Zorgplicht bij leaseovereenkomst voor jonge consument met 0-urencontract ter discussie gesteld

De Geschillencommissie




Commissie: Private Lease    Categorie: -    Jaartal: 2020
Soort uitspraak: tussenadvies   Uitkomst: aanvullende informatie nodig   Referentiecode: 32489/42891

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Een 20-jarige student sluit een private leaseovereenkomst af voor een Peugeot 208, terwijl hij op dat moment slechts een 0-urencontract heeft. Kort na het afsluiten van de overeenkomst raakt hij werkloos en komt in financiële problemen. De consument stelt dat de leasemaatschappij haar zorgplicht heeft geschonden door het contract toch te sluiten, ondanks zijn instabiele inkomen. Hij voert aan dat andere aanbieders hem eerder om dezelfde reden hadden afgewezen en dat zijn draagkracht onjuist is beoordeeld. De ondernemer stelt echter dat zij conform het rekenmodel van het Keurmerk Private Lease heeft gehandeld en daarmee aan haar zorgplicht heeft voldaan. De commissie acht nadere informatie noodzakelijk om te kunnen oordelen of die zorgplicht daadwerkelijk is nageleefd. Met name is onduidelijk of een werkgeversverklaring is overgelegd, hoe de berekeningen zijn uitgevoerd, en of het gehele leasetermijnbedrag is meegewogen in de draagkrachttoets. Ook wil de commissie verduidelijking over de opbouw van de vordering van ruim € 9.000. De zaak wordt aangehouden; partijen krijgen gelegenheid nadere stukken aan te leveren voordat een bindend advies volgt.

De uitspraak

Behandeling van het geschil

Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Private lease (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten.

De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

Het bureau van de Commissie heeft aan beide partijen bericht dat de Commissie de behandeling van het geschil zal afdoen zonder mondelinge behandeling. De Commissie heeft daartoe ook de bevoegdheid conform haar reglement. Alhoewel daartoe wel in de gelegenheid gesteld, heeft geen van de partijen aangegeven prijs te stellen op een mondelinge behandeling of hebben ze daarvan afgezien. Om die reden zijn partijen geïnformeerd over de datum wanneer de Commissie zal beslissen over het geschil.

Het geschil is behandeld op 19 november 2020 te Den Haag.

Onderwerp van het geschil

Het geschil vloeit voort uit een op of omstreeks 9 september 2018 tussen partijen totstandgekomen overeenkomst. De ondernemer heeft zich daarbij verplicht tot het in lease geven van een auto, merk Peugeot, type 208 1.2 Puretech tegen de daarvoor door de consument maandelijks te betalen leasetermijn van € 289,– bij een aantal te rijden kilometers dat is gesteld op 12.000 per jaar. De leaseovereenkomst is aangegaan voor de duur van 36 maanden. De consument heeft op 30 maart 2020 de klacht voorgelegd aan de ondernemer. De ondernemer heeft afgezien van de in beginsel verplichte depotstorting van het aan de consument gefactureerde, maar nog niet betaalde, bedrag.

Standpunt van de consument

Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.

De ondernemer heeft een jegens hem in acht te nemen zorgplicht geschonden door de leaseovereenkomst aan te gaan, hoewel de consument daardoor een financiële verplichting aanging waarbij het risico groot was dat de consument daardoor schade zou lijden.

De consument had bij het aangaan van de overeenkomst een 0-uren contract. Dat liep contract ten tijde van de aanvraag bijna af en daarna is de consument werkloos geraakt en in de financiële problemen. Uiteindelijk heeft hij moeten stoppen met zijn opleiding, omdat naar eigen zeggen de opbouwende schulden hem mentaal geschaad hadden.

De leasemaatschappij neemt het standpunt in dat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht. Maar zij heeft volgens de consument nooit enige realistische medewerking verleend. Zo was zijn inkomen minimaal en werd een betalingsregeling voorgesteld die in haar belang was, zonder dat het inkomen van de consument centraal stond.

Meer in het bijzonder begrijpt de commissie dat de consument de ondernemer verwijt dat zij bij de beoordeling van de aanvraag slechts van een beperkte loontermijn is uitgegaan en dat zij bij de beoordeling van de draagkracht onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat de consument een tijdelijke arbeidsovereenkomst had, een 0-urencontract, dat op elk moment door de werkgever kon worden beëindigd. Bij de beoordeling van de draagkracht van de consument is de ondernemer voorts ten onrechte uitgegaan van een netto huurverplichting na aftrek van de huursubsidie. De huursubsidie had bij de beoordeling buiten beschouwing gelaten moeten worden, et zoals de netto reiskostenvergoeding. De consument merkt in een schrijven aan een medewerkster van de ondernemer op dat hem bij concurrenten en banken een lening of Private Lease contract werd geweigerd, omdat hij een 0-urencontract had. De ondernemer heeft ten onrechte geen onderscheid gemaakt tussen een tijdelijke arbeidsovereenkomst op basis van een 0 urencontract en andere tijdelijke arbeidsovereenkomsten.

De ondernemer stelt verder dat de gedragsregels die zijn opgesteld door de VFN en de NVB niet van toepassing zijn voor de ondernemer, maar alleen voor banken. De consument vindt dat frappant, omdat de ondernemer ook aanvoert dat zij is aangesloten bij het Keurmerk Private lease en dit Keurmerk Private Lease verwijst naar de ‘leennormen’ van de VFN en NVB, meer in het bijzonder de leennormen voor Consumptief Krediet. Omdat het Keurmerk Private Lease naar deze leennormen verwijst, zijn ook de gedragsregels van toepassing van de VFN en NVB. Bij toepassing daarvan zou de overeenkomst niet zijn gesloten. In de gedragsregels van de NVB staat duidelijk dat ook netto reiskosten niet meegenomen mogen worden in een financiële check.

Tot slot merkt de consument op dat de berekening van het inkomen bij werkloosheid van 70% niet juist is, want niet gebaseerd op zijn arbeidsovereenkomst. Er was sprake van een piekperiode (zomervakantie) en de ondernemer heeft verzuimd om aanvullende gegevens te vragen om zodoende een inhoudelijk beeld te krijgen over mijn financiële situatie. De aangeleverde arbeidsovereenkomst gold voor een periode van 6 maanden die bijna afliep. De ondernemer heeft niet gevraagd om een intentieverklaring van de werkgever van de consument. De draagkracht uit een fase A arbeidsovereenkomst is onvoldoende om hier uit een stabiel of vast inkomen te verwachten. De ondernemer had de consument niet kredietwaardig mogen beschouwen.

Daar komt volgens de consument bij dat hij in een e-mail van 5 september 2018 aan de ondernemer zijn ongenoegen gedeeld over de afwijzingen die hij had gekregen voor de acceptaties bij verschillende leasemaatschappijen. Ook de ondernemer heeft in eerste instantie een aanvraag geweigerd vanwege de omstandigheid dat de consument een 0-urencontract had, maar naar aanleiding van de e-mail van 5 september 2018, waarin de consument had aangegeven dat hij naast zijn loon uit arbeid ook nog een studiefinanciering ontving, heeft de ondernemer een herbeoordeling uitgevoerd. De consument vermoedt dat daarbij ook de studiefinanciering een rol heeft gespeeld, hoewel die volgens de geldende normen niet meegenomen mag worden bij een draagkrachtbeoordeling.

De consument verlangt kwijtschelding van de gehele vordering en een schadevergoeding van € 20.000,– voor de gemaakte schulden, studievertraging en immateriële schade.

Standpunt van de ondernemer

Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.

De ondernemer stelt zich op het standpunt dat zij wel degelijk aan haar zorgplicht voldaan heeft. Voordat bij haar een private leaseovereenkomst afgesloten kan worden, dient een financiële check uitgevoerd te worden. Om de kredietcheck uit te voeren, maakt de ondernemer verplicht gebruik van het rekenmodel van het Keurmerk Private Lease. De consument had ten tijde van het aangaan van de leaseovereenkomst een tijdelijk contract. In het rekenmodel is dan ook gerekend met een gemiddeld inkomen uit een tijdelijk contract. De ondernemer heeft het inkomen van de consument berekend op basis van zes verstrekte bijboekingen. Het salaris per vier weken kwam op basis van deze bijboekingen uit op € 2.426,–. In het kader van haar zorgplicht heeft de ondernemer de berekening vervolgens gemaakt op basis van een bedrag van € 2.150,–.

Uiteindelijk is op basis van het rekenmodel van het Keurmerk Private Lease ter bescherming van de klant met 70% van dit inkomen gerekend, omdat het inkomen uit een tijdelijk contract betrof. De huurtoeslag van de consument is, geheel volgens het rekenmodel van het Keurmerk Private Lease, meegenomen in de berekening. In het rekenmodel dient namelijk de netto huur, na verrekening van de huurtoeslag, ingevuld te worden. De studiefinanciering van de consument is echter niet meegenomen in de kredietcheck, omdat dit niet meegenomen mag worden als inkomen. Uiteindelijk is na de berekening met 70% van het inkomen gebleken dat de consument voldeed aan de draagkrachtnorm zoals gehanteerd door het Keurmerk Private Lease. Omdat aan alle voorwaarden voor acceptatie voldaan was, kon het leasecontract afgesloten worden. Hieruit blijkt dat de ondernemer geheel conform de richtlijnen van het Keurmerk Private Lease en het rekenmodel gehandeld heeft. Hiermee heeft de ondernemer volledig aan haar zorgplicht voldaan.

Naast het nakomen van haar zorgplicht bij het uitvoeren van de kredietcheck, heeft de ondernemer ook met de consument overlegd over een acceptabele oplossing bij betalingsachterstanden. Partijen zijn ook op 29 november 2018 daadwerkelijk een betalingsregeling overeengekomen, maar de consument is die niet nagekomen, ook niet na aanmaning. Om deze reden is de betalingsregeling vervallen.

Na het versturen van verschillende aanmaningen en ingebrekestellingen, is het leasecontract uiteindelijk ontbonden. Als gevolg daarvan heeft de ondernemer de auto teruggevorderd. De consument weigerde echter om de auto na beëindiging van de leaseovereenkomst in te leveren, waardoor de ondernemer stappen heeft moeten ondernemen en extra kosten heeft moeten maken om de auto terug te vorderen.

Uit het voorgaande blijkt dat de consument geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen met betrekking tot de leaseovereenkomst. Desondanks vordert de consument kwijtschelding van alle schulden en een schadevergoeding voor de gemaakte schulden jegens de overeenkomst, studievertraging en immateriële schade, wat voor de ondernemer onacceptabel is. De consument is gehouden de openstaande betalingen voortvloeiende uit de leaseovereenkomst, ter hoogte van € 9.126,90, aan de ondernemer te voldoen en de ondernemer zal niet overgaan tot kwijtschelding van de schulden, noch tot het voldoen van een schadevergoeding aan de consument.

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft het volgende overwogen.

Alvorens te kunnen oordelen over de vraag of de ondernemer voldoende zorgvuldig heeft gehandeld of een zorgvuldigheidsplicht heeft geschonden dient de commissie nader geïnformeerd te worden. Vooralsnog merkt de commissie op dat de enkele omstandigheid dat de ondernemer naar eigen zeggen de draagkracht van de consument naar de geldende normen heeft beoordeeld niet voldoende is om te kunnen oordelen dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan.

De commissie merkt op dat de aanvraag van de consument blijkens een e-mail van de ondernemer van 5 september 2018 niet is ingewilligd, omdat hij een 0-urencontract had. Kennelijk om die reden heeft de ondernemer de consument verzocht om een werkgeversverklaring. Partijen dienen de commissie nader in te lichten of die werkgeversverklaring is verstrekt. Zo niet, dan dient de ondernemer nader te verklaren waarom zij ondanks een verzoek om zo’n verklaring toch een leaseovereenkomst is aangegaan op basis van (sterk) fluctuerende inkomensgegevens die nauwelijks meer dan één maand beslaan, terwijl zij wist dat de consument een 20-jarige student was, bij andere aanbieders een contract was geweigerd en het 0-urencontract ook bij haar aanvankelijk reden was om de aanvraag niet te honoreren en – met de leeftijd van de consument – alle aanleiding gaf om aan te nemen dat onvoldoende arbeidsverleden was opgebouwd om bij ontslag in aanmerking te komen voor een WW-uitkering voor de resterende periode van de leaseovereenkomst.

Op het internet (https://www.keurmerkprivatelease.nl/paginas/a-tot-z/draagkrachtnorm) heeft de commissie de “Draagkrachtnormen Keurmerk Private Lease 2018-2019”, versie 1.2 van april 2018 aangetroffen. Partijen hebben die niet in het geding gebracht. De ondernemer, die zich op deze normen beroept, dient dit alsnog te doen. De commissie dient van partijen te vernemen of deze normen ten tijde van het aangaan van de overeenkomst van toepassing waren en welke betekenis de commissie daaraan moet toekennen, mede gelet op de omstandigheid dat in de Algemene Voorwaarden Keurmerk Private Lease 2016 niet naar deze draagkrachtnormen wordt verwezen en de commissie dus vooralsnog niet is gebleken dat het voor de consument bij het aanvragen van de overeenkomst kenbaar was hoe zijn acceptatie-aanvraag zou worden beoordeeld.

De commissie heeft bij de stukken in het document van de consument onder de bestandsnaam “Betalingsachterstanden” een e-mail aangetroffen van de ondernemer aan de consument van 9 maart (2020…?), waarin de ondernemer uiteenzet hoe de draagkracht van de consument is berekend. De commissie stelt vast dat volgens de berekening (overigens conform de draagkrachtnormen) een bedrag van € 188,– aan lasten voor de leaseovereenkomst is meegenomen, waarna na aftrek van alle relevante lasten een bedrag van € 93,– netto voor de consument zou overblijven. De leasetermijn bedroeg echter € 289,–. De ondernemer dient nader te verklaren in welk opzicht bij de beoordeling van de draagkracht rekening is gehouden met het deel van € 101,– dat niet als last van de leaseovereenkomst is meegenomen.
De commissie vraagt zich af of dat deel is inbegrepen in het aangehouden normbedrag van € 803,– (Basisnorm Levensonderhoud van het NIBUD) of niet en, zo niet, of dan met inachtneming van dat deel het acceptatiemodel nog steeds een positief resultaat zou hebben gegeven.

Overigens heeft de consument niet aangevoerd dat de bedragen die in dit schrijven zijn vermeld onjuist zouden zijn of dat er nog bijzondere lasten waren die bij de beoordeling buiten beschouwing zijn gelaten, hoewel ze wel meegenomen hadden moeten worden. De consument dient de commissie wel nader te informeren over de vraag waarom hij, als hij de auto dan toch niet kon betalen, geen medewerking heeft verleend aan de beëindiging van de leaseovereenkomst door de auto terug te brengen naar de ondernemer, toen die daar om vroeg.

Tot slot verzoekt de commissie de ondernemer om het door hem aan de consument in rekening gebrachte bedrag te specificeren. Naar de commissie heeft begrepen omvat dit achterstallige leasetermijnen, maar ook een beëindigingsvergoeding (afkoopsom) die bij de ontbinding van de leaseovereenkomst door de ondernemer in rekening gebracht kan worden. De ondernemer dient nader te specificeren hoe het in rekening gebrachte bedrag is opgebouwd en hoe een daarin begrepen afkoopsom is berekend.

Beslissing

De commissie bepaalt dat de ondernemer binnen veertien dagen na verzending van deze beslissing dient te reageren op hetgeen bij de beoordeling aan de orde is gesteld. De ondernemer dient bij zijn reactie tevens een kopie van de “Draagkrachtnormen Keurmerk Private Lease 2018-2019” aan het dossier toe te voegen.

Na ontvangst van de reactie van de ondernemer zal de consument een termijn worden geboden van veertien dagen om zijnerzijds op die reactie te reageren.

De commissie zal vervolgens op basis van de stukken bindend adviseren.

Elke verdere beslissing wordt aangehouden.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Private Lease, bestaande uit mr. R.J.M. Cremers, voorzitter, mw. drs. P.C. Hoogeveen- de Klerk en de heer C. Bal, leden, op 19 november 2020.

Print/PDF