Zorgaanbieder voldoende inspanning geleverd; klacht ongegrond verklaard

De Geschillencommissie




Commissie: Ziekenhuizen    Categorie: (non)conformiteit / zorgverlening    Jaartal: 2023
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 208390/221580

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De commissie verklaart een klacht over de door cliënt gestelde onthouding van zorg in het kader van een verwijzing naar een psycholoog van de zorgaanbieder voor behandeling met medische psychologie, ongegrond.

De uitspraak

In het geschil tussen

mevrouw [naam], wonende te [plaatsnaam] (hierna te noemen: de cliënt)

en

Stichting Sint Antonius Ziekenhuis, gevestigd te Nieuwegein
(hierna te noemen: de zorgaanbieder).

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Ziekenhuizen (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de zorgaanbieder. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen.

Ter zitting werd de zorgaanbieder vertegenwoordigd door mevrouw drs. [naam] (klinisch psycholoog-psychotherapeut), mevrouw mr. [naam] (jurist zorgaanbieder) en de heer mr. [naam] (advocaat).

De behandeling heeft plaatsgevonden op 14 september 2023 te Utrecht.

De commissie heeft het volgende overwogen.

Beoordeling
Het standpunt van cliënt
Op verzoek van cliënt is zij op 20 mei 2022 door oncoloog de heer dr. [naam oncoloog] [(naam oncoloog)] verwezen naar een klinisch psycholoog-psychotherapeut voor medische psychologie. [Naam oncoloog] heeft cliënt verwezen naar [naam klinisch psycholoog-psychotherapeut]. Oncoloog [naam oncoloog] had kort daarvoor bij cliënt de diagnose uitgezaaide borstkanker gesteld. Op 27 mei 2022 vond het eerste gesprek van cliënt met [naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] plaats. Er werd een gesprekstherapie gericht op kwaliteit van leven en keuzes rondom medische behandeling afgesproken. Volgens cliënt is er na het eerste gesprek ten onrechte direct een diagnose gesteld, namelijk: verwerkingsreactie na kanker. Volgens cliënt kon [naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] zo snel helemaal nog geen diagnose stellen.

Voorts is het volgens cliënt nooit tot behandeling gekomen. Tijdens de gesprekken die in de periode 27 mei 2022 tot en met 26 september 2022 hebben plaatsgevonden, is er volgens cliënt uitsluitend om hetgeen waar cliënt het over wilde hebben heen gepraat en werd er telkens teruggekomen op het feit dat de partner van cliënt in 2013 aan kanker is overleden. Hierdoor werden onnodig oude wonden opengereten. Volgens cliënt werd er daarnaast veel gepraat over de afhankelijke positie waarin cliënt zou komen te verkeren als zij bedlegerig zou worden. Volgens cliënt ging het haar alleen om de acceptatie van het doodvonnis dat ze had gekregen en om het verdriet in verband met deze diagnose een plaats te kunnen geven. Volgens cliënt heeft de oncoloog haar naar [naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] verwezen, omdat ze de situatie niet meer aankon.
Cliënt is van mening dat [naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] haar de zorg waarvoor ze was verwezen, heeft onthouden. [Naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] heeft volgens cliënt geen enkele moeite gedaan haar te doorgronden om zodoende aan cliënt de juiste steun en zorg te verlenen, zodat cliënt zelf op 26 september 2022 het behandeltraject heeft beëindigd.
Cliënt heeft aangevoerd dat zij geen professional is en van [naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] verwacht mag worden dat zij weet hoe de verwerking van het doodvonnis tot stand kan worden gebracht. Uit de notitie van [naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] in het dossier van cliënt over handelingsverlegenheid maakt cliënt op dat [naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] niet wist hoe ze cliënt moest behandelen.
De klacht van cliënt ziet er ook op dat [naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] haar voortdurend allerlei labels heeft opgeplakt, hetgeen in het kader van de behandeling volgens cliënt onnodig was, Cliënt verwijst daarbij naar de diagnoses die zijn verwoord in DSM-classificaties.

Het standpunt van de zorgaanbieder
Als klinisch psycholoog-psychotherapeut behandelt [naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] mensen die als gevolg van of samenhangend met een medische aandoening psychologische hulp behoeven.
Volgens [naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] zijn er momenten geweest tussen cliënt en haar dat er van beide kanten hetzelfde begrip was over de psychische nood waarin cliënt verkeerde. Volgens [naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] heeft cliënt haar wel inzage gegeven in hoe eerdere ingrijpende gebeurtenissen haar hebben beïnvloed. Dat is volgens [naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] van belang voor de ondersteuning die zij aan cliënt kan bieden bij het omgaan met de huidige ingrijpende situatie.

[Naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] erkent dat de behandelrelatie ondanks inspanningen van beide zijden nooit goed van de grond is gekomen. [Naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] betreurt dat zij cliënt in deze moeilijke tijd in haar leven niet die ondersteuning heeft kunnen bieden waaraan zij behoefte had en die cliënt had verwacht te kunnen krijgen. [Naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] is aan de hand van gespreksdiagnostiek gekomen tot een beschrijvende diagnose, een behandelvoorstel en een DSM-classificatie. De werkdiagnose, verwerkingsreactie na kanker, is door middel van een DSM-classificatie opgenomen in het dossier van cliënt.
De inzet van de behandeling was om de gesprekstherapie te richten op de kwaliteit van leven en keuzes rondom de medische behandeling. Na de intake hebben er zes gesprekken plaatsgevonden op de polikliniek en hebben er zes telefonische contacten plaatsgevonden. Daarnaast hebben er diverse uitgebreide emailcontacten plaatsgevonden tussen cliënt en [naam klinisch psycholoog-psychotherapeut]. Tijdens al die contacten is er bij cliënt, naar de zorgaanbieder aanneemt, onvrede gegroeid bij cliënt over onder meer de diagnostiek en de gesprekstherapie die was gericht op de aan de hand van de diagnostiek bepaalde vermoedelijke psychische problematiek bij cliënt. Inspanningen van beide kanten om op te helderen waarop die onvrede zich precies concentreerde, hebben niet tot verbetering geleid. Volgens [naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] hebben andere aspecten van de behandeling in het ziekenhuis (zoals op de afdeling oncologie) de gesprekken gedomineerd. Het ging dan bijvoorbeeld om dossiervorming. [Naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] heeft telkens geprobeerd die aspecten ondergeschikt te maken aan het behandeldoel van de therapiesessies, namelijk de verwerking van de confronterende diagnose, maar dit heeft voor cliënt niet geleid tot het gewenste resultaat. [Naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] heeft getracht de focus op de insteek van de medisch psychologische therapie te bewaken. De voortdurende discussie over zaken van bijkomende aard heeft (de start van de) behandeling in de weg gestaan.

De verschillende keuzes die [naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] in de behandelrelatie met cliënt heeft gemaakt, waren steeds weloverwogen op grond van de professionele inschatting van de situatie van cliënt en de gevolgen die de verschillende keuzemogelijkheden op de psychische gemoedstoestand van cliënt zouden hebben.
Handelingsverlegenheid bestond erin dat [naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] het van belang achtte steeds goed te overwegen wat passend en effectief was om te doen binnen de behandeling en de relatie. [Naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] heeft de casus ook besproken in haar intervisiegroep om haar beleid en gedachtes bij collega’s te toetsen en daarop te reflecteren. [Naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] heeft tegenover cliënt niet de term handelingsverlegenheid gebruikt, maar heeft wel verteld twijfel te hebben over de vraag of ze eruit zouden komen.
Op 2 september 2022 heeft [naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] de behandeling van [cliënt] en het beloop daarvan ingebracht in het multidisciplinair overleg (MDO). Dit was op het vaste tijdstip waarop het MDO altijd plaatsvindt, en bij dit MDO was naast [naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] een psychiater aanwezig. Uitkomst van het overleg was dat cliënt opnieuw werd aangeboden om de werkrelatie te bespreken, hetgeen [naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] diezelfde dag in gang heeft gezet. Echter ook gedurende de daaropvolgende gesprekken zijn cliënt en [naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] niet nader tot elkaar gekomen. Vervolgens heeft cliënt tijdens het gesprek op 26 september 2022 meegedeeld de behandeling te willen beëindigen.
De zorgaanbieder is van oordeel dat het feit dat de behandelrelatie tussen cliënt en [naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] nooit goed van de grond is gekomen, niet is te wijten aan onzorgvuldig, onprofessioneel handelen van [naam klinisch psycholoog-psychotherapeut]. Op [naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] rust een inspanningsverplichting om patiënt te helpen beter te worden, er is echter geen sprake van een resultaatsverbintenis. Volgens de zorgaanbieder heeft [naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] naar behoren voldaan aan haar inspanningsverplichting. Het behandelvoorstel en de samenvatting van de gespreksdiagnostiek, inclusief de DSM-classificatie zijn in het tweede gesprek aan cliënt voorgelegd en door cliënt akkoord bevonden.
Volgens [naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] is er geen sprake geweest van het onthouden van zorg maar is de verleende zorg door cliënt niet als steunend ervaren.
Er zijn cliënt geen labels opgeplakt maar [naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] is als BIG-geregistreerd psycholoog en conform de afspraken die hierover zijn gemaakt in het ziekenhuis gehouden psychodiagnostiek toe te passen. De afdeling psychiatrie en psychologie heeft de werkwijze om in een intakegesprek gespreksdiagnostiek te verrichten om zodoende met een behandelvoorstel te kunnen komen. Binnen de medische psychologie dient de psycholoog in kaart te brengen wat van invloed is op het denken, voelen en handelen van mensen in een medische situatie. Daarbij worden ook aspecten van invloed geacht die eerder in iemands leven van invloed zijn geweest op het functioneren en welbevinden in iemands leven. Na het intakegesprek zijn er DSM-classificaties toegevoegd, zoals de voorgeschiedenis van psychotrauma. Die classificatie is opgenomen op basis van wat cliënt hierover heeft verteld.

De overwegingen van de commissie
De commissie dient te beoordelen of de zorgaanbieder is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelovereenkomst met cliënt. Bij de uitvoering van die overeenkomst heeft de zorgaanbieder een zorgplicht om die zorg te betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Er is geen sprake van een resultaatsverplichting, maar van een inspanningsverplichting.
De commissie concludeert dat cliënt door haar oncoloog is verwezen naar de psycholoog [naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] voor behandeling in het kader van medische psychologie. De commissie overweegt dat medische psychologie, evenals andere soorten van psychologie, een min of meer afgebakend onderdeel is van de psychologie waarbinnen aan bepaalde voorwaarden ten aanzien van de behandelaars, maar ook ten aanzien van diagnostiek en behandeltechnieken moet worden voldaan. De medische psychologie mag bijvoorbeeld uitsluitend worden toegepast door een BIG-geregistreerd psycholoog met de specialisatie medische psychologie. Voor de toepassing van de medische psychologie dient een behandelplan te worden opgesteld aan de hand van psychodiagnostiek, waarbij de psychische problematiek, onder meer voor de zorgverzekeraar, moet worden ondergebracht in het DSM-classificatiesysteem. Op de afdeling psychiatrie en psychologie van de zorgaanbieder is ervoor gekozen om de psychodiagnostiek in het intakegesprek met de patiënt te verrichten. De commissie concludeert dat deze diagnostiek bij cliënt ook in het intakegesprek heeft plaatsgevonden. De commissie overweegt dat die psychodiagnostiek hoe dan ook dient plaats te vinden in het geval van de toepassing van medische psychologie om aan de verplichtingen te voldoen die aan de toepassing van de medische psychologie door een BIG-geregistreerd psycholoog worden gesteld.
Vorenstaande klinkt (en is) formeel maar is van belang om te kunnen beoordelen of de zorgaanbieder ([naam klinisch psycholoog-psychotherapeut]) zorgvuldig heeft gehandeld aangaande de (voorbereiding van de) behandeling van cliënt.
De commissie is van oordeel dat [naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] de psychodiagnostiek die vanaf aanvang aan moet plaatsvinden en het aan de hand daarvan opstellen van een behandelplan zorgvuldig heeft aangepakt. Dat [naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] bij de start van de behandeling een diagnose heeft gesteld die zij heeft ondergebracht in het DSM-classificatiesysteem kan haar naar het oordeel van de commissie niet worden verweten, nu [naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] daartoe verplicht is, maar ook omdat de behandeling niet kan worden gestart zonder het handvat van een ‘start’-diagnose. Diagnostiek voorafgaand aan de behandeling maar ook verfijning, bijstelling en aanvulling van de diagnose tijdens de behandeling is noodzakelijk om een cliënt binnen de kaders van de medische psychologie een passende en doeltreffende behandeling te bieden.
De commissie concludeert dat cliënt ook heeft ingestemd met de startdiagnose en het behandelplan, maar dat zij bij de uitvoering van het behandelplan relatief snel tot de conclusie is gekomen dat die uitvoering niet aan haar behoeften tegemoetkwam.
De commissie concludeert echter dat het in het behandelplan opgenomen behandelvoorstel wel is wat [naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] aan cliënt moest bieden. De commissie stelt vast dat toepassing van medische psychologie onder andere inhoudt dat wordt onderzocht hoe in het verleden door de patiënt op ingrijpende gebeurtenissen is gereageerd (om onder andere coping-mechanismen in kaart te brengen) en dat gesprekstechnieken worden gebruikt om te proberen bepaalde angsten die in het geval van de confronterende diagnose van cliënt spelen, zoals de mogelijke angst om door bedlegerigheid afhankelijk te worden van derden, aan de oppervlakte te brengen om zodoende die angsten beheersbaar te maken.
De commissie is van oordeel dat [naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] ook na het stellen van de startdiagnose en het opstellen van het behandelplan zorgvuldig te werk is gegaan. [Naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] heeft immers geprobeerd gesprekstechnieken passend binnen de medisch psychologie toe te passen en heeft, nadat zij heeft geconstateerd dat de wijze van behandeling moeilijk was toe te passen bij cliënt en bij cliënt tot onvrede leidde, dit diverse keren bij cliënt bespreekbaar gemaakt om samen proberen uit te vinden hoe er verbetering kon plaatsvinden. Daartoe heeft [naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] de situatie ook voorgelegd in een multidisciplinair overleg en in haar intervisiegroep. Hoewel er naast [naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] slechts een (1) andere discipline (psychiater) bij het MDO aanwezig was, is de commissie van oordeel dat dit [naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] niet verweten kan worden, aangezien het de vaste tijd van het MDO was en andere collega’s toen niet aangesloten zijn. De commissie is van oordeel dat [naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] zich naar behoren heeft ingespannen om te proberen om de behandeling van cliënt, in de zin van acceptatie van de confronterende diagnose van cliënt en de verwerking van het verdriet daaromtrent, binnen de grenzen van de medische psychologie, te laten slagen. De verklaring van [naam klinisch psycholoog-psychotherapeut] over de in het dossier van cliënt genoteerde ‘handelingsverlegenheid’, in de zin van dat [naam klinisch psycholoog-psychotherapeut], voor zover mogelijk, zeker wilde weten dat keuzes die zij maakte in de behandeling van cliënt het meest passend waren, acht de commissie steekhoudend.

De commissie concludeert dat achteraf kan worden vastgesteld dat de medische psychologie cliënt niet kon brengen waar zij behoefte aan had. Dit kan echter niet worden verweten aan de psycholoog die is verzocht die medische psychologie toe te passen. Uiteraard kan het ook niet worden verweten aan cliënt die niet kon weten dat deze vorm van psychologie niet aansloot bij haar hulpvraag.
De commissie is op grond van vorenstaande van oordeel dat de zorgaanbieder niet is tekortgeschoten in de nakoming van de behandelovereenkomst en dat de klacht dus ongegrond is.
Derhalve wordt als volgt beslist.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ongegrond is.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie verklaart de klacht ongegrond.

Het door de cliënt verlangde wordt afgewezen.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Ziekenhuizen, bestaande uit de heer mr. A.R.O. Mooy, voorzitter, mevrouw drs. A.H. Hardy – den Besten, de heer mr. P.O.H. Gevaerts, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. C. Koppelman, secretaris, op 14 september 2023.