Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: Informed consent / Schadevergoeding
Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Deels gegrond
Referentiecode:
215777/ 226458
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
De Geschillencommissie Ziekenhuis (hierna: de commissie) is van oordeel dat het ziekenhuis tekortgeschoten is in de nakoming van de behandelingsovereenkomst. De commissie kan namelijk aan de hand van de overgelegde stukken en de stellingen van partijen niet vaststellen of de cliënte voldoende fysiotherapie van het ziekenhuis heeft gehad gedurende haar behandeling. Daarnaast heeft het ziekenhuis zonder informed consent van de cliënte en/of haar naasten aan de cliënte het medicijn Baclofen gegeven. Niet gebleken is dat hiervoor een noodzaak bestond, nu uit het patiëntendossier niet volgt dat de cliënte ernstige pijn of een groot probleem met de verzorgbaarheid had. Het klachtonderdeel dat de cliënte is getraumatiseerd door opmerkingen van medewerkers van het ziekenhuis over haar gezondheidstoestand faalt. Dit betreft immers de subjectieve beleving van de cliënte. Daarbij komt dat de commissie gelet op de gemotiveerde betwisting van het ziekenhuis niet kan vaststellen wat er precies tegen de cliënte is gezegd.
De uitspraak
In het geschil tussen
mevrouw [naam], (hierna te noemen: de cliënte)
vertegenwoordigd door: de heer [naam], (hierna te noemen: de zoon van de cliënte)
wonende te [plaatsnaam],
en
Alrijne Zorggroep, gevestigd te Leiden
(hierna te noemen: het ziekenhuis).
Samenvatting
De Geschillencommissie Ziekenhuis (hierna: de commissie) is van oordeel dat het ziekenhuis tekortgeschoten is in de nakoming van de behandelingsovereenkomst. De commissie kan namelijk aan de hand van de overgelegde stukken en de stellingen van partijen niet vaststellen of de cliënte voldoende fysiotherapie van het ziekenhuis heeft gehad gedurende haar behandeling. Daarnaast heeft het ziekenhuis zonder informed consent van de cliënte en/of haar naasten aan de cliënte het medicijn Baclofen gegeven. Niet gebleken is dat hiervoor een noodzaak bestond, nu uit het patiëntendossier niet volgt dat de cliënte ernstige pijn of een groot probleem met de verzorgbaarheid had. Het klachtonderdeel dat de cliënte is getraumatiseerd door opmerkingen van medewerkers van het ziekenhuis over haar gezondheidstoestand faalt. Dit betreft immers de subjectieve beleving van de cliënte. Daarbij komt dat de commissie gelet op de gemotiveerde betwisting van het ziekenhuis niet kan vaststellen wat er precies tegen de cliënte is gezegd.
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de commissie te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 2 mei 2024 te Utrecht.
De zoon van de cliënte heeft ter zitting in persoon zijn standpunt toegelicht en werd vergezeld door zijn broer, de heer [naam].
Namens het ziekenhuis zijn de heer [naam], fysiotherapeut, mevrouw [naam], teamleider algemene- en neurologische revalidatie, en mevrouw [naam], specialist ouderengeneeskunde, verschenen.
Beoordeling
De klacht
De zoon van de cliënte stelt zich op het standpunt dat het ziekenhuis bij de revalidatie behandeling van zijn moeder meerdere fouten heeft gemaakt, waardoor zijn moeder schade heeft geleden.
De zoon van cliënte heeft, samengevat weergegeven, de volgende drie klachtonderdelen naar voren gebracht.
1) Gebrek aan fysiotherapie
De cliënte heeft nauwelijks fysiotherapie gekregen van het ziekenhuis, slechts twee keer in het begin van de behandeling, terwijl zij bekkenfysiotherapie en fysiotherapie in bed nodig had voor een goede rompbalans. De fysiotherapie werd na de eerste week van de behandeling al stopgezet. De zoon van de cliënte heeft de fysiotherapeut hier op aangesproken en hem verteld dat de cliënte nog steeds haar rechtervoet kan bewegen. De fysiotherapeut reageerde hierop dat het rechterbeen van de cliënte verlamd was en dat er sprake was van een spasme. Ze zou alleen kunnen lopen als ze dit been omhoog kon doen en recht vooruit kon steken, hetgeen volgens de fysiotherapeut niet mogelijk was. De zoon van de cliënte is daarom zelf met zijn moeder oefeningen gaan doen om zijn moeder weer rechtop te krijgen. Op 24 maart 2023 heeft de cliënte tijdens deze oefeningen haar rechterbeen omhoog gedaan en recht naar voren gestoken. Toen de zoon dit vertelde aan de hoofdarts reageerde zij hierop dat dit helemaal niet kan en dat dit ook niet betekent dat de cliënte kan lopen.
2) Medicatie toedienen zonder overleg
Het ziekenhuis heeft onterecht aan de cliënte het medicijn Baclofen, zijnde een spierverslapper, toegediend zonder overleg met de cliënte of haar zonen. Het revalidatieproces van de cliënte is hierdoor in wezen stilgelegd, omdat de cliënte hierdoor geen fysiotherapie oefeningen kon doen met haar zoon en in elkaar zakte. Volgens de hoofdarts en de fysiotherapeut was de medicatie nodig voor de behandeling van een zeer zwaar spasme in het rechterbeen van de cliënte. Als deze medicatie niet werd gegeven dan was de kans groot dat haar been krom zou trekken en in de slotstand zou gaan, waardoor ze hem nooit meer zou kunnen bewegen. De cliënte had echter helemaal geen spasme in haar rechterbeen. De zonen van de cliënte hebben het ziekenhuis daarom op 2 maart 2023 gevraagd om de Baclofen af te bouwen. Het ziekenhuis ging hiermee akkoord, maar later bleek dat de medicatie niet werd afgebouwd. In plaats daarvan heeft de hoofdarts de dosis van de Baclofen vanaf 25 maart 2023 zelfs verhoogd naar 8 pillen à 5 milligram per dag zonder enige aanleiding daartoe. De zonen van de cliënte hebben op 26 maart 2023 het ziekenhuis nogmaals in een aangetekende brief verzocht de toediening van de Baclofen te stoppen. Het ziekenhuis was echter niet bereid om de Baclofen te stoppen of af te bouwen, omdat de cliënte volgens de hoofdarts ernstige pijn had van het spasme in haar rechterbeen. De zoon van de cliënte heeft echter ieder dag aan de cliënte gevraagd of ze pijn had en de cliënte antwoordde altijd dat ze geen pijn had omdat ze geen gevoel had in haar bekken en rechterbeen. Op 1 april 2023 heeft de cliënte middels een wilsverklaring aangegeven dat ze wilde stoppen met de Baclofen. Het ziekenhuis is daarna pas de toediening van de Baclofen bij de cliënte gaan afbouwen.
De zoon van de cliënte heeft sterk de indruk gekregen dat het ziekenhuis onnodig het medicijn Baclofen aan de cliënte heeft toegediend om haar gelijk te krijgen dat het rechterbeen van de cliënte niet meer zou gaan werken.
3) Communicatie met de cliënte
Medewerkers van het ziekenhuis hebben de cliënte getraumatiseerd door zich telkens negatief uit te laten over de gezondheidstoestand van de cliënte. In het eerste familiegesprek met de hoofdarts werd aan de cliënte bijvoorbeeld verteld dat zij nooit meer naar huis zou gaan en dat zij hele zware 24-uurs zorg in een verpleeghuis nodig zou hebben. Ook werd door de hulp van de fysiotherapeut aan de cliënte verteld dat haar lichaam het snel zou gaan opgeven, dat de verbinding tussen het hoofd en het rechterbeen van de cliënte weg was en dat de cliënte nooit meer zou gaan lopen. De cliënte heeft hieraan een angststoornis overgehouden en heeft tot op de dag van vandaag nog moeite met slapen en last van nachtmerries.
De cliënte is op initiatief van haar zonen op 5 april 2023 overgeplaatst naar het woonzorgcentrum [naam] in Hillegom. Zij werd hier zo snel mogelijk van de Baclofen afgehaald. Ook werd geconstateerd dat de cliënte helemaal geen spasme had in haar rechterbeen. Er werden twee artsen, twee fysiotherapeuten, twee ergotherapeuten en een logopedist ingezet voor de behandeling van de cliënte. De cliënte kreeg eindelijk een zorgvuldige behandeling en kon hierdoor al snel drie tot vijf kilometer per dag fietsen. Ook is de katheter van de cliënte inmiddels verwijderd. De cliënte loopt ondertussen gemiddeld 200 meter per dag met een rollator.
Ter onderbouwing van het standpunt is de aanvraag van de woningaanpassing van 31 oktober 2023 bij de klacht gevoegd. Hieruit blijkt dat de gemeente navraag heeft gedaan bij de behandelend fysiotherapeut over het functioneren van de cliënte. Die heeft meegedeeld dat loop- en sta-functie sterk is verbeterd evenals het vermogen van de cliënte om zonder ondersteuning rechtop te zitten. De fysiotherapeut verwacht dat de cliënte met ondersteuning door zonen naar huis kan terugkeren.
De schade
Volgens de zoon van de cliënte volgt uit het voorgaande dat het ziekenhuis op alle fronten ernstig heeft gefaald bij de behandeling van de cliënte door (onterecht) vol te houden dat de cliënte haar rechterbeen niet meer zal gaan bewegen, haar een zware spierverslapper te geven en geen fysiotherapie. Als gevolg van de behandeling door het ziekenhuis heeft de cliënte schade geleden. De cliënte heeft (onder meer) een rolstoelauto moeten kopen en haar huis moeten aanpassen. Dit was niet nodig geweest als de revalidatie behandeling van de cliënte zorgvuldig was uitgevoerd door het ziekenhuis. De zoon van de cliënte benadrukt dat de revalidatie van de cliënte onnodig is vertraagd door toedoen van het ziekenhuis. Indien het ziekenhuis aan de cliënte de juiste behandeling had gegeven dan kon ze na haar revalidatie bij het ziekenhuis gelijk naar huis.
De zoon van de cliënte verzoekt de commissie, namens zijn moeder, om te bepalen dat:
1) het ziekenhuis € 25.000,– aan schadevergoeding aan de cliënte dient te betalen; en
2) er een toezichthouder wordt aangesteld bij het ziekenhuis om ervoor te zorgen dat patiënten met een infarct, beroerte, TIA of hersenbloeding minimaal zes weken bekkenfysiotherapie of fysiotherapie in bed krijgen.
De reactie van het ziekenhuis
Het ziekenhuis betwist dat het fouten heeft gemaakt bij de behandeling van de cliënte en voert hiertoe, voor zover relevant, het volgende aan.
De cliënte kwam vanaf de afdeling neurologie naar de neurologische revalidatieafdeling van het ziekenhuis op een indicatie ZZP9B met als revalidatiedoel om te leren omgaan met de beperking, ziekte-inzicht te krijgen en ziekte acceptatie bij haar familie. De neuroloog had aangegeven dat de cliënte in de toekomst blijvend 24-uurs zorg nodig heeft en uit zal komen op het niveau van verpleeghuiszorg. De directe overplaatsing naar een verpleeghuis wilde de zoon van de cliënte echter niet.
Het ziekenhuis zag bij de opname van de cliënte dat zij een ernstige CVA (Cerebro Vasculair Accident, oftewel herseninfarct) had met onder andere afasie, geringe dysfagie, apraxie en hemiparese rechts. De cliënte had daarnaast een gestoorde rompbalans. Het verwerken van informatie ging traag en zij was snel afgeleid en onrustig.
De zoon van de cliënte leek weinig ziekte-inzicht te hebben en was claimend in zijn gedrag naar medewerkers toe. Het gedrag van de zoon van de cliënte was ook vermoeiend voor de cliënte, waardoor de contactmomenten tussen hen werden ingeperkt.
De cliënte ontwikkelde een flexiespasme in haar rechterbeen, waardoor de verzorging bij de ADL zeer moeizaam verliep en gepaard ging met veel pijn. In overleg met de cliënte werd daarom gestart met het medicijn Baclofen in een lage dosering (2 maal daags 5 milligram). De dosering hiervan is langzaam opgebouwd op geleide van de kliniek en haar pijnklachten. Het spasme en de pijn namen hierdoor af. De effectiviteit van het medicijn en de eventuele bijwerkingen daarvan werden goed gemonitord.
Het ziekenhuis benadrukt dat de cliënte het ziekenhuis nooit iets heeft verweten. De behandelaars hadden goed en prettig contact met de cliënte. Het ziekenhuis betreurt dat de zoon van de cliënte het ziekenhuis verwijt dat zij onvoldoende zorg heeft verleend, terwijl zij juist extra heeft geïnvesteerd in de arts-familie relatie.
Ter zitting heeft het ziekenhuis, voor zover relevant, nog het volgende aangevoerd.
Het ziekenhuis heeft in de behandeling van de cliënte ernaar gestreefd dat zij zoveel mogelijk weer zelf kon doen. De cliënte was echter laag belastbaar. Het ziekenhuis heeft zich dus laten leiden door wat de cliënte nog aankon. De eerste week werd ernaar gestreefd om elke dag aan de cliënte 20 tot 30 minuten fysiotherapie te geven. De mentale vermoeibaarheid was bij de cliënte echter erg groot. Ze kon hierdoor moeilijk instructies opvolgen. Daarnaast had ze veel pijn door het spasme in haar been. Haar knie trok heel erg op. Ze sliep hierdoor ook slecht en dit had weer effect op de therapie. Ook had de cliënte een katheter waardoor het geven van fysiotherapie moeilijk was. De fysiotherapeut heeft in het begin van de behandeling met de rompbalans van de cliënte geoefend in de stoel. Het lukte de cliënte niet om te staan. Er was wel enige verbetering in de arm-hand functie en de rompbalans, maar er was geen zelfstandig herstel. De fysiotherapie is daarna afgebouwd en overgedragen aan de verpleging. De contactmomenten tussen de therapeuten en de cliënte zijn niet allemaal geregistreerd.
Dat de cliënte pijn had, kon mevrouw [naam specialist ouderengeneeskunde] aflezen aan haar mimiek. De cliënte kon dit zelf niet goed meer aangeven. Mevrouw [naam specialist ouderengeneeskunde] heeft daarom in een teamoverleg besproken of de cliënte baat zou hebben bij het nemen van het medicijn Baclofen. Eerst is gekeken of de cliënte zonder de medicatie kon worden behandeld, maar toen dit niet lukte, is de cliënte gestart met een lage dosis Baclofen. Dit is twee weken na de opname van de cliënte besloten en was geen lichte beslissing. Mevrouw [naam specialist ouderengeneeskunde] heeft dit ook tijdens de artsenvisite besproken met de familie van de cliënte. De cliënte heeft oraal Baclofen gekregen en geen botox. Het toedienen van botox heeft immers risico’s en was tijdens de behandeling niet de gangbare wijze van toediening. De dosis Baclofen is langzaam opgebouwd tot 45 milligram per dag. De kwaliteit van leven van de cliënte is hierdoor verbeterd. Mevrouw [naam specialist ouderengeneeskunde] benadrukt dat zij met betrekking tot de medicatie naar de wens van de cliënte heeft gehandeld. De cliënte gaf immers niet aan dat ze de medicatie niet wilde. De cliënte heeft niet getekend voor de toediening van Baclofen. Mevrouw [naam specialist ouderengeneeskunde] heeft de cliënte namelijk niet om een handtekening gevraagd. Het was een medische beslissing van mevrouw [naam specialist ouderengeneeskunde] en zij heeft een zorgplicht voor de cliënte. Dat de zonen van de cliënte niet akkoord gingen met de toediening van Baclofen aan de cliënte maakt niet uit. De zonen van de cliënte zijn immers niet medisch onderlegd en hebben hierdoor te weinig inzicht om dit besluit te kunnen nemen. Mevrouw [naam specialist ouderengeneeskunde] heeft na het verzoek van de zonen van de cliënte om de Baclofen af te bouwen ook duidelijk aangegeven dat ze dat niet ging doen. Toen de weekendarts aangaf dat de Baclofen moest worden afgebouwd heeft mevrouw [naam specialist ouderengeneeskunde] dit gerespecteerd.
Het ziekenhuis heeft in het kader van verwachtingsmanagement aan de cliënte en haar zonen een reëel beeld willen geven van de gezondheidstoestand van de cliënte. Volgens mevrouw [naam specialist ouderengeneeskunde] hebben de therapeuten echter niet tegen de cliënte gezegd dat zij niks meer zou kunnen doen of niet meer naar huis zou kunnen. In de rapportages lees je dit ook niet terug. De heer Van den Bosch kan zich voorstellen dat dit echter wel door de cliënte zo kan zijn geïnterpreteerd. Gelet op de indicatie van de cliënte die de neuroloog heeft gegeven was de behandeling van de cliënte ook deels gericht op ziekte acceptatie.
De beoordeling van het geschil
Inleiding
De cliënte, mevrouw [naam], is een 94-jarige vrouw uit een boerengezin. Haar twee jongste zonen wonen met haar op een boerderij. Vóór het herseninfarct functioneerde zij nog goed. Ze was mobiel zonder loophulpmiddelen, kon traplopen, kookte voor haar zonen en reed kort daarvoor nog auto. Op 17 januari 2023 heeft de cliënte een herseninfarct gehad. De cliënte is als gevolg hiervan in de periode van 30 januari 2023 tot 5 april 2023 opgenomen geweest op de neurologische revalidatieafdeling van het ziekenhuis met de indicatie “GRZ o.b.v. ZZP9b” en de diagnose “Revalidatie na corticaal infarct ACM links met expressieve afasie en hemiparese rechts gr 3-4”. In de ontslagbrief van 4 april 2023 zijn de volgende revalidatiedoelen gesteld voor haar behandeling:
1. Sterke wens tot ontslag naar huis, mogelijk naar verpleeghuis (indicatie 9b) gezien uitval
2. Functionele spraak
3. Veilig slikken
4. Zelfstandige toiletgang
5. Zelfstandig mobiliseren
6. Cognitieve screening
De cliënte is op initiatief van haar zonen op 5 april 2023 overgeplaatst naar het woonzorgcentrum [naam] in Hillegom.
In geschil tussen partijen is of het ziekenhuis aan haar zorgplicht heeft voldaan bij de behandeling van de cliënte.
Juridisch kader
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 van het Burgerlijk Wetboek). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De verplichting die voor een hulpverlener (in dit geval: het ziekenhuis) voortvloeit uit een geneeskundige behandelingsovereenkomst wordt in beginsel niet aangemerkt als een resultaatsverplichting, waarbij de hulpverlener moet instaan voor het bereiken van een bepaald resultaat, maar als een inspanningsverplichting, waarbij de hulpverlener zich verplicht zich voor het bereiken van een bepaald resultaat in te spannen. De reden hiervoor is dat het bij een geneeskundige behandeling meestal niet mogelijk is een bepaald resultaat te garanderen, omdat het menselijk lichaam in het (genezings-)proces een ongewisse factor vormt; zelfs bij onberispelijk medisch handelen kan het beoogde resultaat uitblijven. Van een tekortkoming kan dan ook pas worden gesproken indien komt vast te staan dat de hulpverlener zich onvoldoende heeft ingespannen of bij de inspanning een fout heeft gemaakt.
Voor de aansprakelijkheid van het ziekenhuis is dan ook vereist dat voldoende aannemelijk is dat de zorgaanbieder tekort is geschoten in de nakoming dan wel de uitvoering van de behandelingsovereenkomst. De aanwezigheid van een fout of nalaten is een vereiste voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten en de cliënte moet door deze tekortkoming nadeel zijn toegebracht.
De commissie zal de drie aangevoerde klachtonderdelen aan de hand van dit juridisch kader beoordelen.
De klachtonderdelen
1) Fysiotherapie
De zoon van de cliënte stelt dat de cliënte nauwelijks fysiotherapie heeft gekregen van het ziekenhuis. Het ziekenhuis betwist dit.
De commissie overweegt in dit verband als volgt. De cliënte is opgenomen met een indicatie ZZP9b. Bij deze indicatie heeft een patiënt in ieder geval gedurende de eerste acht weken van de revalidatie recht op vijf à zes behandeluren per week. Het ziekenhuis heeft tijdens de zitting aangegeven dat er in de eerste week gestreefd is om de cliënte elke dag 20 tot 30 minuten fysiotherapie te geven, maar dat de cliënte laag belastbaar was en dat de fysiotherapie daarna is afgebouwd. Het ziekenhuis heeft niet concreet aangegeven hoeveel en welke fysiotherapie de cliënte heeft gekregen gedurende haar behandeling van twee maanden. De commissie heeft zelf in het eerst ter zitting overgelegde dossier 25 paramedische rapportages aangetroffen die zien op fysio- en/of ergotherapie. Uit deze rapportages blijkt echter niet wat voor soort therapie is gegeven en wat de duur ervan was. Uit ditzelfde dossier blijkt voorts dat op 9 februari 2023, de elfde dag van opname, het revalidatieteam tot de conclusie is gekomen dat ontslag naar huis waarschijnlijk niet haalbaar zou zijn met noodzaak voor 24-uursopname in een verpleeghuis. In het familiegesprek op 9 februari 2023 heeft de zoon van de cliënte erop aangedrongen om door te gaan met oefenen ondanks de mogelijk ongunstige prognose en is (gezamenlijk) besloten om door te gaan met de revalidatie. In het daaropvolgende revalidatievoortgangsoverleg van 2 maart 2023 staat echter als teamdoel geen revalidatie maar WLZ-indicatie. Onduidelijk is gebleven wanneer dit is gewijzigd en waarom. Volgens de rapportage van het familiegesprek hierover staat dat dit nieuwe teamdoel is besproken. Echter, uit de brieven van de zoon blijkt dat de zoon wel meewerkte aan overplaatsing naar het verpleeghuis maar dat dit niet ten koste moest gaan van de behandeling gericht op herstel.
Bij gebrek aan een concreet standpunt, laat staan onderbouwd met feitelijke gegevens, heeft de commissie niet kunnen vaststellen of de cliënte voldoende fysiotherapie heeft gekregen en daarmee dat het ziekenhuis heeft voldaan aan haar inspanningsverplichting. Immers, uit de indicatie volgt recht op een flink aantal behandeluren, maar onduidelijk is of deze uren vervuld zijn en waarmee. Dit geldt temeer nu de revalidatiedoelen van de cliënte gericht waren op herstel en juist had moeten worden ingestoken op (voldoende) fysiotherapie. Het had op de weg van het ziekenhuis gelegen om haar standpunt dat voldoende therapie is gegeven met concrete gegevens te onderbouwen, maar zij heeft dit nagelaten. Het eerste klachtonderdeel zal daarom als onvoldoende gemotiveerd weersproken gegrond worden verklaard.
2) Medicatie
De zoon van de cliënte stelt dat het ziekenhuis onterecht aan de cliënte het medicijn Baclofen heeft gegeven zonder overleg met de cliënte of haar zonen. Het ziekenhuis betwist dat het medicijn onterecht aan de cliënte is gegeven. Volgens het ziekenhuis had de cliënte pijn door een flexiespasme in haar rechterbeen en heeft de cliënte het medicijn niet geweigerd.
De commissie overweegt in dit verband als volgt. Uit de toelichting van mevrouw [naam specialist ouderengeneeskunde] ter zitting volgt naar het oordeel van de commissie dat het ziekenhuis eenzijdig heeft besloten om het medicijn Baclofen, een spierverslapper, aan de cliënte toe te dienen.
Er was geen sprake van informed consent, hetgeen betekent dat de cliënte en/of haar naasten niet eerst waren geïnformeerd over de werking en bijwerkingen van het medicijn en daarnaast ook niet hebben ingestemd met het toedienen van het medicijn aan de cliënte. Dat de cliënte het medicijn niet heeft geweigerd maakt dit niet anders. Dat het ziekenhuis vervolgens doorgegaan is met het geven van Baclofen aan de cliënte en later de dosis daarvan zelfs heeft verhoogd zonder gezamenlijke evaluatie op effect en bijwerkingen met de cliënte en haar zonen, ondanks dat haar zonen hadden gevraagd om met het medicijn te stoppen, acht de commissie een verwijtbare tekortkoming in de nakoming van de behandelovereenkomst. Het betoog van mevrouw [naam specialist ouderengeneeskunde] dat zij dit besluit als behandelend arts vanuit haar zorgplicht kon nemen zonder instemming van de familie van de cliënte omdat de cliënte pijn had in haar rechterbeen faalt. Dat de cliënte dusdanige pijn had aan haar rechterbeen dat hiervoor Baclofen noodzakelijk was, volgt immers niet uit het overgelegde patiëntenjournaal van de cliënte. De noodzaak voor het geven van het medicijn is dan ook niet komen vast te staan. De commissie neemt daarbij in overweging dat Baclofen een medicijn is met forse bijwerkingen dat bij focale spasticiteit slechts onder bepaalde omstandigheden dient te worden ingezet, bijvoorbeeld als het ten koste gaat van de slaap of vanwege verzorgingsproblemen. Bij cognitieve stoornissen, waarvan bij de cliënte sprake was, is het advies ook om terughoudendheid te betrachten bij toediening van dit medicijn. In het overgelegde dossier staat dat er geen contra-indicatie voor dit medicijn zou zijn omdat de cliënte waarschijnlijk niet meer tot zelfstandig staan zou kunnen komen. Daaruit concludeert de commissie dat de negatieve invloed op de spierfunctie van romp en benen door de arts en fysiotherapeut kennelijk werd geaccepteerd, terwijl op 9 februari 2023 met cliënte en haar zoon was overeengekomen om door te gaan met de revalidatie. Die revalidatie werd echter bemoeilijkt door de als gevolg van het medicijn verminderde spierfunctie. Bovendien is de commissie op grond van de ‘Cerebrale en/of spinale spasticiteit richtlijn’ uit 2016 van oordeel dat het ziekenhuis terughoudender had moeten zijn met het gebruik van orale spasmolytica bij de cliënte, nu dit gebruik ingrijpende bijwerkingen met zich kan brengen, zoals spierzwakte, nachtmerries, ataxie (onwillekeurige bewegingen), dysurie (pijn bij het plassen), depressie en vermoeidheid. Het tweede klachtonderdeel is dan ook gegrond.
3) Communicatie
De zoon van de cliënte stelt dat medewerkers van het ziekenhuis de cliënte hebben getraumatiseerd door zich telkens negatief uit te laten over de gezondheidstoestand van de cliënte. Het ziekenhuis betwist dit. Volgens het ziekenhuis hebben haar medewerkers aan de cliënte en haar zonen een reëel beeld van de gezondheidstoestand van de cliënte gegeven. Zij betwist de gestelde uitspraken te hebben gedaan jegens de cliënte. De zonen van de cliënte waren echter te optimistisch over de gezondheidstoestand van de cliënte. In het kader van verwachtingsmanagement en ziekte acceptatie hebben medewerkers van het ziekenhuis de cliënte en haar zonen daarom geïnformeerd over het verwachte geringe herstel van de cliënte.
De commissie stelt voorop dat het gevoel van de cliënte dat zij door de opmerkingen van medewerkers van het ziekenhuis is getraumatiseerd, berust op de subjectieve beleving van de cliënte. Van een dergelijke beleving, die zich moeilijk op juistheid laat beoordelen, kan het ziekenhuis – objectief gezien – geen verwijt worden gemaakt. De commissie kan gelet op de gemotiveerde betwisting van het ziekenhuis immers niet vaststellen wat er precies is gezegd tegen de cliënte. De commissie begrijpt dat de cliënte opmerkingen van medewerkers van het ziekenhuis als kwetsend heeft ervaren, maar dit enkele feit kan niet tot de conclusie leiden dat medewerkers van het ziekenhuis de cliënte onheus hebben bejegend. Het derde klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
Schade
De conclusie uit het voorgaande is dat, gelet op de gegrond verklaarde klachtonderdelen 1 en 2, het ziekenhuis is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst. De zoon van de cliënte stelt dat de cliënte hierdoor schade heeft geleden.
De commissie stelt de door de cliënte geleden schade vast op € 1.907,64, te weten twee maanden aan eigen bijdrage Wet langdurige zorg (€ 953,82 x 2), wegens de onweersproken stelling van cliënte dat zij door de behandeling van het ziekenhuis vertraging heeft opgelopen in haar revalidatie. De overig aangevoerde schadeposten worden wegens een gebrek aan causaal verband afgewezen. Niet gebleken is immers dat de cliënte bij een zorgvuldige behandeling door het ziekenhuis geen rolstoelauto en aanpassingen in huis nodig zou hebben.
Verzoek tot aanstellen toezichthouder
Verder heeft de zoon van de cliënte, namens zijn moeder, aan de commissie verzocht om een toezichthouder aan te stellen bij het ziekenhuis om ervoor te zorgen dat patiënten met een infarct, beroerte, TIA of hersenbloeding minimaal zes weken bekkenfysiotherapie of fysiotherapie in bed krijgen. Dit verzoek strekt naar het oordeel van de commissie te ver. Bovendien gaat dit verzoek het geschil tussen partijen te buiten en heeft de cliënte bij toewijzing van dit verzoek persoonlijk geen belang. Dit verzoek wordt daarom afgewezen.
Klachtengeld
De commissie is van oordeel dat het door de cliënte betaalde klachtengeld voor rekening van het ziekenhuis dient te komen, nu de klacht van de cliënte deels gegrond wordt verklaard. Het ziekenhuis dient daarom het door de cliënte betaalde klachtengeld van € 127,50 aan de cliënte te vergoeden.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht van de cliënte deels gegrond;
– bepaalt dat het ziekenhuis de cliënte een bedrag van € 1.907,64 dient te betalen. Betaling van dit bedrag dient plaats te vinden binnen een termijn van 14 dagen na de verzenddatum van dit bindend advies;
– bepaalt dat het ziekenhuis aan de cliënte het door haar betaalde klachtengeld van € 127,50 vergoedt;
– wijst het meer of anders verzochte af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit mevrouw mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mevrouw drs. N.C. Heerema, de heer mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. R.H.W. Theuns-van Waasdijk, secretaris, op 2 mei 2024.