Commissie: Ziekenhuizen
Categorie: (On)zorgvuldigheid
Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
39934/53322
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
Het geschil gaat over de behandeling van de cliënte, dochter van de klaagster. De cliënte was bekend met een maagcarcinoom. De cliënte is met een lage temperatuur opgenomen op de SEH. De zorgaanbieder heeft zonder overleg morfine en een slaapmiddel aan de cliënte gegeven. De volgende dag is de cliënte overleden. De klaagster heeft geen mogelijkheid gehad om afscheid te nemen van de cliënte. Ook is haar niet gevraagd of zij een obductie wilde laten verrichten om de doodsoorzaak vast te stellen. Volgens de klaagster is de cliënte overleden doordat er bij de zorgaanbieder geen goede zorg is geweest. De commissie stelt dat de cliënte bij opname een bear hugger heeft gekregen tegen de kou. Daarnaast kreeg de cliënte sondevoeding en vocht toegediend. De cliënte was bij aankomst op de SEH al stervende en onrustig. Voor de onrust is zij behandeld, waarna zij in slaap viel en niet meer wakker is geworden. Het is spijtig dat de klaagster hierdoor geen afscheid heeft kunnen nemen, maar de zorgaanbieder valt geen verwijt te maken. De commissie oordeelt dat de zorgaanbieder niet tekortgeschoten is in de uitvoering van de zorgovereenkomst. De klacht is ongegrond.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Klaagster], wonende te [woonplaats] (nabestaande van [naam cliënte])
en
Academisch Medisch Centrum, gevestigd te Amsterdam
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 26 april 2021 te Utrecht.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.
Ter zitting heeft de zorgaanbieder het standpunt toegelicht. Namens de zorgaanbieder zijn verschenen [naam], internist-oncoloog en [naam], jurist. Klaagster heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid ter zitting het standpunt toe te lichten.
Onderwerp van het geschil
De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder.
Het geschil betreft de behandeling van [naam cliënte] (hierna: de cliënte), dochter van klaagster, voorafgaand aan haar overlijden op 22 mei 2019.
Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De cliënte was sinds enige tijd bekend met een maagcarcinoom. De diagnose is in Toronto gesteld en de cliënte is daar ook behandeld. De cliënte is bij klaagster komen wonen en is ook eerder bij de zorgaanbieder opgenomen geweest.
Op 16 mei 2019 is de cliënte ontslagen. Klaagster dacht dat dit te vroeg was, aangezien zij er alleen voor stond. Al snel na het ontslag ging het niet echt goed, de voeding pomp werkte niet goed.
Op 21 mei 2019 is de cliënte opnieuw opgenomen. Bij aankomst op de spoedeisende hulp (SEH) had zij een temperatuur van 33 graden en een tekort aan elektrolyten waar geen actie op ondernomen is. Klaagster heeft van deze opname een trauma opgelopen. Zonder overleg met klaagster heeft men de cliënte morfine en een slaapmiddel gegeven. De fentanyl was die dag al verhoogd door de huisarts. Men wilde niet naar klaagster luisteren.
De cliënte is overleden doordat er bij de zorgaanbieder geen goede zorg is gegeven. Er is geen behandeling geweest voor haar maagcarcinoom en er is geen overleg geweest met klaagster over alles wat er wel of niet is gedaan.
Klaagster vraagt een oordeel over de volgende klachten:
1. Niemand heeft iets gedaan aan de lage temperatuur en het tekort aan elektrolyten bij de opname van de cliënte. Daarnaast kreeg zij geen vocht toegediend. Dit heeft haar algehele toestand verslechterd.
2. Men heeft zonder overleg met klaagster bij de cliënte morfine en lorazepam toegediend. Hebben de artsen euthanasie gepleegd?
3. De cliënte is overleden zonder dat aan klaagster de gelegenheid is gegeven om afscheid van haar te nemen. Er is zoveel medicatie gegeven dat zij niet meer wakker is geweest.
4. De cliënte heeft in de laatste fase geen eten en/of drinken gekregen.
5. De cliënte heeft geen behandeling meer gekregen. Zij is te vroeg opgegeven door de artsen.
6. De oncoloog heeft steeds geweigerd om eerder gemaakte CT-scans te beoordelen. Daardoor is er nog steeds niet duidelijk of er sprake is van slokdarmkanker of maagkanker.
7. Er is niet aan klaagster gevraagd of zij obductie wilde laten verrichten om de doodsoorzaak te laten vaststellen.
Er was geen respectvolle toewijding naar de cliënte toe. Ze werd niet nagekeken of behandeld.
Er was de avond voor haar overlijden geen sprake van ademnood. De cliënte had wel veel slijm vastzitten maar kon dat altijd ophoesten. Doordat ze door de morfine diep in slaap was kon dat nu niet.
De cliënte wilde zo graag de oncoloog zien, maar deze kwam niet. Klaagster wil graag weten wat de primaire tumor was.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Op 6 mei 2019 in de avond kwam de cliënte op de SEH wegens algehele malaise en zwakte. Zij was op dat moment bekend met een gemetastaseerd slokdarm-/maagcarcinoom onder andere naar de lymfeklieren, lever en peritoneum. De cliënte was eerder in Canada en Londen onder behandeling geweest en had tot 10 april 2019 12x FOLFOX chemotherapie gekregen. Na uitgebreid lichamelijk- aanvullend- en beeldvormend onderzoek op de SEH is de cliënte opgenomen op de afdeling Interne Geneeskunde. De reden van opname was ‘ascites bij maagcarcinoom’.
Gezien de slechte conditie van de cliënte was behandeling met (palliatieve) chemotherapie op dat moment geen zinvolle mogelijkheid. Besloten werd om haar tijdens de opname meer comfort te geven, haar klachten te doen laten verminderen en haar conditie te laten verbeteren door het starten van sondevoeding en medicamenteuze ondersteuning. Vervolgens kon worden geëvalueerd of de cliënte in aanmerking zou komen voor tweedelijns chemotherapie. Dit zou dan poliklinisch – een week na ontslag – met haar besproken worden.
Vanwege haar uitgebreid gemetastaseerde maagcarcinoom had de cliënte veel pijn aan haar buik waardoor zij was ingesteld op fentanylpleisters in combinatie met abstral (indien nodig). Dit in overleg met het palliatief team. Tevens werd in overleg met de diëtiste gestart met sondevoeding over de reeds aanwezige PEG-sonde. Hierna trad refeeding met elektrolytstoornissen op. De diverse elektrolyten werden gesuppleerd en de cliënte werd geïnstrueerd om voldoende zout tot zich te nemen bij een absoluut zouttekort. Verder werd vanwege een reeds aanwezige levervenetrombose gestart met antistolling.
In de loop van de opname ging het steeds iets beter met de cliënte. Dit ondanks de episodes met onhoudbare pijn waarvoor zij medicatie kreeg. Uiteindelijk kon zij op 16 mei 2019 in redelijke conditie naar huis ontslagen worden.
De geplande controleafspraak is niet doorgegaan. De cliënte verslechterde en is in de nacht van 21 op 22 mei 2019 met de ambulance naar de SEH gekomen. De cliënte was in zeer slechte conditie (malaise en ondertemperatuur) en sinds die middag verward en geagiteerd maar zonder pijn. De cliënte is op de SEH zo comfortabel mogelijk gemaakt waarbij zij tegen de kou een bear hugger over zich heen gelegd kreeg. Omdat zij onrustig bleef kreeg zij daarnaast nog 2 + 2 mg haldol en 1 mg lorazepam. De cliënte werd rustiger en is in slaap gevallen. Het was daarbij niet de bedoeling om de cliënte te sederen. Dat de cliënte ondanks de minimale hoeveelheid toch in slaap viel en niet meer ontwaakte, liet zien hoe ziek en verzwakt zij op dat moment al was.
Vanwege de slechte prognose (de cliënte was bij binnenkomst op de SEH al stervende) heeft de betrokken behandelaar klaagster en de echtgenoot van de cliënte op de SEH gesproken over het te voeren beleid. De cliënte was op dat moment niet meer bij bewustzijn. In de loop van de volgende dag is de cliënte rustiger geworden. Wel kreeg zij nog sondevoeding en vocht. Om de lijdensweg van de cliënte te verkorten hebben de behandelaars aangegeven dat zij deze toediening wilden stopzetten. Op uitdrukkelijk verzoek van klaagster is dit niet gebeurd. Klaagster was boos en ontevreden over de behandeling van haar dochter. Zo uitte zij tegenover de verpleging dat de artsen haar dochter zouden vermoorden. Nog diezelfde middag heeft de behandelend arts een uitvoerig gesprek met klaagster gevoerd over de conditie (de oorzaak van de) onderliggende ziekte van haar dochter. Aan het einde van de middag is opnieuw met klaagster gesproken, in het bijzijn van de echtgenoot van de cliënte. Duidelijk werd dat klaagster en de echtgenoot van de cliënte lijnrecht tegenover elkaar stonden en de echtgenoot juist graag meer klachten wilde laten verlichten. Met klaagster werd uiteindelijk afgesproken dat indien de morfine onvoldoende effect zou hebben, een midazolampomp gestart zou worden, midazolam is een slaapmiddel dat ook angst en onrust wegneemt.
Vanwege de toenemende onrust bij de cliënte werd in het begin van de avond inderdaad gestart met sedatie door middel van midazolam. Om 21.54 uur is klaagster teruggekomen op haar akkoord om bij onvoldoende effect van de morfine over te gaan op midazolam. De cliënte was op dat moment echter al diep in slaap en stervende. Om 22.30 uur is zij – zonder dat zij nog is bijgekomen – in aanwezigheid van haar familie overleden.
Van het te vroeg opgeven van de cliënte was geen sprake. Hoe graag de zorgaanbieder de cliënte ook chemotherapie had willen geven, het ging niet meer.
De oncoloog is tijdens de opname van 21 op 22 mei 2019 veelvuldig aan het bed van de cliënte geweest en heeft daarnaast op 22 mei 2019 intensief en meermaals met klaagster en de echtgenoot van de cliënte gesproken over de prognose van de cliënte en haar behandeling. De oncoloog heeft de CT-scans niet herbeoordeeld omdat dit niet haar expertise is en dit niets zou toevoegen. Een CT-scan is niet het geëigende middel om inzicht te geven in de aard van de primaire tumor. De cliënte is ziek geworden door een verandering in het DNA van haar cellen en de oorzaak hiervan is niet te achterhalen.
De zorgaanbieder had er goed aan gedaan om na het overlijden van de cliënte te vragen of klaagster gebruik had willen maken van de mogelijkheid van obductie. Dit is echter geen verplichting. Er was geen onduidelijkheid over de doodsoorzaak.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De commissie stelt voorop dat voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder vereist is dat voldoende aannemelijk is dat de zorgaanbieder tekort is geschoten in de uitvoering van de zorgovereenkomst. De aanwezigheid van een fout of nalaten is een vereiste voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten en cliënte dient daarvan nadeel te hebben ondervonden.
Uit het overgelegde dossier blijkt het volgende.
Op 6 mei 2019 is de cliënte op de SEH gekomen wegens algehele malaise en zwakte. Zij was op dat moment bekend met uitgezaaide slokdarm-/maagcarcinoom onder andere naar de lymfeklieren, lever en buikvlies. Reden van de opname was vocht in de buik. De conditie van de cliënte was op dat moment te slecht voor palliatieve chemotherapie. Tijdens de opname is geprobeerd haar meer comfort te geven, haar klachten te laten verminderen en haar conditie te verbeteren. Uiteindelijk kon zij op 16 mei 2019 in redelijke conditie naar huis ontslagen worden.
In de nacht van 22 mei 2019 is de cliënte opnieuw opgenomen. De cliënte was in zeer slechte conditie (malaise en ondertemperatuur). Sinds de voorafgaande middag was zij verward en geagiteerd maar zonder pijn. Bij binnenkomst op de SEH was de cliënte al stervende. Omdat zij onrustig bleef kreeg zij 2 + 2 mg haldol en 1 mg lorazepam. De cliënte is daarop in slaap gevallen en is niet meer wakker geworden.
Op 22 mei 2019 is met klaagster en de echtgenoot van de cliënte over het te voeren beleid gesproken. Daarbij stonden klaagster en de echtgenoot lijnrecht tegenover elkaar. De behandelaars wilden de sondevoeding en vocht stoppen om de lijdensweg van de cliënte te verkorten. Dat is niet gebeurd omdat klaagster dat niet wilde. Klaagster is uiteindelijk wel akkoord gegaan met het starten van een midazolampomp indien de morfine onvoldoende effect zou hebben. Op dat akkoord is klaagster om 21.54 uur teruggekomen. De cliënte was op dat moment al diep in slaap en is om 22.30 uur overleden.
Ten aanzien van de klachtonderdelen c.q. vragen overweegt de commissie als volgt.
Bij aankomst op de IC op 22 mei 2019 kreeg de cliënte een bear hugger over zich heen gelegd tegen de kou. De cliënte kreeg sondevoeding en vocht toegediend. Ook op 22 mei 2019 is op uitdrukkelijk verzoek van klaagster sondevoeding en vocht aan de cliënte toegediend.
Naar het oordeel van de commissie is van euthanasie geen sprake. De cliënte was bij aankomst op de SEH stervende en onrustig. Voor de onrust is zij behandeld. De hoeveelheid lorazepam die werd toegediend was minimaal, maar voor de cliënte voldoende om in slaap te vallen en gelet op haar conditie niet meer wakker te worden. Daarbij valt de zorgaanbieder geen verwijt te maken. Dat neemt niet weg dat het voor klaagster zeer moeilijk moet zijn geweest dat zij geen afscheid heeft kunnen nemen van de cliënte.
Van een behandeling gericht op herstel dan wel op verlenging van het leven van de cliënte was geen sprake meer omdat de conditie van de cliënte daarvoor te slecht was. Tijdens de opname vanaf 6 mei 2019 is geprobeerd de conditie van de cliënte te verbeteren, zodat zij nog een behandeling kon ondergaan, maar dat heeft niet mogen baten.
De oncoloog heeft de CT-scans niet herbeoordeeld omdat dit niet haar expertise is. Bovendien zou dit geen inzicht hebben gegeven in de aard van de primaire tumor. Omdat bij de zorgaanbieder geen twijfel bestond over de oorzaak van het overlijden van de cliënte en heeft daarom geen aanleiding gezien voor het laten uitvoeren van een obductie. De zorgaanbieder was niet verplicht een aanbod tot het laten uitvoeren van een obductie aan klaagster te doen.
Naar het oordeel van de commissie is de zorgaanbieder niet tekort geschoten in de uitvoering van de zorgovereenkomst. Van een fout of nalaten is geen sprake.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
Verklaart de klacht ongegrond.
Het door de klaagster verlangde wordt afgewezen.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, de heer M.W. Mundt, de heer J. Donga, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. L. Kramer, secretaris, op 26 april 2021.