Commissie: Geestelijke Gezondheidszorg
Categorie: (On) zorgvuldigheid
Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
56976/63736
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
Het geschil gaat over de traumabehandeling van de cliënte. De cliënte is 3 jaar onder behandeling geweest bij de zorgaanbieder voor de behandeling van een jeugdtrauma. De cliënte klaagt onder andere over de zorg die zij heeft ontvangen, het onzorgvuldig handelen van de zorgaanbieder, de gebrekkige communicatie door de behandelaren en de ongeoorloofde inzage in haar dossier. De commissie oordeelt dat de zorgaanbieder tekort is geschoten in de zorgplicht. De cliënte heeft aangegeven dat zij geen autisme heeft, wat ook uit eerder onderzoek gebleken is, maar dit heeft de zorgaanbieder genegeerd. Het duurde lang voordat de zorgaanbieder zelf een onderzoek naar autisme bij de cliënte heeft opgestart. Hierdoor heeft de behandelduur jaren geduurd, zonder positief effect. Tevens is tijdens de behandeling onvoldoende gebleken dat de zorgaanbieder actief aan de slag is gegaan met de hulpvraag van de cliënte. Er hebben gesprekken plaatsgevonden, maar duurde erg lang voordat de therapie is gestart. De EMDR-therapie en de overige therapie is onvoldoende actief in gang gezet door de zorgaanbieder. De commissie oordeelt dat drie klachtonderdelen gegrond zijn, de overige drie zijn ongegrond.
Volledige uitspraak
in het geschil tussen
[Cliënte], wonende te [woonplaats],(hierna te noemen: de cliënte)
vertegenwoordigd door [naam gemachtigde]
en
Lentis, gevestigd te Zuidlaren
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 31 mei 2022 te Groningen.
Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht.
Cliënte werd ter zitting bijgestaan door haar gemachtigde, [naam gemachtigde].
De zorgaanbieder werd ter zitting vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] en [naam vertegenwoordiger].
Onderwerp van het geschil
Het geschil heeft betrekking op de traumabehandeling van cliënte. Volgens cliënte is zij niet adequaat en zorgvuldig behandeld en is de zorgaanbieder er ten onrechte van uitgegaan dat zij autisme had, hetgeen negatieve invloed had op haar behandeling.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Cliënte is in de periode mei 2014 tot en met januari 2018 onder behandeling geweest bij de zorgaanbieder voor de behandeling van een jeugdtrauma (PTSS). Haar klacht kan worden onderverdeeld in de volgende klachtonderdelen:
1. Het niet uitvoeren en bijstellen van haar behandelplan
De hulpvraag van cliënte zag op de behandeling van haar jeugdtrauma met inachtneming van haar hoogbegaafdheid. De hoogbegaafdheid van cliënte werd echter niet onderkend. Het team dat bij de behandeling van cliënte betrokken was, dacht (op één persoon na) namelijk dat er sprake was van autisme. Er was echter in 2001 al onderzoek gedaan naar autisme, waaruit bleek dat daarvan bij haar geen sprake was. Door de tunnelvisie van de zorgaanbieder werd zij tijdens de behandelperiode niet gedegen behandeld. De EMDR-therapie en de exposure slaagden niet vanwege het onterechte vermoeden van autisme dat voortdurend aanwezig bleef.
2. Onzorgvuldigheid van de behandelaren zowel tijdens als na het behandeltraject
De hoofdbehandelaar van cliënte verwarde autisme met hoogbegaafdheid, terwijl er een andere behandelaar (beeldend therapeute) was die de hoogbegaafdheid wél zag en ook meenam in de behandeling. Binnen het team ontstond onenigheid door de verwarring van hoogbegaafdheid met autisme. Cliënte zat hier middenin.
3. Geen adequate oplossing zoeken voor de ontstane vertrouwensbreuk
Cliënte heeft diverse keren het initiatief genomen om met haar behandelaren te bespreken hoe zij dit alles ervoer. Hierbij heeft cliënte met name weerstand en een defensieve houding ervaren. Er was aan de kant van de zorgaanbieder weinig initiatief om de vertrouwensbreuk te herstellen.
4. Gebrekkige communicatie/bejegening door de behandelaren jegens cliënte
De behandelaren namen cliënte niet mee in de wijze waarop zij te werk gingen. Bij cliënte ontstond veel onduidelijkheid. In het dossier is te lezen dat cliënte veelvuldig vragen stelt over haar behandeling. Haar vragen werden echter niet tot nauwelijks beantwoord.
5. Onvoldoende voortvarend in gang zetten van de EMDR-therapie.
Het heeft ruim een jaar geduurd voordat de EMDR-therapie aan de orde kwam. Zelfs met wachtlijsten, is dat erg lang.
6. De wijze waarop het dossier wordt bewaard en gedeeld
Cliënte heeft haar dossier opgevraagd maar daarbij ging veel mis. De stukken die cliënte na de interne klachtenprocedure nog zou ontvangen, heeft zij niet volledig ontvangen.
7. Ongeoorloofde inzage in het medisch dossier van cliënte
Uit de logingegevens blijkt dat er veelvuldig in het dossier van cliënte is gekeken. Volgens de zorgaanbieder is er nimmer sprake geweest van ongeoorloofde inzage maar cliënte deelt die mening niet.
8. Beveiliging van (het versturen van) medische informatie is onvoldoende
De logingegevens werden door de zorgaanbieder onbeveiligd verstuurd.
Vordering
Als gevolg van dit alles heeft cliënte een trauma opgelopen waarvoor zij elders hulp heeft moeten zoeken. Voordat haar nieuwe behandelaar de behandeling kon richten op de PTSS-problematiek, waarvoor cliënte in eerste plaats hulp zocht, was behandeling van het ontstane trauma door de zorgaanbieder noodzakelijk. Cliënte verwijst ter onderbouwing naar een brief van haar nieuwe behandelaar.
Cliënte vordert schadevergoeding. Deze schadevergoeding bestaat uit een materiële schadevergoeding van € 1.628,67 (voor het eigen risico van de traumabehandeling elders, voor de reiskosten daarnaartoe en voor papierkosten) en immateriële schadevergoeding van € 7.500,–.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
1. Het niet uitvoeren en bijstellen van haar behandelplan
De behandelaren zagen voldoende aanwijzingen om autisme nader te willen onderzoeken bij cliënte. Voor de effectiviteit van traumabehandeling is het van belang om met de eventuele aanwezigheid van autisme rekening te houden. Vandaar dat de behandelaren hierover duidelijkheid wilden verkrijgen.
2. Onzorgvuldigheid van de behandelaren zowel tijdens als na het behandeltraject
De behandelaren hebben goede zorg aan cliënte geboden. Zij hebben zich ingespannen om zorg te bieden die op cliënte gericht was en die was afgestemd op de reële behoefte van cliënte.
3. Geen adequate oplossing zoeken voor de ontstane vertrouwensbreuk
Na het stopzetten van de behandeling hebben er meerdere gesprekken plaatsgevonden tussen cliënte en de zorgaanbieder om opheldering te krijgen over de reden waarom de behandeling niet goed van de grond is gekomen. Hierin is geprobeerd om de vragen van cliënte zo goed mogelijk te beantwoorden. Ondanks dat de gesprekken niet hebben geleid tot een bevredigende uitkomst, heeft de zorgaanbieder zorgvuldig gehandeld en is cliënte serieus genomen.
4. Gebrekkige communicatie/bejegening door de behandelaren jegens cliënte
Cliënte bleef veel vragen stellen over de redenen waarom de zorgaanbieder de autisme-hypothese geuit had. De zorgaanbieder heeft telkens geprobeerd om deze vragen te beantwoorden en uitleg te geven over de aanwijzingen die de behandelaren hadden om te denken aan autisme. Dat die antwoorden niet bevredigend waren voor cliënte, betekent niet dat er sprake was van het onvoldoende informeren of horen van cliënte.
5. Onvoldoende voortvarend in gang zetten van de EMDR-therapie.
De wijze waarop de behandeling vorm heeft gekregen, is mede beïnvloed doordat cliënte meerdere opvolgende behandelaars heeft gehad en dat er wachtlijsten waren voor de traumabehandeling. Deze omstandigheden liggen buiten de invloedssfeer van de behandelaars.
6. De wijze waarop het dossier wordt bewaard en gedeeld
De zorgaanbieder erkent dat het onzorgvuldig is dat bepaalde dossierstukken ontbraken en mogelijk zijn zoekgeraakt. Deze klacht is in zoverre gegrond verklaard. Het ontbrekende deel van het papieren dossier is inmiddels teruggevonden. Cliënte heeft per e-mail van 17 mei 2020 laten weten dat zij nog informatie miste en die informatie heeft zij inmiddels alsnog gekregen. Dit betroffen schriftelijke aantekeningen en die zijn voor cliënte gekopieerd.
7. Ongeoorloofde inzage in het medisch dossier van cliënte
Over deze klacht heeft de klachtencommissie niet expliciet geoordeeld. Wel heeft de klachtencommissie opgemerkt dat er in zijn algemeenheid geen aanwijzingen zijn dat de inzage niet rechtmatig was. Naar aanleiding van de uitspraak van de klachtencommissie heeft de zorgaanbieder alsnog onderzocht wat de functies zijn geweest van alle personen die ingelogd hebben in het dossier van cliënte. Er blijkt geen sprake te zijn geweest van ongeoorloofde inzage.
8. Beveiliging van (het versturen van) medische informatie is onvoldoende
Door de zorgaanbieder is erkend dat deze gegevens onbeveiligd zijn toegestuurd. Hiervoor zijn ook excuses aangeboden. De klacht is ook gegrond verklaard.
Conclusie
De zorgaanbieder stelt zich op het standpunt dat de klachten ongegrond moeten worden verklaard en dat het verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Ontvankelijkheid
Voordat de commissie toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht, ziet zij zich genoodzaakt om zich eerst uit te laten over de ontvankelijkheid van cliënte ten aanzien van de klachtonderdelen 6 en 8.
De klachtonderdelen 6 en 8 zijn door de klachtencommissie van de zorgaanbieder gegrond verklaard en de zorgaanbieder heeft dit oordeel overgenomen. Artikel 21, tweede lid, sub b van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg biedt de mogelijkheid om een geschil bij de commissie aanhangig te maken als de klacht onvoldoende is weggenomen na, kort gezegd, de interne klachtprocedure. Hiervan is de commissie bij beide klachtonderdelen niet gebleken. Wel heeft cliënte ten aanzien van klachtonderdeel 6 te kennen gegeven dat de stukken die zij na de interne klachtprocedure zou ontvangen, nog niet volledig waren. Het ging om de papieren gespreksnotities van twee zorgverleners over de periode 26 januari 2007 tot en met 25 november 2008. Aangezien de zorgaanbieder deze inmiddels alsnog aan cliënte heeft verstrekt, en daarmee gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van de klachtencommissie, gaat de commissie ervan uit dat deze klacht van cliënte inmiddels ook is weggenomen. De commissie zal cliënte daarom in klachtonderdelen 6 en 8 niet-ontvankelijk verklaren omdat deze klachten door de zorgaanbieder reeds gegrond zijn verklaard en cliënte geen belang meer heeft bij de beoordeling van deze klachtonderdelen door de commissie.
Inhoudelijke beoordeling
De commissie komt nu toe aan een inhoudelijke beoordeling van de overige klachtonderdelen. Hierbij betrekt zij het volgende wettelijk kader.
De overeenkomst die cliënte met de zorgaanbieder heeft gesloten, betreft een geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW). Op grond van de zorgovereenkomst die cliënte met de zorgaanbieder is aangegaan, moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (de zorgplicht uit artikel 7:453 van het BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
De commissie is van oordeel dat de zorgaanbieder is tekortgeschoten in die zorgplicht en overweegt daartoe als volgt. Nadat de behandeling van de cliënte in 2013 van start was gegaan, hebben verschillende zorgverleners al vrij snel het vermoeden geuit dat cliënte autisme had. Deze vermoedens bleven zij lange tijd houden. Dit gegeven acht de commissie opmerkelijk aangezien cliënte vanaf het begin af aan haar behandelaars op de hoogte heeft gesteld van een onderzoek dat zij in het verleden had ondergaan en waaruit naar voren was gekomen dat zij geen kenmerken van autisme had. Bovendien was dit onderzoek bij de zorgaanbieder bekend.
Ondanks het eerdere onderzoek van cliënte, dat kennelijk door de zorgaanbieder werd genegeerd, is er uiteindelijk alsnog een onderzoek naar autisme aangevraagd. Cliënte is daarmee akkoord gegaan, enkel en alleen zodat de zorgverleners haar zouden geloven. De klachtencommissie van de zorgaanbieder heeft opgemerkt dat het goed voor te stellen was dat de behandelaren van cliënte duidelijkheid wilde krijgen over de mogelijkheid van autisme. Hierbij speelde volgens de klachtencommissie mee dat het eerdere onderzoek naar autisme in het begin van de behandeling niet beschikbaar was. Anders dan de klachtencommissie, rekent de commissie de zorgaanbieder dit laatste aan. De commissie benadrukt, net als de klachtencommissie, het belang om duidelijkheid te krijgen over autisme als daar vermoedens van zijn. Op het moment dat een cliënte – in dit geval een cliënte die op basis van een eerder slechte ervaring met de zorgaanbieder al met een bij de zorgaanbieder bekend gebrek aan vertrouwen in behandeling kwam – kenbaar maakt dat zij daar al een onderzoek naar heeft gehad en de zorgaanbieder zelfs op de hoogte stelt van de resultaten van dat onderzoek, dan ligt het op de weg van de zorgaanbieder om dat onderzoek nader te bekijken. Het nieuwe onderzoek dat cliënte uiteindelijk toch heeft ondergaan, bevestigde hetgeen cliënte al vanaf het begin had kenbaar gemaakt, namelijk dat zij geen kenmerken van autisme had. De behandeling van cliënte heeft hiermee als gevolg van de door het behandelteam gemaakte keuzes onnodig lange tijd in het teken gestaan van de vraag of cliënte autisme had en waarom dat werd gedacht terwijl dat helemaal niet noodzakelijk was geweest als het voorhanden dossier was bestudeerd. Uit het dossier blijkt dat dit ‘autisme’-punt gedurende de hele behandeling tussen de zorgaanbieder en cliënte heeft ingestaan en volgens cliënte ook invloed heeft gehad op (het niet slagen van) de behandeling. De commissie is van oordeel dat hiermee een behandelduur van jaren zonder (positief) effect is gebleven.
De commissie acht het voorts opmerkelijk dat binnen het behandelteam van cliënte verschillend werd gedacht over de vraag of er wel of geen autisme bij cliënte aanwezig was en dat cliënte daar blijkbaar ook van op de hoogte was. In een latere e-mail van de zorgaanbieder aan de cliënte wordt in dat verband zelfs gesproken over ‘splijting in het team’. De cliënte zat daar kennelijk middenin en dit acht de commissie zeer onwenselijk in een per definitie precair behandelproces.
Samenvattend is de commissie het volgende van oordeel. De cliënte is drie jaar in behandeling geweest bij de zorgaanbieder, waarbij onvoldoende is gebleken dat de zorgaanbieder voortvarend aan de slag is gegaan met de hulpvraag van cliënte. Er vonden weliswaar gesprekken met cliënte plaats maar dit bleken zogenaamde overbruggingsgesprekken omdat cliënte meer dan een jaar op de wachtlijst voor EMDR heeft gestaan. Aangezien de zorgaanbieder vanaf het begin af aan wist dat cliënte niet voor EMDR openstond, had het bovendien op de weg van de zorgaanbieder gelegen om direct vanaf het begin een andere vorm van therapie voor cliënte te bedenken en op te starten. De commissie begreep van cliënte dat zij zelf heeft moeten vragen om therapie gedurende de wachttijd voor de EMDR, waarna zij uiteindelijk beeldende therapie kreeg. De commissie is van oordeel dat zowel de EMDR-therapie als overige therapie onvoldoende voortvarend in gang is gezet.
Gelet op al het voorgaande zal de commissie de klacht van cliënte, ten aanzien van de zorg die zij heeft ontvangen (klachtonderdelen 1, 2 en 5), gegrond verklaren. Hierbij merkt de commissie op dat meerdere inhoudelijke vragen van de commissie tijdens de zitting helaas niet konden worden beantwoord door de gemachtigden van de zorgaanbieder. Op de zitting waren de behandelaren die bij de behandeling van cliënte betrokken waren, immers niet aanwezig.
De commissie zal klachtonderdeel 3, 4 en 7 ongegrond verklaren. Het is de commissie niet gebleken dat de zorgaanbieder onzorgvuldig heeft gehandeld in de gesprekken met cliënte na afloop van de behandeling (3). Evenmin is gebleken dat er sprake is geweest van zodanig gebrekkige communicatie/bejegening door de behandelaren jegens cliënte dat de zorgaanbieder daarmee de zorgplicht heeft geschonden (4). Ook de klacht over de gestelde ongeoorloofde inzage in haar dossier zal de commissie ook afwijzen. De ongeoorloofde inzage is door cliënte onvoldoende onderbouwd. Voor de commissie is niet vast te stellen of daarvan sprake is geweest.
Schadevergoeding
Uit voorgaande blijkt dat de zorgaanbieder is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst. Voor aanspraak op schadevergoeding is vereist dat de tekortkoming de zorgaanbieder moet kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en cliënte moet daarvan nadeel hebben ondervonden.
De commissie zal de materiële schadevergoeding deels toewijzen. Naar het oordeel van de commissie kan in elk geval vastgesteld worden dat de behandeling van het initiële trauma door toedoen van de zorgaanbieder onnodig en verwijtbaar is vertraagd. De nieuwe zorgaanbieder heeft een overzicht opgesteld van 40 sessies gedurende twee jaar. Voor die periode heeft cliënte een vergoeding gevraagd voor de eigen bijdrage (van € 770,–) en voor haar reiskosten (van € 700,96). De gevorderde vergoeding van de eigen bijdrage zal de commissie afwijzen omdat niet is onderbouwd dat het genoemde eigen risico is toe te rekenen aan de verkregen behandeling. De reiskosten zal de commissie toewijzen. Onder verwijzing naar het overzicht van de nieuwe behandelaar van cliënte, dat overigens niet door de zorgaanbieder is betwist, concludeert de commissie dat deze behandeling, en daarmee de reiskosten, het rechtstreekse gevolg is geweest van de tekortkoming van de zorgaanbieder. De vordering van de kosten voor treinreis van de zus van cliënte, om bij een gesprek met de zorgaanbieder en de zitting van de klachtencommissie aanwezig te zijn (van € 107,71) wijst de commissie af nu deze kosten onvoldoende in rechtstreeks verband staan met de tekortkoming van de zorgaanbieder. De kosten voor kopiëren, printen en telefoneren (van € 50,–) zijn weliswaar niet onderbouwd, maar acht de geschillencommissie, gelet op de omvang en de duur van het geschil niet onbillijk. Daarom zal de commissie deze kosten op € 50,– schatten.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding geldt het volgende. Het toekennen van een dergelijke vergoeding is mogelijk indien er sprake is van geestelijk letsel dat kan worden aangemerkt als een aantasting van de persoon. Cliënte stelt dat zij bij haar nieuwe zorgaanbieder pas aan haar traumabehandeling kon beginnen, nadat het inmiddels opgelopen trauma met de zorgaanbieder was verwerkt. Hiertoe verwijst zij naar een kort briefje van haar huidige therapeut, dat deze mededeling bevat. De commissie acht voorstelbaar dat cliënte nadeel/leed heeft ondervonden maar kan op basis van de stukken niet vaststellen dat cliënte hierdoor dusdanig heeft geleden, dat gesproken kan worden van aantasting in de persoon. De commissie zal de gevorderde immateriële schadevergoeding dan ook niet toekennen.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart cliënte niet-ontvankelijk in klachtonderdelen 6 en 8;
– verklaart klachtonderdelen 1, 2 en 5 gegrond;
– verklaart klachtonderdelen 3, 4 en 7 ongegrond;
– wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af;
– bepaalt dat de zorgaanbieder cliënte een bedrag van € 750,96 aan materiële schadevergoeding zal betalen en wijst het meer gevorderde af;
– bepaalt dat de zorgaanbieder het door de cliënte betaalde klachtengeld van € 52,50 dient te vergoeden;
– bepaalt dat de betaling van de materiële schadevergoeding en het klachtengeld binnen een maand na verzenddatum van dit bindend advies dient plaats te vinden.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Geestelijke Gezondheidszorg, bestaande uit mevrouw mr. dr. E. Venekatte, voorzitter, de heer drs. D.C. Bouman (klinisch psycholoog, psychotherapeut), de heer mr. R.P. Gerzon, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. N. Sewradj, secretaris, op 31 mei 2022.