
Commissie: Psychische en Pedagogische Zorg
Categorie: (On)zorgvuldigheid
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
116181
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
Het is de eigen verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om van de sessies een verslag te maken en dat toe te voegen aan het dossier. Dat is niet gebeurd, waardoor de persoonlijke werkaantekeningen van de zorgaanbieder tot het dossier zijn gaan behoren. De cliënt is ten onrechte inzage in het dossier geweigerd, omdat hij samen met zijn ex-partner de behandelingsovereenkomst met de zorgaanbieder heeft gesloten en de zorgaanbieder er zelf voor heeft gekozen één dossier aan te houden.
Het is de eigen verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om van de sessies een verslag te maken en dat toe te voegen aan het dossier. Dat is niet gebeurd, waardoor de persoonlijke werkaantekeningen van de zorgaanbieder tot het dossier zijn gaan behoren. De cliënt is ten onrechte inzage in het dossier geweigerd, omdat hij samen met zijn ex-partner de behandelingsovereenkomst met de zorgaanbieder heeft gesloten en de zorgaanbieder er zelf voor heeft gekozen één dossier aan te houden.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Cliënt], wonende te [plaats], en [naam zorgaanbieder], gevestigd te Amsterdam.
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Psychische en Pedagogische Zorg (hierna te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken.
De mondelinge behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 4 mei 2018 te Nijmegen.
Deze behandeling heeft plaatsgevonden buiten aanwezigheid van partijen, omdat de cliënt heeft aangegeven niet mondeling gehoord te willen worden en de zorgaanbieder de wens om mondeling gehoord te worden niet te kennen heeft gegeven.
Onderwerp van het geschil
De cliënt is ontevreden over de wijze waarop de zorgaanbieder hem heeft behandeld en over de wijze waarop de zorgaanbieder de daarmee verband houdende administratieve werkzaamheden heeft uitgevoerd.
Standpunt van de cliënt
Puntsgewijs klaagt cliënte over het volgende:
1. de dossieropbouw
2. het onduidelijke proces
3. de facturering en betaling
4. de neutraliteit en objectiviteit
5. de expertise
6. de klachtenafhandeling
7. de vertrouwelijkheid
De cliënt heeft zijn klachten als volgt toegelicht.
Ad 1.
Er is geen of vrijwel geen dossier opgebouwd door de zorgaanbieder. Hoewel de cliënt daarom meermalen heeft gevraagd, kon dat dossier niet worden ingezien. Op grond van de Wet de geneeskundige behandelingsovereenkomst en de beroepscode heeft de zorgaanbieder een zogenaamde dossierplicht.
Ad 2.
Mede door het ontbreken van een dossier was er constant onduidelijkheid over het behandelingsproces. Mondelinge toezeggingen en afspraken werden meermalen niet nagekomen. De cliënt heeft meermalen aangegeven afspraken schriftelijk vast te leggen in een dossier, maar de zorgaanbieder was daartoe niet bereid.
Ad 3.
In de eerste drie maanden van de behandeling heeft de zorgaanbieder nooit over de kosten van de behandeling gesproken. Na drie maanden ontving de cliënt van de zorgaanbieder een factuur. Tot die tijd was de cliënt in de veronderstelling dat zijn ex-partner de kosten voor haar rekening nam. In de algemene voorwaarden van de zorgaanbieder staat dat de zorgaanbieder maandelijks een rekening stuurt. Bovendien zijn de tarieven van de zorgaanbieder onduidelijk. Daarnaast heeft de cliënt het volle pond moeten betalen voor sessies waarbij de zorgaanbieder te laat kwam.
Ad 4.
De zorgaanbieder gaf te weinig aandacht aan het standpunt van de cliënt of geloofde hem niet. Daarmee handelde de zorgaanbieder niet objectief. Later deelde de zorgaanbieder de cliënt mee dat dit kwam omdat zij de ex-partner van de cliënt ook nog 1 op 1 als therapeut begeleidde, hetgeen blijkbaar ten koste is gegaan van haar neutrale positie.
Ad 5.
De zorgaanbieder betrok ook onderwerpen in de behandeling waarvan zij geen expertise had, bijvoorbeeld over het maken van afspraken over de alimentatie en de hoogte daarvan, terwijl de cliënt had aangegeven de gangbare normen voor de alimentatie te willen volgen.
Ad 6.
De cliënt heeft de voormelde klachten meermalen bij de zorgaanbieder mondeling en per e-mail aangekaart, maar daarop is nooit echt gereageerd. Op advies van het Landelijk Meldpunt Zorg heeft de cliënt de zorgaanbieder verzocht om een wettelijk verplichte klachtenfunctionaris, maar de zorgaanbieder gaf aan daarover niet te beschikken. Toen de cliënt de zorgaanbieder meedeelde toch echt een klacht te willen indienen, is er een gesprek geweest onder leiding van een collega van de zorgaanbieder. De tijdens dat gesprek gemaakte afspraken werden niet nagekomen. Wel kreeg de cliënt te horen dat de behandelrelatie werd beëindigd en hem werd geadviseerd geen klacht in te dienen. Daarbij gaf de zorgaanbieder ook aan inmiddels over een klachtenfunctionaris te beschikken. De cliënt heeft via die klachtenfunctionaris geprobeerd om de klachten samen met de zorgaanbieder op te lossen, maar de zorgaanbieder wilde het laten bij een schriftelijke reactie van een jurist, in welke reactie zij aangaf de klachten van de cliënt niet te erkennen.
Ad 7.
De 1 op 1 gesprekken met de zorgaanbieder over de klachten van de cliënt werden niet vertrouwelijk behandeld.
De zorgaanbieder heeft namelijk over die gesprekken telefonisch en per e-mail gecorrespondeerd met de ex-partner van de cliënt, zelfs nadat de cliënt had aangegeven dat niet te willen.
De cliënt wil van de zorgaanbieder vernemen op welke wijze zij soortgelijke klachten bij een volgende cliënt wil voorkomen. Daarnaast wil de cliënt schriftelijke erkenning en excuses ten aanzien van zijn klachten.
Standpunt van de zorgaanbieder
Het standpunt van de zorgaanbieder luidt in hoofdzaak als volgt.
Ad 1.
Er is wel een dossier, dat bestaat uit het aanmeldingsformulier, SRS-formulieren over de voortgang door cliënt zelf aangegeven en persoonlijke aantekeningen, e-mailcorrespondentie van de over de voortgang gemaakte afspraken met betrekking tot de omgang en de vakmatige bevindingen van de zorgaanbieder. De zorgaanbieder kan en mag de persoonlijke aantekeningen en bevindingen niet delen omdat het ook over vertrouwelijke informatie gaat met betrekking tot de ex-partner van de cliënt. Er is namelijk slechts één dossier gemaakt van alle bijeenkomsten. Als het gehele dossier moet worden vrijgegeven dan zal er eerst een (schriftelijke) toestemming van de ex-partner gevraagd moeten worden. Voordat de behandeling van start is gegaan, heeft de zorgaanbieder aangegeven dat zij geen verslagen zou maken van de gemaakte afspraken, omdat dat de verantwoordelijkheid is van zowel de cliënt als zijn ex-partner.
Ad 2.
Het doel van het proces is vastgelegd op het aanmeldingsformulier, waarop de afspraken over de omgang zijn vastgelegd en via de e-mail zijn diverse aanvullende afspraken gemaakt en toegelicht. Tijdens de gesprekssessies is de voortgang in de gaten gehouden, de communicatie, de verwachtingen, de obstakels en de omgang van de cliënt met zijn minderjarige zoon. De rode draad was het verbeteren van de onderlinge communicatie met als doel een beter contact tussen de cliënt en zijn zoon. De wijze waarop de zorgaanbieder werkt en de procedures die zij volgt, zijn onder andere terug te vinden op de website van de zorgaanbieder. Daarnaast is het altijd mogelijk om nadere uitleg te vragen. Tijdens de behandeling is er opnieuw contact ontstaan tussen de cliënt en zijn zoon en is een omgang tussen hen gestart. Afgesproken werd om de verwachtingen te analyseren en te bespreken hoe het in de toekomst zou moeten gaan met de omgangsregeling.
Op 12 oktober 2017 werd een plan van aanpak gemaakt, maar vervolgens zijn de sessies beëindigd omdat er geen overeenstemming kwam over dat plan van aanpak.
Ad 3.
De informatie over de facturering en betaling staan in de algemene voorwaarden van de zorgaanbieder. Vooraf was voor de cliënt en zijn ex-partner duidelijk dat ieder de eigen kosten zou dragen.
Ad 4.
Er zijn gezamenlijke gesprekken geweest, maar ook 1 op 1 gesprekken tussen de cliënt en de zorgaanbieder en tussen de ex-partner en de zorgaanbieder. De cliënt kan daarom niet stellen dat er onvoldoende aandacht is geweest voor zijn standpunten. Verder gaat het er niet om of iemand al dan niet geloofd wordt. De sessies waren erop gericht om de verstandhouding te verbeteren en daardoor een betere omgangsregeling tot stand te brengen. De zorgaanbieder kan meer gezien worden als een mediator, die vooral de belangen van de minderjarige zoon in het oog hield.
Ad 5.
Tijdens de sessies is ook de alimentatie aan de orde geweest, omdat deze een wezenlijk onderdeel was van het verbetertraject. De zorgaanbieder kan zich als therapeut niet bemoeien met de hoogte van de alimentatie noch een bedrag berekenen. Dit punt is besproken en er is aangegeven dat een andere mediator/advocaat hierover meer informatie kan geven.
Ad 6.
De cliënt heeft ontevreden gereageerd op het plan van aanpak van 12 oktober 2017. Op dat moment kon de zorgaanbieder niets met die reactie, omdat het buiten de vraagstelling lag over de te maken omgangsregeling. Daarna heeft de zorgaanbieder de cliënt een gesprek aangeboden met een collega van haar. Dit gesprek leek toereikend, maar de cliënt wilde het resultaat alsnog schriftelijk. Hierop heeft de zorgaanbieder een schriftelijke reactie gegeven, die voor de cliënt echter niet toereikend was, waarop hij een officiële klacht heeft ingediend. De focus lag bij het opstellen van afspraken over de omgang tussen de cliënt en zijn zoon. Tijdens de sessies moesten er afspraken worden gemaakt tussen de cliënt en zijn ex-partner. In een volgende sessie zou dan weer geëvalueerd worden of de afspraken haalbaar waren. De ontevredenheid van de cliënt wordt door de zorgaanbieder meer gezien als een reactie naar zijn ex-partner dan als ontevredenheid over de behandeling door de zorgaanbieder. Achteraf gezien is dit door de zorgaanbieder mogelijk niet goed aangevoeld, waarvoor zij haar excuses maakt.
Ad 7.
Het is voor de zorgaanbieder lastig te reageren nu de cliënt de e-mail, waaruit de schending van de vertrouwelijkheid moet blijken, niet heeft overgelegd. De klachten c.q. de ontevredenheid van de cliënt zijn gedeeld met de ex-partner van de cliënt in verband met het transparant houden van de behandeling.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft op grond van de overgelegde stukken het volgende overwogen.
Het toetsingskader
De ondernemer afficheert zich onder meer als psycholoog en als lid van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) en als lid van de Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen (NVO). Deze vereniging vermeldt in haar beroepscode dat zij daarin onder pedagoog ook de psycholoog verstaat. Uit het door de commissie geraadpleegde, voor een ieder toegankelijke
BIG-register is gebleken dat de zorgaanbieder in dat register is geregistreerd als gezondheidszorgpsycholoog. Gelet op deze affichage en deze registratie gaat de commissie ervan uit dat de zorgaanbieder – nu deze ook niet anders heeft gesteld – haar diensten als psycholoog aan de cliënt heeft aangeboden. De overeenkomst die partijen met elkaar hebben gesloten – ongeacht de benaming die partijen aan die overeenkomst geven of hebben gegeven – kwalificeert dan ook als een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek. Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de bepalingen van dat wetboek en dan in het bijzonder de bepalingen van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO), zoals deze is opgenomen in boek 7, titel 7, afdeling 5, van dat wetboek.
Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW).
Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot/hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. De commissie zal bij haar oordeel over het handelen van de zorgaanbieder ook de gedragsregels betrekken die door NIP en NVO worden gehanteerd.
Ad 1. en 2.
Gezien de nauwe samenhang van deze klachten zal de commissie deze gezamenlijk bespreken.
Artikel 7:454 BW, dat onderdeel uitmaakt van de WGBO, legt aan de hulpverlener (in dit geval de zorgaanbieder) de verplichting op een dossier in te richten met betrekking tot de behandeling van een patiënt (in dit geval de cliënt). De hulpverlener houdt in het dossier aantekening van de gegevens over de gezondheid van de patiënt en de ten aanzien van hem uitgevoerde verrichtingen.
Artikel 20 van de Beroepscode NIP bepaalt dat psychologen alle gegevens die noodzakelijk zijn in het kader van de professionele relatie in het dossier bewaren en dat zij er voor zorgen dat het dossier altijd zodanig bijgewerkt is dat bij een onvoorziene absentie van hun kant, een deskundige vakgenoot de professionele relatie kan voortzetten.
Ook uit artikel 29 van de Beroepscode NVO volgt dat de door de pedagoog, onder wie in die beroepscode ook de psycholoog wordt verstaan, verkregen gegevens in een dossier worden bewaard vanwege hun relevantie voor de kwaliteit en/of continuïteit van de professionele relatie. Volgens dit artikel behoren persoonlijke werkaantekeningen van de pedagoog die aanstonds tot schriftelijk verslag worden verwerkt, niet tot het dossier.
Op grond van deze drie regelingen lag op de zorgaanbieder de verplichting om van de cliënt een dossier aan te leggen en daarin tijdig en deugdelijk de gegevens over de door de zorgaanbieder uitgevoerde verrichtingen op te nemen. Op grond van de eigen stelling van de zorgaanbieder acht de commissie het aannemelijk dat het dossier van de cliënt geen verslagen bevat van de gehouden sessies en in zoverre acht de commissie het dossier onvolledig. De zorgaanbieder kan zich niet met succes disculperen door te stellen dat zij voorafgaand aan de behandeling heeft aangegeven dat zij geen verslagen zou maken, omdat dit volgens haar de verantwoordelijkheid van de cliënt en zijn ex-partner zou zijn. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder – mede uit een oogpunt van kwaliteit en/of continuïteit – om van de sessies wel verslaglegging te doen ten behoeve van het dossier. De hiervoor genoemde regelingen leggen de dossierplicht immers op aan de zorgaanbieder en geen van deze regelingen kent een ontheffing van die dossierplicht.
Volgens artikel 29 van de Beroepscode NVO behoren niet tot het dossier de persoonlijke werkaantekeningen die aanstonds tot schriftelijk verslag worden verwerkt. Nu er volgens de zorgaanbieder geen verslagen zijn opgemaakt, kan het niet anders zijn dan dat de persoonlijke werkaantekeningen niet tot een schriftelijk verslag zijn verwerkt. Dat betekent dat de persoonlijke werkaantekeningen van de zorgaanbieder tot het dossier van de cliënt zijn gaan behoren.
Naar het oordeel van de commissie heeft de zorgaanbieder tegenover de cliënt met betrekking tot de opbouw van zijn dossier niet zorgvuldig gehandeld. Eveneens acht de commissie het niet zorgvuldig dat de zorgaanbieder – naar onweersproken vaststaat – niet bereid was de verzoeken van de cliënt om afspraken schriftelijk vast te leggen in een dossier. Dat bij de cliënt voortdurende onduidelijkheid heeft bestaan over het behandelingsproces acht de commissie – gezien de onvolledige opbouw van het dossier – niet onaannemelijk.
Als onweersproken staat vast dat de cliënt van de zorgaanbieder geen inzage in zijn dossier heeft gekregen. De zorgaanbieder heeft zich voor het niet verlenen van inzage beroepen op het feit dat er maar één dossier is gemaakt, waarin persoonlijke aantekeningen en bevindingen met vertrouwelijke informatie over de ex-partner van de cliënt aanwezig zijn, die zij niet met de cliënt kan en mag delen en dat er voor inzage eerst (schriftelijke) toestemming van de ex-partner gevraagd moet worden.
Naar het oordeel van de commissie snijdt het verweer van de zorgaanbieder geen hout.
De behandelingsovereenkomst was gesloten tussen enerzijds de cliënt en zijn ex-partner en anderzijds de zorgaanbieder. Gedrieën waren zij rechtstreeks betrokken bij de uitvoering van die overeenkomst. De cliënt en zijn ex-partner hebben zich met een gemeenschappelijke hulpvraag tot de zorgaanbieder gewend en zij beoogden met de behandeling door de zorgaanbieder hetzelfde resultaat te bereiken, namelijk het verbeteren van de onderlinge communicatie met als doel een beter contact tussen de cliënt en zijn zoon. De cliënt kan dan ook niet worden gezien als een derde, aan wie de inzage van het dossier geweigerd kan worden met een beroep op het vertrouwelijke karakter daarvan. Het is de zorgaanbieder die er voor heeft gekozen één dossier in te richten en aan te houden en daardoor kan het niet zo zijn dat het recht van de cliënt tot inzage van dat dossier teniet wordt gedaan. Dat zou anders geweest kunnen zijn als de zorgaanbieder van de cliënt en zijn ex-partner een apart dossier had aangehouden, in welk geval de cliënt geen recht op inzage van het dossier van zijn ex-partner zou hebben gehad. Zoals hiervoor is overwogen behoren de persoonlijke aantekeningen in dit geval eveneens tot het dossier en vallen daarmee onder het inzagerecht van de cliënt. Voor zover het beroep van de zorgaanbieder op vertrouwelijke informatie die zich in het dossier zou bevinden nog van belang zou kunnen zijn – gelet op de gemeenschappelijke hulpvraag – , is dit beroep naar het oordeel van de commissie in te algemene bewoordingen gesteld om gehonoreerd te kunnen worden. Dit zou mogelijkerwijs anders kunnen zijn indien de zorgaanbieder voldoende concrete aanwijzingen ten aanzien van die informatie had gesteld, die de inzageweigering zouden hebben kunnen rechtvaardigen. Het door de zorgaanbieder geopperde toestemmingsvereiste van de ex-partner – zo dit nog relevant zou kunnen zijn gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – baat de zorgaanbieder eveneens niet nu gesteld noch gebleken is dat de zorgaanbieder de ex-partner om die toestemming heeft gevraagd en deze die toestemming heeft geweigerd. De conclusie is dan ook dat de zorgaanbieder in dit geval de cliënt niet had mogen weigeren inzage in zijn dossier te nemen.
Ad 3.
De cliënt heeft geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan hij er op mocht vertrouwen dat zijn ex-partner de behandelingskosten zou betalen. De cliënt én zijn ex-partner waren contractspartij bij de door hen met de zorgaanbieder gesloten overeenkomst. Tegenover de behandelingsverplichting van de zorgaanbieder stond de betalingsverplichting van de cliënt én zijn ex-partner voor de door de zorgaanbieder verrichte behandelingen. De cliënt heeft de stelling van de zorgaanbieder niet betwist dat vooraf voor de cliënt en zijn ex-partner duidelijk was dat ieder de eigen kosten zou dragen. De cliënt is dan ook de kosten van zijn behandeling aan de zorgaanbieder verschuldigd. Dat hij door toedoen van de zorgaanbieder pas drie maanden na aanvang van de behandeling een factuur van de zorgaanbieder heeft ontvangen, maakt niet dat hij er gerechtvaardigd op heeft kunnen vertrouwen dat zijn ex-partner de behandelingskosten zou betalen.
Dat de cliënt van de zorgaanbieder pas na drie maanden een factuur heeft ontvangen in plaats van maandelijks, zoals volgens de cliënt was overeengekomen, verdient niet de schoonheidsprijs. Naar het oordeel van de commissie is deze nalatigheid echter van onvoldoende gewicht om klachtwaardig te worden geacht, te meer nu de cliënt niet heeft aangegeven dat en in hoeverre hij daardoor in zijn belangen is geschaad.
Of de tarieven van de zorgaanbieder onduidelijk zijn, heeft de cliënt niet geconcretiseerd en dit kan de commissie aan de hand van de door partijen overgelegde stukken ook niet beoordelen.
De cliënt is ontevreden dat hij het volle pond heeft moeten betalen voor sessies waarbij de zorgaanbieder te laat kwam. Het enkele feit dat de zorgaanbieder te laat kwam, rechtvaardigt niet een – kennelijk door de cliënt beoogde – reductie van de door de zorgaanbieder in rekening gebrachte tarieven. Dat zou alleen dan anders kunnen zijn indien de sessies korter geduurd zouden hebben dan tussen partijen was overeengekomen, maar dat heeft de cliënt niet gesteld en dat is de commissie ook niet gebleken. Te laat komen op zichzelf impliceert immers niet dat dat de overeengekomen duur van de sessies niet is aangehouden.
Ad 4.
De cliënt is van mening dat de zorgaanbieder ten opzichte van hem niet neutraal en objectief is geweest. De zorgaanbieder heeft dit gemotiveerd weersproken. De commissie constateert dat de lezingen van partijen over de neutraliteit en objectiviteit van de zorgaanbieder uiteen lopen.
De commissie kan dan ook niet beoordelen welke van beide lezingen aannemelijk is of meer aannemelijk dan de andere. In zo’n geval kan een klacht die gebaseerd is op de lezing van een cliënt in beginsel niet gegrond worden geacht. Aan het niet gegrond zijn van de klacht ligt niet ten grondslag dat het woord van een klager (in dit geval de cliënt) minder geloof verdient dan dat van de verweerder (in dit geval de zorgaanbieder), maar dit is gebaseerd op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging klachtwaardig is, eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat. In dit geval ontbreekt die grondslag.
Ad 5.
Vast staat dat het onderwerp alimentatie tijdens de sessies aan de orde is geweest. De stelling van de cliënt dat de zorgaanbieder zich bij de behandeling heeft bezig gehouden met de (berekening van de) hoogte van de alimentatie is – nu de zorgaanbieder deze stelling heeft weersproken – niet aannemelijk geworden. De zorgaanbieder heeft onweersproken gesteld dat de alimentatie een wezenlijk onderdeel was van het traject voor verbetering van de onderlinge communicatie tussen de cliënt en zijn ex-partner. De zorgaanbieder moet deskundig worden geacht op het gebied van de psychologie. Kennelijk heeft zij vanuit die discipline – en gehoord de cliënt en zijn ex-partner – de alimentatie als een wezenlijk onderdeel aangemerkt om met haar behandeling tot de hiervoor genoemde verbetering te kunnen geraken. Het enkele feit dat de zorgaanbieder de alimentatie ter sprake heeft gebracht, betekent in de gegeven omstandigheden niet dat de zorgaanbieder klachtwaardig heeft gehandeld. Concreet heeft de cliënt geen andere onderwerpen gesteld, die door de zorgaanbieder zonder daarover expertise te bezitten in de behandeling heeft betrokken, zodat de commissie daarover geen oordeel kan geven.
Ad 6.
Zowel de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg als het reglement van de commissie heeft het uitgangspunt dat een cliënt zich met een klacht over een zorgaanbieder eerst tot die zorgaanbieder moet wenden, opdat de klacht zoveel mogelijk wordt opgelost op het laagst mogelijke niveau, namelijk daar waar deze is ontstaan. Vast staat dat de cliënt en de ondernemer met een derde een gesprek hebben gehad over de klachten van de cliënt. Dit duidt erop dat een interne klachtenprocedure bij de zorgaanbieder is gevolgd. De cliënt heeft gesteld dat de tijdens dat gesprek gemaakte afspraken niet zijn nagekomen. De cliënt heeft echter niet gesteld wat de inhoud van die afspraken was, zodat de commissie deze klacht niet kan beoordelen.
Ad 7.
De kern van de tussen partijen gesloten overeenkomst was de behandeling van de cliënt en zijn
ex-partner met de intentie de cliënt en zijn ex-partner (dichter) bij elkaar te brengen opdat de onderlinge communicatie tussen hen zou worden verbeterd ten aanzien van een omgangsregeling tussen de cliënt en zijn bij de ex-partner verblijven zoon. Naar het oordeel van de commissie kan het in een dergelijke constellatie ter bereiking van het beoogde resultaat niet anders dan dat de zorgaanbieder de inhoud en/of het resultaat van de 1 op 1 gesprekken met de cliënt meedeelde aan de ex-partner van de cliënt. De commissie is van oordeel dat deze handelwijze niet getuigt van onzorgvuldig handelen van de zorgaanbieder.
Ten slotte
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de commissie de klachten onder 1. en 2. gegrond en de overige klachten ongegrond.
De cliënt wil schriftelijke erkenning en excuses ten aanzien van zijn klachten. Voor wat betreft de klachten die de commissie ongegrond heeft bevonden, kan deze vordering uit de aard der zaak niet worden toegewezen. Ten aanzien van de klachten ad. 1 en ad 2. kan de commissie niet bepalen dat de zorgaanbieder deze tegenover de cliënt moet erkennen. Dat de zorgaanbieder niet juist heeft gehandeld, volgt uit de gegrondbevinding van die klachten. Evenmin kan de commissie bepalen dat de zorgaanbieder haar excuses aan de cliënt moet aanbieden. Het aanbieden van excuses is een vorm van wellevendheid, die rechtens niet afdwingbaar is. Het door de cliënt gevorderde zal worden afgewezen.
Op grond van het voorgaande wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht ten aanzien van de onderdelen 1 en 2 gegrond en ten aanzien van de overige
onderdelen ongegrond;
– wijst het door cliënt gevorderde af.
Aldus beslist op 4 mei 2018 door de Geschillencommissie Psychische en Pedagogische Zorg.