Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: (On) zorgvuldigheid
Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
66675/80444
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De broer van de klaagster, de cliënt, was vanwege zijn alcoholverslaving gedwongen opgenomen in een instelling van de zorgaanbieder. Volgens de klaagster heeft de zorgaanbieder haar broer onterecht naar huis laten gaan en hem daarna niet goed begeleid. De cliënt is teruggevallen en uiteindelijk overleden. De klaagster eist een schadevergoeding. De zorgaanbieder stelt dat de broer terecht ontslagen is en dat hij meerdere keren bezocht is tijdens de nazorg. Volgens de zorgaanbieder waren er geen signalen dat de cliënt zou komen te overlijden. Er is gedaan wat mogelijk was en er waren geen redenen voor een gedwongen opname. De commissie oordeelt dat de zorgaanbieder de cliënt terecht heeft ontslagen toen de gedwongen opname over was. De zorgaanbieder heeft de cliënt daarna meerdere keren bezocht en geprobeerd te helpen. Er was geen reden om aan te nemen dat de cliënt snel zou overlijden. De klacht is ongegrond.
Volledige uitspraak
in het geschil tussen
[Klaagster], wonende te [woonplaats], nabestaande van [de cliënt]en
Stichting Arkin, gevestigd te Amsterdam
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 3 december 2021 te Den Haag.
Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht.
Klaagster werd bijgestaan door [naam].
De zorgaanbieder werd vertegenwoordigd door [naam] (jurist), [naam] (psycholoog en manager behandelzaken), [naam] (psychiater), en [naam] (psychiater en directeur behandelzaken). [Naam] en [naam] hebben de zitting digitaal bijgewoond.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft het gestelde onterechte ontslag van de cliënt uit de instelling van de zorgaanbieder, waarna de cliënt is teruggevallen in excessief alcoholgebruik en is overleden.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De broer van klaagster, de cliënt, is op 14 oktober 2019 ontslagen uit de [verslavingskliniek] van de zorgaanbieder. Op 31 oktober 2019 is de cliënt aan de gevolgen van ernstig alcoholmisbruik overleden.
Tot vijf jaar voor zijn dood was de cliënt een werkende, midden in het leven staande man. Hij was wat somber, dronk geregeld, maar niet problematisch. Vanaf 2014 werd het alcoholgebruik een probleem en een verslaving. Een lang traject van opnames en behandelingen volgde. De cliënt raakte de controle over zijn leven volledig kwijt. In augustus 2019 werd bij beschikking van de rechter een IBS (Inbewaringstelling) maatregel ingesteld. De cliënt werd vervolgens opgenomen in de [verslavingskliniek].
Klaagster stelt dat het ontslag van de cliënt uit de kliniek in oktober 2019 volstrekt onterecht en onverantwoord was. Meteen na het ontslag is de cliënt teruggevallen in ernstig alcoholmisbruik. Klaagster heeft de zorgaanbieder dagelijks gewaarschuwd voor de levensbedreigende staat en toestand waarin de cliënt was geraakt. De zorgaanbieder heeft deze zorgen en waarschuwingen naast zich neergelegd. Klaagster werd niet serieus genomen en de cliënt werd volledig aan zijn lot overgelaten. Aan de cliënt werd niet de noodzakelijke aansluitende zorg verleend die op zijn ontslag had moeten volgen. De crisisdienst greep niet in hoewel dat wel had gemoeten.
Na het overlijden van de cliënt heeft klaagster een melding gedaan bij de IGJ (Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd). Klaagster stelt dat de zorgaanbieder de IGJ onvoldoende heeft geïnformeerd over de behandeling van de cliënt in de cruciale weken voor zijn dood. Het rapport van de IGJ is daardoor gebaseerd op een onvolledig beeld. Klaagster is geen inzage gegeven in de IGJ-rapportage.
Klaagster hoopt met de procedure te bereiken dat andere patiënten en familieleden de lijdensweg bespaard zal blijven die haar broer heeft moeten ondergaan. Het gaat klaagster niet om een financiële vergoeding; daar krijgt zij haar broer niet mee terug. Wel verlangt klaagster een vergoeding voor de kosten van juridische bijstand die zij heeft gemaakt. Die kosten begroot zij op ongeveer € 3.000,–.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De cliënt was bekend met een langdurige en problematische alcoholverslaving en gebruik van benzodiazepinen. Daarnaast was sprake van een persoonlijkheidsstoornis met borderline en narcistische trekken. De cliënt is gedurende ongeveer tien jaar, veelal klinisch, zowel binnen als buiten instellingen van de zorgaanbieder behandeld. Het resultaat van de behandelingen was summier; de cliënt viel vaak snel terug in fors alcoholgebruik.
Op 18 januari 2019 werd tijdens een systeemgesprek in het bijzijn van de familie van de cliënt geconstateerd dat de ambulante behandeling van de cliënt geen meerwaarde meer had. Het lukte de cliënt niet zich aan afspraken te houden. De behandelopties waren uitgeput.
In augustus 2019 werd na een val van de trap van de cliënt onder invloed van alcohol de crisisdienst ingeschakeld. De cliënt weigerde opname waarna een IBS werd ingesteld en bekrachtigd door de rechter. De cliënt werd drie weken gedwongen opgenomen op de High Care Detox (HCD) afdeling van de [verslavingskliniek] waar werd gestart met de detoxbehandeling. De IBS werd niet verlengd, maar de cliënt stemde in met een vrijwillige opname die werd voortgezet op een andere locatie (JOS). De opname duurde tot 14 oktober 2019 waarna de cliënt in goede somatische conditie wordt ontslagen; er was geen sprake van alcoholgebruik. Op 14 oktober 2019 is de cliënt gestart met de ambulante week. De cliënt is echter vrijwel direct teruggevallen in alcoholgebruik. Nog eenmalig is de cliënt op verzoek van de behandelaar teruggekomen, maar daarna weggebleven.
Op 21 oktober 2019 werd de cliënt op verzoek van het ambulante team aangemeld bij de crisisdienst. Bij bezoek en onderzoek werd een matig verzorgde beschonken man gezien die niet wilde worden opgenomen. Er werd geen acuut gevaar gezien. Wel werd aan de behandelaren geadviseerd om een RM (rechterlijke machtiging) tot opname te overwegen, omdat gevaar op de langere termijn kon worden verwacht.
Op 23 oktober 2019 heeft de politie na een melding de cliënt bezocht, maar er werd geen reden gezien de crisisdienst in te schakelen.
Op 24 oktober 2019 heeft de huisarts een bezoek gebracht aan de cliënt; de cliënt was zwaar onder invloed, maar de huisarts zag onvoldoende reden om contact op te nemen met de crisisdienst.
In een overleg op 25 oktober 2019 werd door de behandelaren van de cliënt besproken om een RM te overwegen en een nader overleg te hebben op 7 november 2019.
Op 28 oktober 2019 werd de cliënt op verzoek van zijn behandelaren opnieuw aangemeld bij de crisisdienst voor een IBS-beoordeling. Vanwege somatisch gevaar werd hij ingestuurd naar de SEH (Spoedeisende Hulp). Het ziekenhuis liet de cliënt later in de nacht weer gaan, omdat hij naar huis wilde.
Op 31 oktober 2019 werd de cliënt opnieuw door de behandelaren aangemeld voor beoordeling door de crisisdienst, maar zij zagen geen indicatie om de cliënt opnieuw te beoordelen.
De zorgaanbieder betreurt het zeer dat de cliënt op 31 oktober 2019 is overleden. De zorgaanbieder heeft gedaan wat in zijn vermogen lag om de cliënt te helpen, te behandelen en te begeleiden. Van een hernieuwde of verlengde gedwongen opname kon geen sprake zijn, aangezien niet voldaan werd aan de wettelijke criteria voor gedwongen zorg. De crisisdienst heeft in de laatste weken van oktober 2019 die criteria meerdere malen beoordeeld. Het was niet te verwachten dat de cliënt op korte termijn zou overlijden. Na de opnameperiode is de cliënt de volgende, ambulante fase van het behandeltraject ingegaan. Toen hij daar niet verscheen, is telkens geprobeerd contact met hem te krijgen en is hij bezocht door de crisisdienst. De cliënt is dan ook niet aan zijn lot overgelaten.
Na de melding van klaagster heeft de zorgaanbieder alle medewerking verleend in de IGJ procedure. Van enig achterhouden van informatie is geen sprake geweest. De conclusie en het eindoordeel van de IGJ rapportage zijn gedeeld met klaagster. De zorgaanbieder is slechts terughoudend omgegaan met het verstrekken van medische informatie uit het dossier van de cliënt.
De zorgaanbieder heeft zich het overlijden van de cliënt erg aangetrokken. Voor patiënten met ernstige verslavingsproblematiek die uitbehandeld zijn bestaan onvoldoende mogelijkheden. De zorgaanbieder is bezig met het oprichten van een werkgroep gericht op patiënten in een zelfde situatie.
Beoordeling van het geschil
Ter beoordeling ligt de vraag voor of de zorgaanbieder op zorgvuldige wijze gehandeld heeft op en na het ontslag van de cliënt uit de [verslavingskliniek].
De commissie heeft het volgende overwogen.
De cliënt was vanaf 2014 bij de zorgaanbieder in zorg vanwege ernstige verslavingsproblematiek. Hij is zowel binnen als buiten de instellingen van de zorgaanbieder behandeld. In januari 2019 heeft de zorgaanbieder in het bijzijn van de familie van de cliënt te kennen gegeven dat de behandelopties uitgeput waren; het lukte de cliënt niet zich aan afspraken te houden.
Vanwege een calamiteit in augustus 2019, waarbij de cliënt onder invloed van alcohol van de trap viel, werd de crisisdienst ingeschakeld. De cliënt weigerde opname waarna een IBS maatregel werd ingesteld en de cliënt, na bekrachtiging van de IBS door de rechter, gedwongen werd opgenomen in een instelling van de zorgaanbieder. De duur van de IBS is drie weken. Gedurende de opname heeft de cliënt geen alcohol gebruikt. Na afloop van de drie weken heeft hij ingestemd met een verlenging van de opname met drie weken die eindigde op 14 oktober 2019. De cliënt wilde en ging toen met ontslag.
Klaagster heeft gesteld dat de zorgaanbieder de cliënt vervolgens geen vervolgtraject heeft aangeboden. Hiervan is de commissie niet gebleken. Vanaf 14 oktober 2019 startte het ambulante vervolgtraject voor de cliënt dat bestond uit een intensieve dagbehandeling van 9.00 tot 17.00 uur waarbij de cliënt thuis de nacht zou doorbrengen. De cliënt is echter, met uitzondering van één dag, ondanks pogingen van zijn behandelaar, niet bij het vervolgtraject verschenen.
Hoewel klaagster had gewild dat de cliënt langer gedwongen werd opgenomen, was dat niet mogelijk; een patiënt, in dit geval de cliënt, kan niet tegen zijn wil worden opgenomen indien niet is voldaan aan de voorwaarden die aan een IBS maatregel of rechterlijke machtiging (RM) worden gesteld. Er moet onder meer sprake zijn van een acuut gevaar. Op 14 oktober 2019 was de cliënt lichamelijk gezond en was er geen sprake van gevaar. De commissie is dan ook van oordeel dat de zorgaanbieder de cliënt op 14 oktober 2019 op juiste gronden heeft ontslagen.
Klaagster heeft gesteld dat de cliënt vervolgens aan zijn lot is overgelaten en niet is ingegrepen hoewel de cliënt hulp nodig had. De commissie constateert dat de zorgaanbieder de cliënt in de laatste twee weken van oktober 2019 meerdere malen heeft bezocht en beoordeeld en naar de SEH heeft gezonden. De crisisdienst heeft telkens adequaat gereageerd en een zorgvuldige afweging gemaakt. Vrijwel dagelijks werd getracht in contact te komen en te blijven met de cliënt en werd mogelijke hulp aan de cliënt in het teamoverleg besproken en ook het eventueel opnieuw aanvragen van een RM.
Een mogelijk snel levenseinde van de cliënt werd daarbij niet voorzien.
De IGJ heeft op 22 juni 2020 geconcludeerd dat er geen sprake was van tekortkomingen in de zorg voor de cliënt. Wel zijn er aandachtspunten geformuleerd ten aanzien van patiënten waarbij er geen behandelaanbod meer is en palliatieve zorg geïndiceerd is. De commissie heeft er kennis van genomen dat de zorgaanbieder doende is een werkgroep op te richten voor patiënten zoals de cliënt met ernstige verslavingsproblematiek die uitbehandeld zijn.
De commissie is niet gebleken van enig achterhouden van informatie van de zorgaanbieder voor klaagster anders dan de medische informatie van de cliënt.
Resumerend is de commissie van oordeel dat de zorgaanbieder de cliënt zo goed mogelijk heeft begeleid, ook gedurende de laatste maanden en weken van zijn leven waarin hij was uitbehandeld. Waar mogelijk heeft de zorgaanbieder desondanks getracht de cliënt te helpen en te behandelen en op te nemen.
De commissie is van oordeel dat geen sprake is van enig verwijtbaar handelen van de zorgaanbieder. De zorgaanbieder heeft als een redelijk bekwaam zorgverlener gehandeld, zowel ten opzichte van de cliënt als ten opzichte van klaagster.
Gelet op hetgeen de commissie hiervoor heeft overwogen, zal zij de klacht ongegrond verklaren en het verzoek tot schadevergoeding afwijzen.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de klacht van klaagster ongegrond en wijst het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit de heer mr. H.A. van Gameren, voorzitter, mevrouw dr. N.D. Veen, psychiater en de heer J. Zomerplaag, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. J.C. Quint, secretaris, op 3 december 2021.