
Commissie: Zorg Algemeen
Categorie: infomatieverstrekking
Jaartal: 2023
Soort uitspraak: Tussen Advies
Uitkomst: x
Referentiecode:
204209/214502
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
Dit geschil gaat over klaagster wiens dochter suïcide heeft gepleegd in de kliniek van zorgaanbieder waar zij was opgenomen. Klaagster verwijt zorgaanbieder onzorgvuldig en nalatig te hebben gehandeld. Klaagster wil inzage in het medisch dossier van de dochter, maar zorgaanbieder staat dat niet toe. Zorgaanbieder meent dat cliënte hiervoor geen toestemming heeft gegeven en het dossier niet ter inzage mag geven. De commissie oordeelt dat de toestemming die cliënte heeft gegeven ook geldt na haar overlijden. De zorgaanbieder moet klaagster inzage geven in het medisch dossier en dit ook ter beschikking stellen. De commissie beslist dat de klacht rondom het medisch dossier gegrond is. De overige klachten worden verder behandeld als klaagster en zorgaanbieder hun klacht en verweer hebben aangevuld na inzage in het medisch dossier.
De uitspraak
In het geschil tussen
mevrouw [naam], wonende te [plaatsnaam] (hierna te noemen: klaagster), moeder en nabestaande van mevrouw [naam] (hierna te noemen: de dochter)
en
U-center B.V., gevestigd te Epen
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Zorg Algemeen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 21 november 2023 te Utrecht. Partijen zijn ter zitting verschenen en hebben hun standpunt nader toegelicht. Klaagster werd ter zitting vergezeld door haar partner, de heer [naam] en mevrouw [naam].
De zorgaanbieder werd vertegenwoordigd door mevrouw [naam], bestuurder, mevrouw [naam], manager bedrijfsvoering en de heer mr. [naam], bedrijfsjurist.
Onderwerp van het geschil
De dochter van klaagster is opgenomen geweest op een locatie van de zorgaanbieder. Na vier weken heeft de dochter suïcide gepleegd. Klaagster verwijt de zorgaanbieder zeer onzorgvuldig, onprofessioneel en nalatig handelen en verlangt inzage in het medisch dossier van de dochter.
Standpunt van klaagster
De dochter van klaagster is op 8 november 2021 opgenomen in een kliniek van de zorgaanbieder in Limburg. De dochter had sinds oktober 2021 last van een burn-out en angstklachten. Zij was optimistisch om te herstellen en zou zes weken intern in de kliniek verblijven. Na een verblijf van vier weken heeft de dochter op 7 december 2021 suïcide gepleegd. Klaagster en haar familieleden zijn met veel vragen achtergebleven, maar de zorgaanbieder geeft onvoldoende openheid van zaken. Op 1 december 2021 heeft één van de psychiaters een antipsychoticum (Quetiapine) als slaapmedicatie aan de dochter voorgeschreven zonder te waarschuwen voor mogelijke bijwerkingen en zonder de effecten van het middel goed te monitoren. Eén van de bijwerkingen van dit middel is dat suïcidale gedachten worden versterkt. Achteraf bleek dat de dochter gedurende haar opname al eerder suïcidale gedachten had geuit maar hier was niets mee gedaan. Omdat klaagster enkele dagen voor 7 december 2021 bemerkte dat haar dochter onbereikbaar en afwezig was en echt ‘van het padje was’ heeft zij tezamen met de huisarts gebeld met de zorgaanbieder om haar zorgen te uiten. De zorgen werden echter weggewuifd en afgedaan met de mededeling dat mensen die zeggen suïcide te zullen plegen dat niet doen.
Na het overlijden van de dochter was de informatieverstrekking en de nazorg van de zorgaanbieder ver beneden peil. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft een onderzoek gelast waaruit is gebleken dat de zorgverlening op tal van onderdelen verbetering behoefde. De IGJ heeft echter geconcludeerd dat desondanks geen sprake was van een calamiteit. Klaagster denkt daar anders over en verlangt een oordeel van de commissie. Klaagster vraagt zich af wat er in de kliniek is gebeurd waardoor de dochter suïcidaal is geworden. Voorts vraagt klaagster zich af waarom de dochter niet beter werd begeleid en gemonitord en waarom de zorgaanbieder de dochter op 7 december 2021 onbegeleid de kliniek heeft laten verlaten ondanks de bestaande zorgen.
In de klachtprocedure heeft klaagster al haar vragen aan de zorgaanbieder gesteld, maar heeft daarop geen bevredigend antwoord ontvangen. Klaagster verlangt een antwoord op haar vragen en wenst inzage in het volledige medische dossier van haar dochter om ook met dit dossier in de hand concreet aan te kunnen geven wanneer en op welke wijze de zorgaanbieder tekort is geschoten. Hoewel een vergoeding van schade op geen enkele manier recht doet aan het verlies van haar dochter verlangt klaagster een vergoeding van € 25.000,– van de zorgaanbieder bestaande uit de kosten van de uitvaart (€ 20.000,–) en de behandelkosten voor de dochter bij de zorgaanbieder (€ 5.000,–).
Standpunt van de zorgaanbieder
De zorgaanbieder stelt voorop dat hij intens meeleeft met klaagster en de andere familieleden van de dochter en betuigt nogmaals zijn deelneming aan de nabestaanden van de dochter.
De dochter heeft zich in oktober 2021 bij de zorgaanbieder aangemeld met een vraag om hulp. Er was sprake van wanhoop vanwege depressieve klachten en trauma, maar geen suïcideplannen. Op 8 november 2021 werd de dochter opgenomen en werd een behandelplan gevolgd van individuele- en groepstherapieën. De behandelingen werden conform de geldende multidisciplinaire richtlijnen vormgegeven. De dochter werd goed begeleid en ondersteund. Dagelijks waren er meerdere contactmomenten en steeds werd ingeschat dat het suïciderisico laag was en de dochter juist bezig was met de toekomst. De dochter werd voortdurend gemonitord, besproken in het MDO (Multi Disciplinair Overleg) en beoordeeld door de psychiater en klinisch psycholoog. Ter ondersteuning van de slaap werd in lage dosering medicatie aangeboden en gemonitord. Er werd perspectief geboden door het natraject en de nazorg te schetsen en er werden oefeningen geboden waarmee de dochter haar spanningen en onrust kon reguleren. Steeds bleven de zorgverleners in contact met de dochter.
De dochter had op 6 december 2021 drie individuele behandelafspraken en twee groepsafspraken. Zij was bij alle afspraken aanwezig. De suïcide op 7 december 2021 heeft de zorgaanbieder niet kunnen voorzien.
De kliniek van de zorgaanbieder is een open instelling waarbij toezicht bestaat uit dagelijkse observaties door therapeuten en behandelaren. Cliënten zijn vrij om de instelling te verlaten.
Na een melding heeft de zorgaanbieder op verzoek van de IGJ een uitgebreid en onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar de suïcide van de dochter. Daaruit is gebleken dat geen sprake was van een calamiteit in de zin van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz). De IGJ heeft die conclusie gevolgd. De IGJ heeft de zorgaanbieder wel geadviseerd een aantal verbetermaatregelen door te voeren aan de hand waarvan de zorgaanbieder een verbeterplan heeft opgesteld.
De zorgaanbieder heeft meerdere gesprekken gevoerd met de familie van de dochter om zoveel mogelijk vragen te beantwoorden, maar wordt daarin beperkt door het beroepsgeheim van de hulpverleners dat rust op het medisch dossier van de dochter. Delen uit het medische dossier waarbij het beroepsgeheim en de privacy van de dochter niet worden geschonden, heeft de zorgaanbieder ter inzage aan klaagster verstrekt.
De zorgaanbieder stelt zich op het standpunt dat de dochter weliswaar een toestemmingsverklaring heeft ingevuld en ondertekend ten behoeve van haar moeder maar dat deze toestemming slechts van kracht is tijdens het leven van de dochter. Een schriftelijke toestemming om die gegevens ook te delen na haar overlijden ontbreekt waardoor de zorgaanbieder niet gehouden is het medisch dossier te verstrekken aan klaagster. De uitzonderingssituaties die ook anders recht zouden geven op meer inzage doen zich in het geval van de dochter niet voor, aldus de zorgaanbieder. Daarnaast stelt de zorgaanbieder dat de toestemmingsverklaring te eng geformuleerd is om daaraan een bredere toepassing toe te kennen. De toestemmingsverklaring staat, aldus de zorgaanbieder, slechts toe om te mogen communiceren tijdens de behandeling, het is aan de nabestaanden om aannemelijk te maken dat inzage gerechtvaardigd is.
De zorgaanbieder stelt zich dan ook op het standpunt dat de klachten van klaagster ongegrond dienen te worden verklaard en het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding dient te worden afgewezen.
Beoordeling van het geschil
Voorafgaande aan de inhoudelijke behandeling van de hoorzitting excuseert de voorzitter zich voor de zakelijke en juridische wijze waarop het geschil zal moeten worden behandeld zonder afbreuk te willen doen aan het immense verdriet dat klaagster en haar familieleden heeft getroffen door het verlies van de dochter.
De commissie leest op grond van het dossier en het verhandelde tijdens de hoorzitting de wens van klaagster aldus dat zij niet alleen op grond van het huidige dossier haar klacht wil onderbouwen maar ook op grond van de inhoud van het medisch dossier betreffende haar dochter. Daaruit zou volgens klaagster kunnen blijken dat de zorgaanbieder onzorgvuldig, onprofessioneel en nalatig heeft gehandeld wat uiteindelijk (mede) heeft geleid tot de dood van haar dochter. Nu klaagster hiervan geen afschrift wordt verstrekt wordt zij beperkt in de onderbouwing van haar klacht en heeft zij mede daarom de commissie verzocht een uitspraak te doen over het niet verstrekken van het medisch dossier aan haar door de zorgaanbieder.
Het komt de commissie redelijk voor om aan die wens van klaagster gevolg te geven en zij zal in dit bindend tussenadvies slechts een oordeel geven over dat klachtonderdeel. Bespreking van de overige klachtonderdelen zal daarom worden aangehouden.
Klaagster heeft verzocht om volledige inzage in het medisch dossier van haar dochter om hiermee de overige klachtonderdelen nader te kunnen onderbouwen. De zorgaanbieder heeft aangevoerd dat het hem niet is toegestaan om zijn beroepsgeheim te schenden en volledige inzage te verschaffen, omdat de wet, in het bijzonder de nieuwe Handreiking Inzage in medische dossiers door nabestaanden van 19 januari 2021, hem dat niet toestaat. Op grond van die Handreiking is inzage slechts mogelijk indien:
a. de cliënt hiervoor bij leven toestemming heeft gegeven;
b. sprake is van een incident (een calamiteit);
c. sprake is van een zwaarwegend belang;
d. het verzoek wordt gedaan door de ouders van een overleden kind dat jonger is dan 16 jaar.
De zorgaanbieder heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder a. genoemde ‘toestemming’ dient te worden gelezen als ‘toestemming om het dossier in te zien zolang de cliënt in leven is’, zo begrijpt de commissie. Voor inzage in het medisch dossier ná het overlijden van een cliënt zou een specifiek daarop gerichte toestemmingsverklaring noodzakelijk zijn.
De commissie deelt dit standpunt van de zorgaanbieder uitdrukkelijk niet. Artikel 7:458a lid 1 BW bepaalt, voor zover van toepassing, dat in afwijking van artikel 7:457, lid 1 BW de hulpverlener desgevraagd inzage in of afschrift van gegevens uit het medisch dossier van een overleden patiënt verstrekt aan eenieder die (a) schriftelijke toestemming heeft verkregen van de patiënt.
In het klachtendossier bevindt zich de toestemmingsverklaring van de dochter van 8 november 2021 om gegevens uit te wisselen met haar moeder (klaagster). In die schriftelijke toestemming wordt geen beperking gegeven dat die toestemming slechts van toepassing is tijdens het leven van de dochter. Dit maakt dat op grond van het artikel 7:458a lid 1 BW de zorgaanbieder gehouden is uitvoering te geven aan de gegeven toestemming van de dochter. Dat artikel 7:458a lid 1 BW slechts beperkt is tot toestemming bij leven vindt ook overigens geen steun in het recht.
De zorgaanbieder heeft vervolgens bepleit dat de gegeven toestemming van de dochter te eng is geformuleerd zodat van een verstrekking van het medisch dossier geen sprake kan zijn.
Ook dit standpunt van de zorgaanbieder deelt de commissie niet. Uit de toestemmingsverklaring volgt dat de dochter toestemming heeft gegeven om met haar moeder schriftelijk en/of mondeling gegevens uit te wisselen tot sluiting van het dossier. Tijdens de hoorzitting is geen dispuut geweest over de vraag of het dossier wel of niet gesloten is; partijen zijn het erover eens dat het dossier thans niet gesloten is. De commissie ziet zich voor de vraag gesteld of de toestemming tot de schriftelijke en/of mondelinge uitwisseling van gegevens tevens omvat de afgifte van het volledige medisch dossier van de dochter. In de toestemmingsverklaring wordt uitdrukkelijk geen begrenzing gegeven aan het uitwisselen van gegevens. Op grond van een grammaticale uitleg van deze verklaring komt de commissie tot het standpunt dat het verzoeken om een afschrift van een medisch dossier in dit geval valt onder de uitwisseling van gegevens tussen de zorgaanbieder en klaagster. Dat de toestemmingsverklaring te eng geformuleerd is en dat hierdoor de verstrekking van het dossier aan klaagster geen doorgang kan hebben is weliswaar door de zorgaanbieder gesteld maar ook niet nader onderbouwd.
Ter zitting hebben de vertegenwoordigers van de zorgaanbieder tenslotte nog naar voren gebracht dat de dochter niet alle informatie uit haar medisch dossier met klaagster zou hebben willen delen. De zorgaanbieder heeft echter geen nadere verklaring of enig ander document of aanwijzing overgelegd waaruit een beperking van de door de dochter verleende toestemming zou blijken. De commissie stelt dan ook vast dat de dochter op 8 november 2021 een ongeclausuleerde toestemmingsverklaring heeft gegeven. De commissie is van oordeel dat klaagster daarmee recht heeft op niet alleen inzage in het volledige medisch dossier van de dochter, maar tevens ook een afschrift hiervan dient te ontvangen.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– bepaalt dat de zorgaanbieder klaagster binnen vier weken na de verzenddatum van dit bindend tussenadvies inzage dient te verlenen in en een afschrift dient te verstrekken van het volledige medische dossier van de dochter van klaagster en verklaart de klacht wat dit klachtonderdeel betreft gegrond;
– houdt voor wat betreft de behandeling van de overige klachtonderdelen het onderzoek aan opdat klaagster en verweerder na de inzage en afgifte van het medisch dossier van de dochter van klaagster, de klacht en het verweer kunnen aanvullen.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Zorg Algemeen, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer drs. T. Knap en de heer mr. P.C. de Klerk, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. J.C. Quint, secretaris, op 21 november 2023.