Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: (On) zorgvuldigheid
Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
99015/11554
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De vader van de klaagster was opgenomen in het ziekenhuis van de zorgaanbieder. Volgens de klaagster heeft de zorgaanbieder haar vader te vroeg ontslagen waardoor hij in het verpleeghuis is komen te overlijden. Daarnaast is hij met een rolstoeltaxi vervoerd, wat niet verantwoord was. Volgens de zorgaanbieder was de vader voldoende hersteld en waren er geen medische aanwijzingen waarom hij niet naar een verpleeghuis kon. Daarnaast had de vader een aantal dagen rechtop in een stoel kunnen zitten en was het dus niet noodzakelijk om hem met een ambulance te vervoeren. De commissie oordeelt dat de klaagster niet heeft aangetoond dat de zorgaanbieder onzorgvuldig heeft gehandeld of onvoldoende onderzoek heeft gedaan. De kwetsbare positie en gebrekkige hartfunctie van de vader hebben geleid tot het overlijden, maar dit is niet te wijten aan onvoldoende zorg door de zorgaanbieder. Verder heeft de zorgaanbieder gehandeld volgens de richtlijnen voor liggend ambulancevervoer door de vader te vervoeren met een rolstoeltaxi omdat hij langere tijd rechtop kon zitten. De klacht is ongegrond.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Klaagster], die woont in [woonplaats]en
Stichting Sint Franciscus Vlietland Groep, gevestigd in Rotterdam
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 10 november 2021 in Utrecht.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht.
Onderwerp van het geschil
Klaagster is de dochter van [naam] (hierna te noemen: vader). Hij is op 3 juli 2020 overleden, kort na een opname in het ziekenhuis van de zorgaanbieder. Naar aanleiding van zijn opname en zijn overlijden heeft klaagster een aantal klachten geformuleerd.
Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Vader is op 23 juni 2020 opgenomen bij zorgaanbieder in verband met overvulling, verwardheid en nierfunctiestoornissen. Op 30 juni 2020 werd vader ontslagen uit het ziekenhuis. Klaagster is van mening dat de zorgaanbieder niet tot die beslissing heeft kunnen komen, omdat vader nog steeds vocht achter de longen had. Bij aankomst in het verpleeghuis was vader in slechte conditie. Hij was mager en hij had rode billen. In het verpleeghuis is gestart met dormicum en morfine. Vader is op 3 juli 2020 overleden. Bijkomende klacht is dat vader met een rolstoeltaxi is vervoerd, hetgeen gelet op zijn lichamelijke conditie onverantwoord was. Klaagster wil een schadevergoeding van € 25.000,– om een statement te maken.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De zorgaanbieder heeft toegelicht dat vader op 27 juni 2020 voldoende was ontwaterd. Hij had op dat moment met ontslag kunnen gaan. Gezien zijn kwetsbaarheid heeft de zorgaanbieder besloten het ontslag uit te stellen tot 30 juni 2020. Op die dag is vader nog gezien door de arts-assistent. De zaalarts heeft bij die gelegenheid geen overvulling geconstateerd. Er waren geen medische aanwijzingen dat vader niet met ontslag naar het verpleeghuis kon gaan.
Het vervoer per rolstoeltaxi was aangewezen, omdat er strenge regels zijn voor liggend vervoer per ambulance. Vader kon in de dagen voor zijn ontslag langere tijd rechtop in een stoel zitten. Daarom was het niet noodzakelijk om hem liggend per ambulance te verplaatsen.
Beoordeling van het geschil
De commissie verklaart de klacht ongegrond. Dat legt de commissie hierna uit.
De bevoegdheid van de commissie.
Het geschil gaat over de zorgovereenkomst tussen vader en de zorgaanbieder. Vader is overleden, maar ook nabestaanden mogen een klacht indienen, die ziet op de zorgovereenkomst tussen de overledene en de zorgaanbieder. Klaagster is een nabestaande van vader. Daarom is de Geschillencommissie bevoegd om de klacht van klaagster te behandelen.
De inhoudelijke beoordeling.
Vader was 89 jaar oud en verbleef in verpleeghuis [naam verpleeghuis]. Vader werd bij de zorgaanbieder opgenomen met overvulling. Dat is een klacht die veroorzaakt wordt door een zeer slechte hartfunctie. Nadat een patiënt is ontwaterd, zijn de klachten wellicht enigszins afgenomen maar het onderliggende hartfalen is niet behandeld, laat staan verbeterd. Dat betekent dat vader, ook na voldoende te zijn ontwaterd, in een kwetsbare toestand bleef verkeren.
Volgens de zorgaanbieder waren er geen medische redenen om vader na 27 juni 2020 nog in het ziekenhuis te houden. Hij was voldoende ontwaterd. Maar omdat er sprake was van een kwetsbare situatie, heeft de zorgaanbieder vader nog een paar dagen opgenomen gehouden. Op de dag van ontslag heeft de arts-assistent vader nog onderzocht. Bij die gelegenheid waren er geen tekenen dat bij vader opnieuw sprake was van overvulling. Daarom waren er volgens de zorgaanbieder geen medische redenen om vader nog langer in het ziekenhuis te houden. Klaagster heeft de commissie er niet van overtuigd dat de zorgaanbieder hiermee onzorgvuldig heeft gehandeld of onvoldoende onderzoek heeft gedaan. Volgens klaagster heeft de verpleeghuisarts vastgesteld dat er wederom sprake was van overvulling. Dat kan door tijdsverloop worden verklaard – onbekend is hoeveel tijd tussen het vertrek van vader uit het ziekenhuis en de beoordeling door de verpleeghuisarts is verstreken – en hoeft niet te betekenen dat de zorgaanbieder ten onrechte heeft vastgesteld dat van overvulling geen sprake meer was. Verder heeft de commissie meegewogen dat vader naar het verpleeghuis terugkeerde, zodat hij nog steeds door professionele zorgmedewerkers zorg en behandeling zou ontvangen. De kwetsbare positie en gebrekkige hartfunctie van vader hebben ertoe geleid dat hij kort na zijn terugkeer in het verpleeghuis is overleden, maar dat is niet aan onvoldoende zorg van de zorgaanbieder te wijten.
Het vervoer met de rolstoeltaxi.
Vader is teruggekeerd naar het verpleeghuis in een rolstoeltaxi. Klaagster reed mee en heeft gezien hoe benauwd vader het heeft gehad met zijn mondmasker voor. Ook heeft vader veel pijn geleden; hij gilde het uit volgens klaagster. Hoe vervelend dat ook moet zijn geweest voor klaagster, een fout van de zorgaanbieder ziet de commissie er niet in.
De zorgaanbieder heeft uitgelegd dat er gehandeld is volgens de richtlijnen. Liggend vervoer per ambulance is nog slechts mogelijk bij uitzondering. Als de patiënt langere tijd rechtop kan zitten, vervalt die optie en is de patiënt aangewezen op vervoer per (rolstoel)taxi. Vader heeft volgens de zorgaanbieder vaker en langere tijd rechtop in een stoel gezeten in het ziekenhuis. Het medisch dossier wijst daar ook op. De commissie is daarom van oordeel dat de zorgaanbieder zorgvuldig heeft overwogen dat vervoer per rolstoeltaxi mogelijk was. Overigens merkt de commissie op dat ook bij liggend vervoer een mondmasker verplicht zou zijn geweest.
De conclusie.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.
Daarom wordt als volgt beslist.
Beslissing
Het door klaagster verlangde wordt afgewezen.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mr. A.D.R.M Boumans, voorzitter, M.J.T. Kleijnen- van ’t Hullenaar, J. Donga, leden, in aanwezigheid van mr. C.J.H. Terwal, secretaris, op 10 november 2021.