Commissie: Zorg Algemeen
Categorie: (On)Zorgvuldig handelen
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
396/13238
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De klaagster –moeder van de cliënt – klaagt over de overplaatsing van de cliënt, de manier waarop die overplaatsing heeft plaatsgevonden en het onvoldoende en niet juist communiceren hiervan. Ook klaagt zij over het missen van een afspraak die de cliënt bij de GGD had tijdens zijn verblijf bij de zorgaanbieder. De commissie oordeelt dat de zorgaanbieder tekort schoot in de informatieplicht die zij had tegenover klaagster, omdat het ging over ontwikkelingen in de behandeling van de cliënt. De zorgaanbieder had de cliënt niet naar de desbetreffende locatie mogen overplaatsen. Gezien zijn jeugdige leeftijd en risicoprofiel had er een alternatief gezocht moeten worden.
Volledige tekst
In het geschil tussen
[Klaagster] optredend als wettelijk vertegenwoordiger van [naam] (hierna te noemen: cliënt), wonende te [plaats] en de Stichting Koraal, gevestigd te Sittard, (hierna te noemen: de zorgaanbieder).
Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Zorg Algemeen (hierna te noemen: de commissie) te laten beslechten.
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken. Het geschil is ter zitting behandeld op 19 december 2019 te Eindhoven. Ter zitting zijn verschenen klaagster en haar echtgenoot. Namens de zorgaanbieder zijn verschenen, mevrouw [naam], directeur regio Parkstad en mevrouw [naam] jurist gezondheidsrecht. Partijen hebben ter zitting hun standpunten (nader) toegelicht.
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft, kort gezegd, de plaatsing en verzorging van de minderjarige zoon van klaagster, [naam] binnen afdelingen van de zorgaanbieder. [naam] is licht verstandelijk beperkt en lijdt tevens aan gedragsproblemen, faalangst en ADHD. [naam] was opgenomen op locatie Op de Bies bij de zorgaanbieder. Op enig moment is hij overgeplaatst naar locatie Urmond. De klachten van klaagster zien met name op de omstandigheid dat cliënt naar locatie Urmond is overgeplaatst en de wijze waarop die overplaatsing plaatsvond en daarover is volgens klaagster onvoldoende en niet juist gecommuniceerd met klaagster. Daarnaast is een klacht geuit over het missen van afspraken die cliënt had bij de GGD ten tijde van zijn verblijf op de locatie Op de Bies bij de zorgaanbieder.
Standpunt van klaagster
Voor het standpunt van klaagster verwijst de commissie allereerst naar de overgelegde stukken, in het bijzonder naar het door klaagster ingevulde vragenformulier en de bijlagen. De door cliënt overgelegde stukken dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. In de kern komt het standpunt van cliënt op het volgende neer. Klaagster heeft in het vragenformulier waarin zij haar klacht kenbaar maakt een elftal klachtonderdelen geuit die zien op overplaatsing van haar zoon van de woongroep Op de Bies naar de woongroep Urmond van de zorgaanbieder en de verzorging aldaar. Uit de stukken blijkt dat de klachtencommissie van de zorgaanbieder bij uitspraak van 7 mei 2019 drie van deze klachtonderdelen gegrond heeft verklaard. Ter zitting van de commissie van 19 december 2019 heeft klaagster toegelicht dat zij enkel deze drie klachtonderdelen ter beoordeling van de commissie wenst voor te leggen. De commissie volstaat hierna daarom de weergave van deze drie klachten. Het betreffen de volgende klachtonderdelen:
1. De zorgaanbieder heeft klaagster ten onrechte niet op de hoogte gesteld van de omstandigheid
dat de zorgaanbieder waar de zoon van cliënte eerder is behandeld (te weten: De Hondsberg) hulp heeft aangeboden in de vorm van praktische ondersteuning vanaf de overplaatsing van Clint van De Hondsberg naar locatie Op de Bies bij de zorgaanbieder.
2. De overplaatsing van cliënt van locatie Op de Bies naar locatie Urmond is niet
zorgvuldig geschied, nu sprake was van een snelle overplaatsing waarover onvoldoende is gecommuniceerd met klaagster. Bovendien was de locatie Urmond niet de juiste locatie voor de plaatsing van de zoon van klaagster.
3. De zorgaanbieder heeft afspraken die cliënt had ten tijde van zijn verblijf op locatie Op de Bies
bij de GGD over het hoofd gezien bij de poststukken omdat onvoldoende zicht bestaat op een correcte postregistratie. Cliënt heeft daardoor die afspraken gemist.
Klaagster vordert een bedrag van € 25.000,00 ter zake van, zo begrijpt de commissie, door cliënt geleden immateriële schade. Ter zitting van de commissie is naar voren gebracht dat het met name gaat om immateriële schade die cliënt heeft gelede door zijn verblijf op locatie Urmond bij de zorgaanbieder.
Standpunt van de zorgaanbieder
Het standpunt van de zorgaanbieder zoals dat uit de door de commissie ontvangen stukken, in het bijzonder uit het verweerschrift d.d. 11 april 2019 blijkt, luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Ten aanzien van de hiervoor onder 1. beschreven klacht heeft de zorgaanbieder erkend dat het op de weg van de zorgaanbieder had gelegen om klaagster te informeren over de door De Hondsberg aangeboden hulp bij de plaatsing van cliënt op locatie Op de Bies. Ten aanzien van de hiervoor onder 2. opgenomen klacht heeft de zorgaanbieder gesteld dat uitgebreid met klaagster is gecommuniceerd dat cliënt van locatie Op de Bies is overgeplaatst naar locatie Urmond. De zorgaanbieder betreurt het dat klaagster dat kennelijk anders heeft ervaren. Indien de zorgaanbieder weet had gehad van het gevoelen van klaagster in dit verband, had de zorgaanbieder daarop geanticipeerd. Ten aanzien van de hiervoor onder 3. beschreven klacht heeft de zorgaanbieder zich op het standpunt gesteld dat de zorgaanbieder niet wist dat cliënt afspraken had bij de GGD.
Ter zitting van de commissie heeft de zorgaanbieder zich ten aanzien van de door klaagster gevorderde schadevergoeding gesteld dat onvoldoende is gebleken dat sprake is van een causaal verband tussen het handelen van de zorgaanbieder en de door klaagster gestelde schade.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft op grond van de door partijen overgelegde stukken en hetgeen door hen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, het volgende overwogen.
De commissie stelt het volgende voorop.
Cliënte, vertegenwoordigd door klaagster, en de zorgaanbieder hebben met elkaar een overeenkomst gesloten voor de behandeling van de zoon van cliënte. Deze overeenkomst kwalificeert als een
geneeskundige behandelingsovereenkomst in de zin van artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Naast hetgeen partijen in die overeenkomst hebben afgesproken, gelden tussen hen – voor zover in het concrete geval van toepassing – de bepalingen van dat wetboek. Voor aansprakelijkheid van de zorgaanbieder is vereist dat voldoende aannemelijk is dat de zorgaanbieder, dan wel ieder die werd ingeschakeld bij de uitvoering van de voor de zorgaanbieder uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting, is te kort geschoten in de uitvoering van die verplichting. De tekortkoming moet aan de zorgaanbieder kunnen worden verweten (toerekenbare tekortkoming) en de cliënte moet daarvan nadeel hebben ondervonden. Op grond van de geneeskundige behandelingsovereenkomst moet de zorgaanbieder bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht houdt in dat de zorgaanbieder die zorg moet betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Ten aanzien van de hiervoor onder 1. en 2. weergegeven klachten stelt de commissie voorop dat artikel 7:448 BW, voor zover thans van belang, in het eerste lid bepaalt:
De hulpverlener licht de patiënt op duidelijke wijze, en desgevraagd schriftelijk in over het voorgenomen onderzoek en de voorgestelde behandeling en over de ontwikkelingen omtrent het onderzoek, de behandeling en de gezondheidstoestand van de patiënt. De hulpverlener licht een patiënt die de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt op zodanige wijze in als past bij zijn bevattingsvermogen.
De commissie is, met de klachtencommissie, van oordeel dat de zorgaanbieder tekort is geschoten in de informatieplicht die zij ten tijde van de opname van cliënt had tegenover klaagster waar het de ontwikkelingen betreft over de behandeling van cliënt. Het had op de weg van een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener gelegen om klaagster te informeren over de door De Hondsberg aangeboden hulp bij de initiële plaatsing van cliënt bij de zorgaanbieder, op locatie Op de Bies. Daarnaast is de commissie, eveneens met de klachtencommissie, van oordeel dat een redelijk bekwaam en redelijk handelend hulpverlener cliënt niet naar de locatie Urmond had overgeplaatst, maar daarvoor een alternatief had gezocht gelet op de jeugdige leeftijd en het risicoprofiel van cliënt, bezien in het licht van de populatie cliënten die geplaatst waren op locatie Urmond. Ten slotte is de commissie van oordeel dat genoegzaam is gebleken dat de zorgaanbieder ten onrechte de poststukken van de GGD die binnenkwamen voor cliënt toen hij verbleef op locatie Op de Bies niet heeft gezien vanwege een niet correcte postregistratie. Cliënt is daardoor niet verschenen op afspraken die hij had bij de GGD. De zorgaanbieder is daarmee derhalve op voornoemde onder 1, 2 en 3 genoemde punten toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst met cliënt.
Conclusie
Op grond van de voorgaande overwegingen dienen de klachten tegen de zorgaanbieder gegrond verklaard te worden.
De vorderingen van klaagster
Klaagster verlangt in verband met voornoemde tekortkomingen een schadevergoeding van € 25.000,00 dan wel een in redelijkheid door de commissie vast te stellen bedrag aan schadevergoeding, in verband met door cliënt geleden immateriële schade. Dit betreft volgens klaagster in belangrijke mate psychische schade die is ontstaan door de plaatsing van cliënt op locatie Urmond. Voor aanspraak schadevergoeding ter zake van geleden immateriële schade is ten minste vereist dat de schuldenaar (in dit geval de zorgaanbieder) in enig opzicht toerekenbaar is tekort geschoten in de nakoming van zijn verbintenis en dat cliënt ten gevolge daarvan de gestelde schade heeft geleden. Hiervoor heeft de commissie overwogen, dat de klachten van klaagster gegrond zijn. De commissie heeft echter vastgesteld dat de door cliënt gevorderde schade in het geheel niet onderbouwd is. Klaagster heeft, noch in de door haar overgelegde stukken, noch ter zitting van de commissie, met bijvoorbeeld een schriftelijk stuk van een psychiater of psycholoog, onderbouwd dat sprake is van een causaal verband tussen de gegrond verklaarde klachten en de door cliënt geleden psychische schade. Onduidelijk is gebleven of de psychische klachten die cliënt thans ervaart zijn te wijten aan de tekortkomingen van de zorgaanbieder of, en in hoeverre, daarbij initieel aanwezige problematiek van cliënt daarbij een rol speelt of heeft gespeeld. Bij deze stand van zaken geldt dat aan cliënt geen aanspraak op schadevergoeding toekomt en dat de door klaagster verlangde schadevergoeding zal worden afgewezen.
Beslissing
De commissie:
verklaart de klachten van klaagster zoals hiervoor genoemd onder 1., 2. en 3 gegrond;
– bepaalt dat de zorgaanbieder overeenkomstig het reglement van de commissie aan klaagster het klachtengeld ten bedrage van € 52,50 dient te vergoeden;
– wijst de door klaagster gevorderde schadevergoeding af.
Aldus beslist op 19 december 2019 door de Geschillencommissie Zorg Algemeen, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, dr. F.J.M. van der Meer en mr. I. van den Hoven – van Vogelpoel, leden, in aanwezigheid van mr. L.J.J.G. Verhaeg, secretaris.