Ongeoorloofde kosten ter voorbereiding eventueel hoger beroep

De Geschillencommissie




Commissie: Advocatuur Zakelijk    Categorie: advocatuur    Jaartal: 2024
Soort uitspraak: Arbitraal Vonnis   Uitkomst: Ongegrond   Referentiecode: 224042/224982

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Deze uitspraak gaat over een arbitrageovereenkomst tussen eiseres en verweerster. Eiseres heeft in opdracht van verweerster werkzaamheden verricht, waarna declaraties hiervoor zijn opgestuurd. De verweerster heeft geweigerd één declaratie te betalen. Verweerster is namelijk van mening dat de werkzaamheden die gedeclareerd worden, niet onder de reikwijdte van de opdracht vallen. Tussen eiseres en verweerster liep een overeenkomst tot opdracht om te procederen. In deze zaak is uiteindelijk door verweerster aangegeven dat er hoger beroep zou moeten worden aangetekend. Hierop heeft eiseres kosten ter advisering gemaakt. Uiteindelijk heeft verweerster alsnog van hoger beroep afgezien. Eiseres wil de gemaakte kosten alsnog vergoed zien. Verweerster is van mening dat de uitspraak in eerste aanleg, een einduitspraak was in de zin van de opdrachtovereenkomst. Hierin is namelijk afgesproken dat de daarna gemaakte kosten niet zullen worden vergoed.

Wat is de beslissing?

Uit mailcorrespondentie tussen beide partijen kan de commissie opmaken dat eiseres ongeoorloofde kosten heeft gemaakt. Het stond eiseres niet vrij om zonder voorafgaande toestemming kosten te maken ter advisering over een eventueel hoger beroep. Er is door verweerster ook geen gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat deze kosten toch zouden worden vergoed.  Hierom wordt de vordering van eiseres door de commissie afgewezen.

De uitspraak

Bevoegdheid arbiters en plaats van arbitrage

De bevoegdheid van de arbiters berust op een overeenkomst tot arbitrage, zoals vervat in de e-mailwisseling tussen partijen. In haar e-mail van 14 oktober 2021 heeft verweerster aangegeven: “In geval een declaratiegeschil ontstaat, wordt dit geschil aan de Geschillencommissie Advocatuur voorgelegd”. Eiseres is hiermee akkoord gegaan en heeft het tussen partijen ontstane geschil bij de Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: de commissie) aanhangig gemaakt.
Verweerster heeft verweer gevoerd en het vragenformulier van de commissie ondertekend, Door deze ondertekening heeft zij verklaard zich te onderwerpen aan de bepalingen van het reglement van de commissie.

Aldus is voldaan aan de eis van artikel 1021 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.

De bevoegdheid van ondergetekenden om het geschil tussen partijen als arbiters te beslechten is gezien het vorenstaande gegeven. Zij dienen gelet op het bepaalde in artikel 31 van het reglement te beslissen als goede personen naar billijkheid, waarbij zij met in achtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van eiseres hanteren dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.

Als plaats van arbitrage is Den Haag vastgesteld.

Standpunt van eiseres

Voor het standpunt van eiseres verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Eiseres heeft in opdracht van verweerster werkzaamheden verricht ten behoeve van verzekerden van verweerster (hierna te noemen: de verzekerden). Voor de verrichte werkzaamheden heeft zij verweerster een aantal declaraties doen toekomen. Verweerster weigert één van deze declaraties, te weten de declaratie van 3 april 2023, te voldoen.
In de procedure die eiseres voor de verzekerde van verweerster heeft gevoerd, is op 4 januari 2023 vonnis gewezen. Wat ter discussie staat tussen partijen is of de werkzaamheden na 4 januari 2023, al dan niet onder de reikwijdte van de opdracht vallen. Eiseres is van mening dat dit het geval is. Immers, na ontvangst van het vonnis van de kantonrechter (per post op 6 januari 2023) heeft eiseres vanwege de vereiste spoed nog werkzaamheden verricht voor (de verzekerden van) verweerster. Door tussenkomst van/bemiddeling door eiseres kon worden voorkomen dat de wederpartij van de verzekerden het vonnis ten uitvoer legde. Verder heeft eiseres op uitdrukkelijk verzoek van de verzekerden een inschatting gegeven van de mogelijkheden om (succesvol) in hoger beroep te gaan tegen het vonnis van de kantonrechter. De verzekerden spraken tegenover eiseres de uitdrukkelijke wens uit om in hoger beroep te gaan. Zodoende was het vonnis van de kantonrechter dus geen ‘einduitspraak’. Op grond van de polisvoorwaarden van verweerster komen de door eiseres in rekening gebrachte kosten – gemaakt na het vonnis van de kantonrechter – dus wel degelijk voor vergoeding in aanmerking.

Over een advies over de mogelijkheid van hoger beroep heeft eiseres rechtstreekst contact gehad met verweerster. Eiseres mocht er dus ook op vertrouwen dat verweerster de met dat advies gepaard gaande kosten zou dekken Immers, de verzekerden zouden hun beslissing al dan niet in hoger beroep te gaan baseren op het door eiseres af te geven advies. Eerst na het verschijnen van dat advies zou dus de situatie aan de orde komen dat ook verweerster intern een beoordeling van de kans van slagen in hoger beroep zou kunnen maken. Eerst nadat de verzekerden van verweerster vernamen dat deze geen dekking zou verlenen voor de hoger beroep procedure, hebben zij besloten af te zien van het hoger beroep. Nadat de verzekerden deze beslissing aan eiseres hebben medegedeeld, zijn de werkzaamheden gestaakt en zijn ook geen kosten meer in rekening gebracht.

Het is juist dat de meeste kosten zijn gemaakt na 24 januari 2023. Immers, op die datum zond verweerster een e-mail waaruit eiseres heeft opgemaakt dat een hoger beroep advies door eiseres (inderdaad) gewenst was. Voor zover de opdracht met het vonnis van 4 januari 2023 dus zou zijn geëindigd, is deze met de e-mail van 24 januari 2023 herleefd dan wel vernieuwd.

Pas op het moment dat de verzekerden definitief afzagen van hoger beroep, te weten op 17 maart 2023, kwam vast te staan dat het vonnis van 4 januari 2023 het eindvonnis betrof. Op dat moment is de opdracht van verweerster dus geëindigd, zodat zij na die datum niet meer gehouden is tot vergoeding van enige kosten aan eiseres. Voor de periode na 17 maart 2023 zijn aan verweerster dan ook geen kosten in rekening gebracht. Tot en met die datum is verweerster evenwel volledige vergoeding verschuldigd.

Eiseres verzoekt de commissie – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – verweerster te veroordelen tot betaling van het openstaande bedrag van € 6.691,30, te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van verweerster in de kosten van deze procedure en in de nakosten in geval van betekening van dit arbitraal vonnis, waaronder de griffiekosten voor het verlof tenuitvoerlegging.

Standpunt van verweerster

Voor het standpunt van verweerster verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De openstaande declaratie heeft enkel betrekking op werkzaamheden die eiseres heeft verricht na het vonnis van de kantonrechter van 4 januari 2023 in het geschil tussen de verzekerden tegen hun verhuurder. Aan de orde is de vraag of eiseres terecht aanspraak maakt op vergoeding van deze declaratie.

Er is een opdrachtovereenkomst met eiseres gesloten ten behoeve van het behartigen van de (individuele) belangen van de verzekerden in de gerechtelijke procedure. Over de voorwaarden van deze opdracht is onderhandeld met de behandelend advocaat (hierna te noemen: de advocaat). Eén van de voorwaarden was dat de kosten die zijn gemaakt na de einduitspraak, niet zouden worden vergoed door verweerster. De advocaat is hiermee akkoord gegaan. Hij mocht worden verondersteld op de hoogte te zijn van het begrip ‘einduitspraak’.
Voor zover er al onduidelijkheid over de afgesproken voorwaarden zou kunnen bestaan – quod non –, dan had het op de weg van de advocaat gelegen zich daarover met verweerster te verstaan. Dat heeft hij echter niet gedaan. Verweerster heeft noch een verzoek om uitleg van de advocaat ontvangen noch een verzoek om aanpassing van de opdracht of een nieuwe opdracht.

Dat eiseres van de verzekerden een opdracht had gekregen de kansen in hoger beroep te onderzoeken, regardeert verweerster niet. Die opdracht wijzigde de opdrachtovereenkomst met verweerster immers niet. Op de vergoeding van de advocaatkosten die voortkwamen uit de opdracht van de verzekerden kon eiseres dan ook niet vertrouwen. Verweerster heeft eiseres uitdrukkelijk gemeld dat er slechts nieuwe afspraken zouden worden gemaakt indien verweerster de redelijke kans op succes van het hoger beroep positief zou hebben beoordeeld. Dat er een redelijke kans op succes benodigd is om op dekking aanspraak te kunnen maken, blijkt ook uit de polisvoorwaarden die aan de advocaat zijn toegezonden.

Verweerster is van mening dat zij geen opdracht heeft gegeven tot de werkzaamheden waarop de declaratie betrekking heeft en dat zij ook geen gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt bij eiseres dat er op vergoeding van de declaratie aanspraak kon worden gemaakt.

Verweerster verzoekt de commissie de klacht ongegrond te verklaren en het door eiseres verzochte af te wijzen.

Behandeling van het geschil

Op 12 maart 2024 heeft te Den Haag de mondelinge behandeling ten overstaan van de arbiters plaatsgevonden.

Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen om ter zitting te verschijnen.

Eiseres is digitaal verschenen. Verweerster was fysiek op de zitting aanwezig. Zij hebben de standpunten nader toegelicht.

Beoordeling van het geschil

Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.

Eiseres vordert betaling van de declaratie van 3 april 2023 ten bedrage van € 6.691,30, die betrekking heeft op de werkzaamheden van de advocaat na het vonnis van de kantonrechter van 4 januari 2023. Verweerster betwist deze declaratie en stelt dat zij geen opdracht heeft gegeven voor deze werkzaamheden.

De commissie stelt vast dat verweerster in haar e-mail van 14 oktober 2021 aan eiseres heeft medegedeeld:
“De opdracht eindigt bij de einduitspraak of een schikking. Wij verzorgen zelf de eventuele betekening en tenuitvoerlegging van de einduitspraak. Als er een verdere gerechtelijke procedure (bijv. hoger beroep) gewenst is, dan zullen wij het dossier opnieuw beoordelen.”

Voorts heeft verweerster in haar e-mail van 24 december 2021 onder meer geschreven:
“De kosten met betrekking tot deze werkzaamheden voor onze verzekerde zullen door ons vergoed worden met in achtneming van het navolgende:
(…)
Kosten die in elk geval niet vergoed worden door [naam verweerster] zijn:
(..)
De kosten die gemaakt zijn na de einduitspraak”.

De commissie kan hieruit niet anders afleiden dan dat het eiseres niet vrijstond om zonder voorafgaande toestemming van verweerster kosten te maken voor advisering over een eventueel hoger beroep. Uit de overgelegde stukken is naar het oordeel van de commissie voorts geen enkele omstandigheid naar voren gekomen op grond waarvan eiseres erop mocht vertrouwen dat deze kosten toch – in afwijking van de gemaakte strikte afspraken – door verweerster zouden worden vergoed. Dat de verzekerden kennelijk om een hoger beroep advies hebben gevraagd, ontsloeg de advocaat niet van de verplichting om, alvorens hiermee aan de slag te gaan, aan verweerster te vragen of de daarmee gepaard gaande kosten zouden worden vergoed.

Gelet op het voorgaande komt de commissie tot de conclusie dat de advocaat niet heeft gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat. Dit betekent dat eiseres geen aanspraak kan maken op vergoeding van de openstaande declaratie en dat de vordering van eiseres zal worden afgewezen.

De commissie zal eiseres als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van deze arbitrage, die worden vastgesteld op € 393,25 van het door de Stichting Geschillencommissies voor Beroep en Bedrijf (SGB) vastgestelde bedrag aan honorarium en verschotten van de arbiters. De commissie bepaalt voorts dat het bedrag dat eiseres terzake de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie.

Hetgeen partijen voorts nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen bespreking nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden.

Derhalve wordt beslist als volgt.

Beslissing

De commissie:
• wijst het door eiseres verzochte af;
• veroordeelt eiseres in de kosten van deze arbitrage, vastgesteld op een bedrag van € 393,25 aan honorarium en verschotten van de arbiters;
• bepaalt dat het bedrag dat eiseres terzake deze arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie.