
Commissie: Recreatie
Categorie: Beëindiging / opzegging / Huurovereenkomst m.b.t. vaste standplaatsen
Jaartal: 2025
Soort uitspraak: Bindend Advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
630612/788547
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
In deze zaak bij de Geschillencommissie Recreatie klaagt een recreant over een opgelegd parkverbod en de opzegging van zijn jaarplaats op een vakantiepark. Volgens de ondernemer was dit vanwege bedreiging van personeel, maar er is geen bewijs van aangifte of verklaringen. De commissie stelt vast dat de opzegging en het verbod niet zijn voorzien van een duidelijke schriftelijke reden, zoals vereist volgens de RECRON-voorwaarden. Ook blijkt dat andere recreanten in vergelijkbare situaties hun chalets wel mogen onderhouden, terwijl dit de klager is ontzegd. De commissie oordeelt dat de opzegging en het verbod ondeugdelijk zijn en geen rechtsgevolgen hebben. De klacht is gegrond. De ondernemer moet het klachtengeld van €52,50 vergoeden en is ook behandelingskosten aan de commissie verschuldigd.
De volledige uitspraak
Onderwerp van het geschil
Het geschil vloeit voort uit een op 26 juli 2023 tussen partijen tot stand gekomen jaarstaanplaatsovereenkomst voor kampeerplaats op het park. De ondernemer heeft zich daarbij verplicht tot het ter beschikking stellen van genoemde kampeerplaats tegen de daarvoor door de recreant te betalen jaarvergoeding te vermeerderen met diverse (verbruiks)kosten. De overeenkomst is verlengd.
Recreant heeft op 13 september 2024 de klacht voorgelegd aan de ondernemer.
Standpunt van de recreant
Voor het standpunt van de recreant verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Mij is per 14 september 2024 de toegang ontzegd op het park. Dit naar aanleiding van bedreiging van personeel, aldus de ondernemer. Hoewel ik in het bijzijn van verschillende camerateams verzocht heb om uitleg over de vermeende bedreigingen die ik zou hebben geuit, heeft en kan de heer (naam) geen nader commentaar daarop gegeven. Ook is er noch door de heer (naam) noch door een ander personeelslid van hem een aangifte gedaan richting de politie over de vermeende bedreigingen. Ik heb de heer (naam) noch medewerkers van het park ooit bedreigd.
Door deze maatregel is het voor mij niet meer mogelijk onderhoud te plegen aan mijn chalet, wat mijn enige bezit is.
Ter zitting heeft recreant verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
Ik blijf bij wat door mij is aangevoerd. Anderen mogen op deze camping wel onderhoud plegen aan hun chalet. Ik ben de enige die dat niet mag door dit alleen aan mij gegeven “parkverbod”. Ik snap dat ik vanwege de huidige juridische situatie en de uitkomst van het na te noemen kort geding niet in mijn chalet mag wonen en verblijven. Daar gaat het mij nu niet om: ik wil alleen het hoognodige onderhoud aan het chalet kunnen uitvoeren, ook om het zijn waarde te kunnen laten behouden. Daar liggen nu nog steeds onopgeruimd de bladeren van eind vorig jaar. Nogmaals: anderen mogen ondanks hun dwangsomveroordeling in kort geding nog wel schoonmaakwerkzaamheden aan/bij hun chalet uitvoeren.
Bij mij is alle hoop gevestigd op de nieuwe eigenaar. Ik denk nog steeds dat alles goed kan komen en ik later weer gewoon gebruik kan maken van mijn chalet. Daarbij zal zonder meer helpen een beslissing van de commissie dat deze opzegging en dit verbod ongeldig zijn. Een dergelijke beslissing is aldus beschouwd wel degelijk nog steeds in mijn belang.
Recreant verlangt: “de door de ondernemer opgelegde maatregelen teniet te verklaren zodat ik mijn bezit kan onderhouden totdat er een oplossing is gevonden voor het park.”.
Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De ondernemer kan zich niet aan de stellige indruk onttrekken dat de klacht van recreant vooral gericht is op de heer (naam). Die is geen partij is in deze procedure. Recreant heeft in zijn klacht gerefereerd aan berichten in de media. Dan zal het recreant inmiddels ook wel duidelijk zijn dat de ondernemer zijn parken heeft overgedragen en deze overdracht is bevestigd door de rechter. Recreant zal zijn bezwaren dus moeten neerleggen bij de nieuwe eigenaren. Zelfs al zou de geschillencommissie de eis van recreant toewijzen, dan kan de ondernemer daar niet aan voldoen. Voor de volledigheid brengt de ondernemer de recente uitspraak van de voorzieningenrechter over de verkoop van de parken in het geding als bijlage. Recreant zal zijn klacht moeten neerleggen bij de koper van de parken en niet bij de ondernemer.
Opzegging jaarplaats
In tegenstelling tot wat recreant stelt is de ondernemer op grond van de toepasselijke RECRON- voorwaarden wel degelijk gerechtigd de jaarplaats op te zeggen. De betreffende voorwaarden zijn van toepassing op overeenkomsten die zijn afgesloten op een moment dat een organisatie wel lid is. Toen recreant de overeenkomst sloot met de ondernemer was de ondernemer nog wel lid van de RECRON.
Artikel 11 lid b en c van de hier van toepassing zijnde RECRON-Voorwaarden voor Vaste Staanplaatsen bepaalt dat de ondernemer gerechtigd is de overeenkomst te beëindigen als de recreant in strijd handelt met de bestemming van het terrein en een overheidsmaatregel de ondernemer daartoe noodzaakt. Zoals recreant bekend is, was daarvan sprake. Er heeft namelijk een kort geding plaatsgevonden waarbij (onder meer) recreant is veroordeeld tot het volgende (punt 5.7 van het dictum van het op 27 september 2024 in kort geding gewezen vonnis):
“veroordeelt recreant om met al degenen die zich daarin of daarop bevinden, binnen 48 uur na betekening van dit vonnis de onroerende zaak met accommodatie nummer …, gelegen te (adres), volledig en behoorlijk te verlaten en vervolgens verlaten te houden, op straffe van verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van € 5.000,00 voor iedere overtreding hiervan, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt”.
De voorzieningenrechter is tot dit oordeel gekomen omdat recreant in strijd heeft gehandeld met de bestemming door deze te gebruiken voor woondoeleinden terwijl uitsluitend recreëren is toegestaan. Verder is sprake van een overheidsmaatregel. Het vonnis is betekend aan recreant, die tot op heden niet heeft voldaan aan het vonnis. Er is door recreant ook geen spoedappel ingesteld tegen het kort geding vonnis, waardoor dit kracht van gewijsde heeft verkregen. De ondernemer legt het kort geding vonnis d.d. 27 september en het exploot van betekening over als bijlage 2. Verder geldt het volgende.
Artikel 11 lid 1 a en g RECRON-voorwaarden:
“De ondernemer kan de overeenkomst schriftelijk beëindigen indien:
a. de recreant, mederecreant(en) en/of derde(n) ondanks schriftelijke waarschuwing de verplichtingen uit de overeenkomst en/of de regels in de informatie van de ondernemer en/of de overheidsvoorschriften niet of niet behoorlijk naleeft of naleven, dan wel overlast aan de ondernemer en/of andere gasten bezorgt, dan wel de goede sfeer op of in de directe omgeving van het terrein bederft;
g. de verhouding tussen de ondernemer en de recreant, ondanks schriftelijke waarschuwing, duurzaam is ontwricht zodat in redelijkheid niet van de ondernemer kan worden verwacht dat hij de overeenkomst in stand laat. De ondernemer dient de ontwrichting bij schriftelijke opzegging te motiveren;
Recreant is onder meer op 10 september 2024 schriftelijk gewaarschuwd door de ondernemer en heeft de verhoudingen tussen partijen duurzaam ontwricht. De ondernemer verwijst naar de laatste zin van artikel 14 lid van de RECRON-voorwaarden waarin is opgenomen dat in dringende gevallen een schriftelijke waarschuwing niet vereist is. Recreant voldeed daaraan.
Conclusie
Recreant is door de voorzieningenrechter veroordeeld tot ontruiming van de jaarplaats en deze uitspraak staat vast. Er is geen overeenkomst meer tussen partijen. Van de ondernemer – voor zover hij al partij is in dit geschil – kan niet worden gevergd dat hij ingaat tegen deze rechterlijke uitspraak. De klacht van recreant dient daarom afgewezen te worden, met veroordeling van recreant in de kosten van deze procedure.
Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
De ondernemer blijft bij wat door hem is aangevoerd. Op zich klopt wel dat de reden voor de gegeven opzegging en het gegeven verbod niet staan vermeld in die schriftelijke mededelingen van de ondernemer, maar voor recreant moet die reden zonder meer duidelijk zijn geweest. Ik verwijs daartoe naar wat in het verweerschrift en de bijlagen is verwoord. Wat uw commissie ook gaat beslissen, dat zal geen afbreuk kunnen doen aan de recreant geven dwangsomveroordeling van de Voorzieningenrechter.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De opzegging/beëindiging in geschil luidt aldus:
(Plaats) 14-09-2024 (……….) PERSOONLIJK OVERHANDIGD
Betreft: Opzegging jaarplaats (onderneming).
Geachte heer Recreant,
Middels dit schrijven, dat u zowel persoonlijk wordt overhandigd als ter volledigheid ook per post en e-mail wordt toegezonden, delen wij u mede dat wij onze onderlinge overeenkomst op wensen te zeggen met onmiddellijke ingang. U ontvangt tevens via een separaat document een parkverbod. Deze opzegging geschiedt volgens de opgenomen voorwaarden onder artikel 11 van de RECRON voorwaarden voor vaste plaatsen, welke onderdeel uitmaken van onze overeenkomst. De onmiddellijke ingang van deze opzegging is gerechtvaardigd in artikel 14 van diezelfde voorwaarden. Deze opzegging heeft betrekking op uw jaarplaats, te weten plaats …. U dient er zorg voor te dragen dat uw jaarplaats uiterlijk 31-12-2024 volledig schoon en leeg is opgeleverd zoals aangegeven en overeengekomen in artikel 23 van het huishoudelijke regelement voor jaarplaatsen. Tevens dienen eventuele openstaande facturen te zijn voldaan. Het ontruimen van uw jaarplaats en het betreden daarvoor van het terrein is enkel toegestaan na goedkeuring door de beheerder. In alle andere gevallen geldt het voor u en uw mederecreanten of iemand anders namens u verboden is het terrein te betreden. Wij dienen u te wijzen op de mogelijkheid om een geschil voor te leggen aan de Geschillencommissie. Dat dient te geschieden binnen een maand. Dat schort echter niet de onmiddellijke ingang op. U dient het terrein per direct te verlaten en betreden is verboden. De Directie (onderneming)”.
Het verbod in geschil luidt aldus:
(Plaats) 14-09-2024 (….)
Onderwerp: parkverbod
Geachte Meneer recreant, Langs deze weg bevestigen wij nogmaals, ditmaal schriftelijk, het aan u opgelegde parkverbod. Het is bij u bekend waarom u dit parkverbod ontvangt. Het parkverbod gaat per direct in. Datum 14-09-2024, tijdstip: 12.45 Het verbod betreft u en uw gezinsleden alsmede eenieder welke zich namens u op het terrein van het park of eender welke andere locatie van onderneming wil begeven, eender met welke doelstelling ook. Dit parkverbod heeft een onbepaalde tijdsduur. Wij zijn ten aller tijde gerechtigd om u de toegang te ontzeggen. Wij maken van dit parkverbod een melding in ons reserveringssysteem. Hoogachtend, De Directie (onderneming)”.
In geschil is de rechtsgeldigheid van de tussentijdse opzegging/beëindiging van de staanplaatsovereenkomst van partijen (hierna: de opzegging) en het aan recreant gegeven verbod om gebruik te maken van de plaats en het kampeermiddel (hierna: het verbod).
Het betreft hier (steeds) de toepassing van het bepaalde in de art. 11 juncto 14 van de RECRON-Voorwaarden voor vaste jaarplaatsen, welke algemene voorwaarden deel uitmaken van de door partijen overeengekomen Vaste Staanplaats overeenkomst voor het betreffende jaar. Dat artikel 14 luidt aldus:
Artikel 14 Tussentijdse beëindiging door de ondernemer bij een toerekenbare tekortkoming en/ of onrechtmatige daad
1. Indien de recreant, mederecreant(en) en/of derde(en) de verplichtingen uit de overeenkomst, de regels in de informatie en/of de overheidsvoorschriften, ondanks voorafgaande schriftelijke waarschuwing, niet of niet behoorlijk naleeft of naleven en wel in zodanige mate dat naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid van de ondernemer niet kan worden gevergd dat hij de overeenkomst in stand laat, heeft de ondernemer het recht de overeenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen, zulks met inachtneming van het tweede en derde lid. De schriftelijke waarschuwing kan in dringende gevallen achterwege worden gelaten.
2. De ondernemer heeft het recht het gebruik van de plaats en/of het kampeermiddel met onmiddellijke ingang te verbieden en de nutsvoorzieningen af te sluiten indien niet wordt voldaan aan de veiligheidseisen. De ondernemer maakt schriftelijk bekend hoe de plaats en/of het kampeermiddel aangepast dient te worden. De recreant heeft na de schriftelijke bekendmaking een termijn van 1 maand om de plaats en/of het kampeermiddel in overeenstemming met de geldende veiligheidseisen te brengen. In het geval na afloop van de termijn de plaats en/of het kampeermiddel naar het oordeel van de ondernemer nog steeds niet voldoet aan de veiligheidseisen maakt de ondernemer dit aan de recreant schriftelijk gemotiveerd bekend en heeft de ondernemer het recht de overeenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen.
3. Een tussentijdse beëindiging van de overeenkomst maakt de ondernemer aan de recreant bekend met een aangetekende of persoonlijk overhandigde brief. In die brief dient de ondernemer de recreant te wijzen op de mogelijkheid een geschil voor te leggen aan de Geschillencommissie en op de termijn die de recreant daarbij in acht dient te nemen.
4. De ondernemer kan in dringende gevallen de recreant, mederecreant(en) en/of derde(n) verbieden gebruik te maken van de plaats en/of het kampeermiddel vanaf het moment van opzegging, tenzij de Geschillencommissie anders bepaalt.
6. Na de beëindiging dient de recreant zijn plaats te ontruimen en het kampeermiddel van het terrein te verwijderen en is het betreden van het terrein hem, de mederecreant(en) en/of derden verboden.
7. De ontruiming en opruiming van de plaats worden geregeld in artikel 15.
De combinatie van deze opzegging en het per direct werkende verbod houdt naar het oordeel van de commissie materieel een tussentijdse beëindiging in, in de zin van voormeld artikel 14.
Toetsing aan het bepaalde in dat artikel maakt duidelijk dat zowel de schriftelijke opzegging als het schriftelijk gegeven verbod niet zijn voorzien van een schriftelijk vastgelegde redengeving. Immers is daarin niet te lezen welke reden daaraan ten grondslag is gelegd. Ook wordt daarin niet verwezen naar een reden genoemd in een eerdere schriftelijke waarschuwing.
Zo is daarin niet vastgelegd dat een bedreiging c.q. een bedreigende situatie de reden is geweest voor de opzegging c.q. het verbod. In het dossier ontbreekt ook informatie over een bedreiging of bedreigende situatie. Er is geen (strafrechtelijke) aangifte of een relaas van bevindingen in het geding gebracht. Ook zijn geen verklaringen in het geding gebracht.
Ter zitting heeft de gemachtigde van de ondernemer verklaard dat de opzegging en het verbod juist niet zijn gebaseerd op een bedreiging of een bedreigende situatie, maar op de situatie die heeft geleid tot voormelde dwangsomveroordeling van recreant in kort geding. In die situatie heeft de ondernemer recreant op 10 september 2024 de schriftelijke “officiële waarschuwing” gegeven die als bijlage 3 is gevoegd bij het verweerschrift. Naar zeggen van de gemachtigde spreekt voor zich dat de reden waarom die waarschuwing aan recreant is gegeven, de reden is c.q. moet zijn geweest van de opzegging en het verbod van 14 september 2024.
Ook die reden is echter niet als zodanig terug te vinden in de schriftelijke tekst van de opzegging en het verbod. Daarbij komt dat de genoemde dwangsomveroordeling van recreant in kort geding op 14 september 2024 – de datum van de opzegging en het verbod – nog niet bekend kon zijn.
Hierbij verdient overweging dat door recreant ter zitting onweersproken is gesteld dat hij de enige recreant is geweest die “een parkverbod” heeft gekregen van de ondernemer, terwijl andere recreanten zich in hetzelfde schuitje bevonden als recreant, te weten dat geen “bewoning” op dit park meer was toegestaan vanwege de door de gemeente aan de ondernemer opgelegde “lasten onder dwangsom”. Die andere recreanten mogen hun chalets/eigendom nog steeds onderhouden, alleen recreant kan en mag dat naar eigen zeggen niet; ook deze voorstelling van zaken is niet op juistheid ter zitting weersproken.
In voormeld licht beschouwd kan die recreant gegeven waarschuwing van 10 september 2024 niet als impliciet gegeven reden voor de opzegging en het verbod worden aangenomen.
Aldus beschouwd kan de commissie dan ook niet anders dan beslissen dat de gegeven opzegging en het gegeven verbod ondeugdelijk zijn gegeven en daarom geen steek kunnen houden en de ondernemer daaraan geen (rechts)gevolgen kan verbinden.
De commissie beslist daarom in na te melden zin.
Voor zich spreekt dat deze beslissing als zodanig op geen enkele wijze afbreuk doet/kan doen aan voormelde dwangsomveroordeling van recreant door de Voorzieningenrechter.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht gegrond is.
Nu terecht is geklaagd is de ondernemer op basis van het reglement gehouden om het klachtengeld aan de consument te voldoen en om de bijdrage in de behandelingskosten te betalen aan het secretariaat van de commissie. Die bijdrage wordt de ondernemer separaat bij factuur in rekening gebracht.
Daarom wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
Stelt vast dat bovengenoemde opzegging en bovengenoemd verbod ondeugdelijk zijn gegeven en daarom geen steekhouden en de ondernemer daaraan geen (rechts)gevolgen kan verbinden.
Bovendien dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 52,50 aan de recreant te vergoeden ter zake van het klachtengeld.
Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie behandelingskosten verschuldigd.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Recreatie, bestaande uit de heer mr. M.L.J. Koopmans, voorzitter, mevrouw mr. M. de Rooij – Slager, mevrouw J.M.A. van Haren, leden, op 15 mei 2025.