evaluatieverslag aan beide ouders gestuurd welk verslag klaagster kennelijk aan de dochter heeft laten lezen. Op 10 april 2021 hebben klaagster en de dochter te kennen gegeven dat er onjuistheden in het verslag zouden zijn opgenomen. In een telefoongesprek heeft de dochter niet benoemd welke feitelijke onjuistheden het zou betreffen. De psycholoog heeft de dochter de mogelijkheid aangereikt om een eigen visie te schrijven als reactie op het verslag zodat die visie aan het verslag kon worden toegevoegd. De dochter heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. De psycholoog betreurt het dat zij het verslag van 9 april 2021 niet eerst volledig aan de dochter heeft laten lezen maar haar alleen over de inhoud heeft verteld. In het belang van de dochter heeft de psycholoog voor deze weg gekozen maar achteraf bezien was het wellicht beter geweest om de dochter het verslag wel te laten lezen. Dit heeft de psycholoog ook aan de dochter en klaagster kenbaar gemaakt.
Omdat de dochter en klaagster niet meer reageerden op verzoeken om contact en de noodzakelijke vervolgzorg voor de dochter niet van de grond kon komen heeft de psycholoog contact opgenomen met Veilig Thuis. De psycholoog heeft bij hen advies ingewonnen en haar werd aangeraden een melding te doen. Klaagster heeft dit deskundige advies opgevolgd en de meldcode en het stappenplan van Veilig Thuis zorgvuldig doorlopen.
Op 24 april 2021 heeft de psycholoog beide ouders gelijktijdig geïnformeerd over de melding. De redenen voor de melding waren: suïcidaliteit, risicovol eetgedrag, nachtelijk surfen op internet en het doen van online aankopen, experimenteren met softdrugs, de complexe omgangsproblematiek en de langdurige conflicten tussen de ouders. Dat Veilig Thuis geen gevolg heeft gegeven aan de melding betekent niet dat er op het moment van melden geen zorgen waren omtrent de dochter.
De psycholoog heeft steeds professioneel en uitsluitend in het belang van de dochter gehandeld.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De psycholoog heeft in de periode van november 2020 tot april 2021, ter overbrugging van de wachttijd naar gespecialiseerde tweedelijnszorg, meerdere gesprekken met de dochter gevoerd na verwijzing door de huisarts vanwege zorgen omtrent haar ontwikkeling. Na afronding van de gesprekken heeft de psycholoog een verslag aan de ouders opgemaakt.
Klaagster heeft gesteld dat in het verslag van de psycholoog van 9 april 2021 onwaarheden en onjuistheden zijn opgenomen. Daarvan is de commissie niet gebleken. De commissie stelt vast dat de psycholoog een verslag heeft gemaakt van de inhoud van de gesprekken die zij met de dochter (buiten aanwezigheid van klaagster) heeft gevoerd en haar bevindingen als gedragsdeskundige hierover. Dat klaagster zich niet kan vinden in hetgeen de psycholoog heeft opgenomen in het verslag betekent niet dat de psycholoog onzorgvuldig of ondeskundig heeft gehandeld. Aan de dochter is de mogelijkheid aangereikt om een verklaring met haar visie aan het verslag toe te voegen indien sprake zou zijn van onjuistheden maar de dochter heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
De psycholoog heeft het evaluatieverslag van 9 april 2021 niet vooraf ter lezing aan de dochter voorgelegd maar de inhoud ervan wel tijdens een gesprek op 7 april 2021 met haar besproken. Ter zitting heeft de psycholoog toegelicht dat zij bij jeugdige cliënten in de leeftijd van 12 tot 16 jaar in hun eigen woorden uitlegt wat er in het verslag wordt beschreven om hen niet te belasten met termen en begrippen die voor hen onzekerheden en vragen kunnen oproepen. Dit is een afweging die zij maakt vanuit goed hulpverlenerschap. De commissie kan die uitleg en toelichting billijken.
De dochter heeft er in het gesprek van 7 april 2021 geen melding van gemaakt dat hetgeen de psycholoog in haar verslag zou opnemen onjuist zou zijn of niet opgenomen zou mogen worden in het verslag aan de ouders. De psycholoog heeft haar geheimhoudingsplicht dan ook niet geschonden.
Ten aanzien van de melding die de psycholoog heeft gedaan bij Veilig Thuis en de weg daarnaartoe overweegt de commissie als volgt.
De psycholoog heeft toegelicht dat er ernstige zorgen waren over de veiligheid en het welzijn van de dochter nu klaagster haar in februari 2021 te kennen had gegeven de dochter na afronding van de gesprekken niet voor een vervolgtraject in de tweede lijn aan te zullen melden hoewel gespecialiseerde vervolgzorg in het belang van de dochter dringend gewenst was. De noodzaak en het belang van vervolgzorg werd bevestigd door de mededeling van de beoogde gespecialiseerde GGZ-instelling Molemann dat zij zich niet voldoende deskundig achtte om de dochter te behandelen.
De commissie constateert dat de psycholoog vervolgens de meldcode en het 5-stappenplan van Veilig Thuis nauwkeurig en zorgvuldig heeft doorlopen. De psycholoog heeft aangetoond en toegelicht dat zij heeft getracht een gesprek met elk van de ouders en de dochter aan te gaan zoals stap 3 van de meldcode voorschrijft. Ondanks meerdere pogingen hebben klaagster en de dochter niet op het verzoek tot contact met de psycholoog gereageerd. Dat het “gesprek met de betrokkenen” voor wat betreft de dochter en klaagster niet heeft plaatsgevonden kan dan ook niet aan de psycholoog worden tegengeworpen.
Beide ouders zijn op 23 april 2021 gelijktijdig per email over de melding geïnformeerd.
De commissie is van oordeel dat de psycholoog heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend psycholoog in vergelijkbare omstandigheden verwacht mocht worden. Na de intakegesprekken heeft de psycholoog haar professionele grenzen aangegeven en de dochter op verantwoorde wijze begeleid in de overbruggingsfase naar verdere hulp.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht van klaagster in alle onderdelen ongegrond is.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht van klaagster in alle onderdelen ongegrond en wijst hetgeen door haar verzocht is af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Vrijgevestigde GGZ praktijken, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer drs. T. Knap en de heer mr. P.O.H. Gevaerts, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. J.C. Quint, secretaris, op 18 oktober 2022.