
Commissie: Advocatuur
Categorie: Informatie
Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
ADV08-0163
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de kwaliteit van dienstverlening van de advocaat ter zake een arbeidsgeschil van de cliënte met haar (voormalige) werkgever en de declaraties die de advocaat daarvoor in rekening heeft gebracht. De cliënte heeft een deel van deze declaraties niet aan de advocaat voldaan. Het openstaande bedrag van € 6.722,31 is overeenkomstig het Reglement van de commissie in depot gestort. Standpunt van de cliënte Het standpunt van de cliënte luidt in hoofdzaak als volgt. De cliënte is met de advocaat een overeenkomst tot dienstverlening aangegaan. De zaak betrof een arbeidsgeschil. Het aantal gedeclareerde uren staat niet in verhouding tot de geconcipieerde stukken. Er zijn te veel uren gedeclareerd. Ook is er volgens de cliënte – ondanks afspraken – een hoger tarief gedeclareerd. Ter zitting heeft de cliënte nog aangevoerd dat de advocaat de stellige overtuiging had dat het vonnis van de kantonrechter in hoger beroep niet in stand zou blijven. Gaandeweg werd er steeds meer naar een schikking toegewerkt. Om de advocaatkosten te drukken wilde de cliënte bepaalde zaken zelf regelen. Tijdens de schikkingsonderhandelingen was de advocaat ook de memorie van grieven aan het opstellen, deze kun je echter niet gebruiken in een kort geding procedure. Met de cliënte zou eerst worden gecommuniceerd of de appeldagvaarding opgesteld zou worden. Zij was slechts drie dagen onbereikbaar voor de advocaat. Op grond van het voorgaande verzoekt de cliënte de commissie een vergoeding vast te stellen van € 3.299,52. Standpunt van de advocaat Het standpunt van de advocaat luidt in hoofdzaak als volgt. Aangezien het vonnis in eerste aanleg uitvoerbaar bij voorraad was verklaard, was er de dreiging van executie. Onder verwijzing naar het emailbericht van 25 maart 2008 stelt de advocaat dat de cliënte heeft aangedrongen de procedure voortvarend aan te vangen in verband met de dreiging van executie. Op 15 april 2008 ontving de advocaat een voorstel van de wederpartij dat inhield dat zij van executie zou afzien indien de cliënte een bedrag van € 18.500,– zou betalen. Het voorstel kwam na acht dagen te vervallen. Dezelfde dag heeft de advocaat het voorstel aan de cliënte doorgeleid per email. Ondanks diverse pogingen heeft de advocaat geen contact met de cliënte kunnen krijgen om het voorstel te bespreken. Uiteindelijk op 24 april 2008 heeft een kantoorgenoot van de advocaat overleg gehad met de cliënte. Ook is op die dag een regeling tot stand gekomen met de wederpartij. Aangezien de cliënte tijdens de cruciale periode, waarin onderhandeld kon worden over de mogelijkheid van een regeling, verdween terwijl niet duidelijk was wanneer zij terugkwam, heeft dat ertoe geleid dat er – met het oog op executierisico – tot op de laatste dag voordat de regeling tot stand kwam, is gewerkt aan de inhoudelijke kant van de zaak. Nadat de advocaat haar werkzaamheden reeds had aangevangen, ontdekte de cliënte dat zij rechtsbijstand kon krijgen via het LawyersPlus netwerk. Aangezien het kantoor van de advocaat daarbij is aangesloten, is de advocaat met de cliënte overeengekomen dat zij haar werkzaamheden zou verrichten voor het LawyersPlus netwerk tarief. Dit tarief heeft de advocaat gehanteerd vanaf het moment dat de advocaat van LawyersPlus de aanmelding van cliënte ontving. Op grond van het voorgaande verzoekt de advocaat de commissie om de klachten van de cliënte ongegrond te verklaren. De advocaat verzoekt de commissie te bepalen dat de cliënte de openstaande declaraties van in totaal € 6.722,31 dient te voldoen. Beoordeling van het geschil Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende. Vaststaat dat de cliënte de declaraties van 30 april 2008 en 14 mei 2008 onbetaald heeft gelaten voor een bedrag van in totaal € 6.722,31. De kern van de klachten van de cliënte houdt – kort gezegd – in dat de advocaat zonder haar toestemming aan de inhoudelijke kant van de zaak heeft gewerkt door een memorie van grieven op te stellen, terwijl schikkingsonderhandelingen gaande waren met de wederpartij. De cliënte betwist de (hoogte van de) declaraties. De commissie stelt voorop dat zij in de overgelegde stukken geen gronden of aanwijzingen aantreft voor de door de cliënte geformuleerde en door de advocaat gemotiveerd weersproken bezwaren. De verwijten van de cliënte vinden geen steun noch in de correspondentie noch in de processtukken, en ook op de zitting van de commissie is niet van nadere feiten gebleken. De commissie overweegt daartoe als volgt. De advocaat heeft de cliënte bijgestaan in een arbeidsrechtelijke kwestie. In november 2006 heeft de cliënte, eveneens juriste, onder haar eigen naam een procedure gestart tegen haar voormalig werkgever. Kort voordat de cliënte de advocaat inschakelde ontving zij een tussenvonnis waarin haar een bewijsopdracht was toebedeeld. Op 27 februari 2008 heeft de rechtbank eindvonnis gewezen. De wederpartij had een direct opeisbare vordering, uitvoerbaar bij voorraad, op de cliënte ter hoogte van circa € 66.000,– die zij de cliënte reeds daags na het eindvonnis sommeerde binnen acht dagen te voldoen. De advocaat heeft onweersproken gesteld dat zij op 15 april 2008 een schikkingsvoorstel heeft ontvangen van de wederpartij welke na acht dagen zou komen te vervallen, derhalve na 23 april 2008. Voor de commissie is uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting komen vast te staan dat de cliënte aan de advocaat diverse malen te kennen heeft gegeven dat zij het hoger beroep wenste voort te zetten en niet wenste te schikken met de wederpartij. Het vorenstaande blijkt eveneens uit het emailbericht van 23 april 2008 (verstuurd om 19:27 uur) van de cliënte aan de advocaat waarin de cliënte aangeeft:”….hoewel ik voor mijn gevoel ook al een paar keer heb gezegd geen schikking te willen”. Bij brief van 23 april 2008 heeft de advocaat de cliënte gewezen op het risico dat de wederpartij het executietraject op zeer korte termijn zal starten bij gebreke van enige reactie van de cliënte op het voorstel. Aangezien de cliënte onbereikbaar was voor de advocaat, heeft de advocaat (verder) gewerkt aan de inhoudelijke kant van de zaak. Nu de advocaat, ondanks dat zij diverse pogingen heeft ondernomen om in contact te treden met de cliënte, de cliënte niet kon bereiken en de cliënte in een eerder stadium diverse malen te kennen had gegeven dat zij geen schikking wenste met de wederpartij, is de commissie van oordeel dat de aanpak van de advocaat als adequaat kan worden aangemerkt. De advocaat heeft immers uit zaakwaarneming de zaak naar behoren voortgezet. De advocaat heeft door toedoen van de cliënte, op een cruciaal moment in de procedure, niet de mogelijkheid gehad om met de cliënte (de gevolgen van) het voorstel te bespreken. Naar het oordeel van de commissie heeft de advocaat dan ook in deze gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat. Met haar werkwijze is de advocaat haar inspanningsverplichtingen correct nagekomen. Daarbij merkt de commissie op dat juist van deze cliënte, als juriste, mag worden verwacht dat zij de situatie als de onderhavige kan overzien en derhalve in de geschetste cruciale periode zich bereikbaar zou hebben opgesteld voor de advocaat. De stelling van de cliënte dat de door de advocaat opgestelde memorie van grieven niet in een kort geding procedure gebruikt kan worden doet – wat er overigens van die stelling ook zij – naar het oordeel van de commissie aan het vorenstaande niet af. De commissie stelt vast dat de openstaande declaraties een bedrag omvatten van in totaal € 6.722,31. De commissie is voor wat betreft de kosten van de door de advocaat verrichte werkzaamheden niet gebleken dat de advocaat bij het opstellen van haar declaraties is afgeweken van het tussen partijen onderling overeengekomen uurtarief, dan wel dat de hoogte of de omvang van de declaraties gelet op de verrichte werkzaamheden bovenmatig of buitenproportioneel is. De commissie overweegt daarbij dat de advocaat onweersproken heeft gesteld dat zij vanaf het moment dat zij van LawyersPlus de aanmelding van de cliënte ontving het LawyersPlus tarief heeft gehanteerd. De stelling van de cliënte dat de advocaat een hoger tarief heeft gedeclareerd kan dan ook naar het oordeel van de commissie niet slagen, nog daargelaten dat de cliënte haar stelling niet heeft onderbouwd. Het geheel overziend komt de commissie tot de conclusie dat de klachten van de cliënte ongegrond zijn. Het depotbedrag zal dan ook aan de advocaat worden overgemaakt. Derhalve dient als volgt te worden beslist. Beslissing Het door de cliënte verlangde wordt afgewezen. Het depotbedrag van € 6.722,31 wordt aan de advocaat overgemaakt. Aldus beslist door de Geschillencommissie Advocatuur op 12 november 2008.