Commissie: Reizen
Categorie: Aansprakelijkheid
Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
REI05-1715
De uitspraak:
Nader standpunt van de reisorganisator
Het nader standpunt van de reisorganisator inzake de vraag of het aan [naam luchtvaartmaatschappij] opgelegde vliegverbod voor de reisorganisator overmacht oplevert, luidt in hoofdzaak als volgt. De reisorganisator stelt voorop dat de bezwaarschriftprocedure bij IVW leidt tot een beoordeling door het bestuursorgaan zelf hetgeen geen onafhankelijk oordeel oplevert en tevens dat [naam luchtvaartmaatschappij] bij de rechtbank beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van IVW. Voorts wijst de reisorganisator erop dat [naam luchtvaartmaatschappij] in de bezwaarschriftprocedure deels in het gelijk is gesteld: met name is de intrekking van de landingsrechten bij besluit d.d. 29 april 2005 gewijzigd in opschorting terwijl voorts in het besluit ten onrechte ervan is uitgegaan dat de medische verklaring van een van de co-piloten door termijnoverschrijding zijn geldigheid zou hebben verloren en dat de Thaise autoriteiten de rechten van [naam luchtvaartmaatschappij] zou hebben opgeschort, en voorts dat IVW ten onrechte niet de wettelijke grondslag van het besluit heeft vermeld. De reisorganisator beroept zich ter onderbouwing van zijn beroep op overmacht op artikel 12 lid 4 van de ANVR Reisvoorwaarden, waarbij zijn positie dient te worden onderscheiden van die van [naam luchtvaartmaatschappij]. Het intrekken van de landingsrechten is een abnormale en onvoorzienbare omstandigheid daar deze maatregel een uiterste remedie zou moeten zijn en IVW van deze maatregel gebruik heeft gemaakt zonder daartoe gerechtigd te zijn. [naam luchtvaartmaatschappij] heeft naar zij stelt alles gedaan om de vluchten naar de geldende eisen uit te voeren. De reisorganisator is niet in de gelegenheid om zelf te controleren of de luchtvaartmaatschappij aan alle eisen voldoet. Dat is de taak van IVW die daartoe is geëquipeerd onder meer door middel van veiligheidsinspecties opgesteld door de ICAO (International Civil Aviation Organisation). De reisorganisator mag ervan uitgaan dat een luchtvaartmaatschappij gelet op de vigerende controles aan de veiligheidseisen voldoet, uiteraard tot het moment dat de landingsrechten worden ingetrokken. De opschorting van de landingsrechten op 19 april 2005 is door IVW niet bekend gemaakt en was ook aan de reisorganisator niet bekend. Omdat het intrekken van de landingsrechten voor de reisorganisator onvoorzienbaar was, gold dat zeker tijdens de boeking. Dat laatste tijdstip acht de reisorganisator bepalend. De reisorganisator koopt dan het vervoer en – anders dan bij andere overeenkomsten – liggen het tijdstip van het aangaan van de overeenkomst en de uitvoering daarvan veel verder uit elkaar. Het intrekken van de landingsrechten is geheel onafhankelijk van de wil van de reisorganisator. Ook [naam luchtvaartmaatschappij] had geen invloed op het ongerechtvaardigd intrekken van de landingsrechten. De reisorganisator concludeert dat op het moment van boeking doch ook tot 29 april 2005 voor de reisorganisator de intrekking voor de landingsrechten niet voorzienbaar was, zodat hij zich tegenover klager kan beroepen op overmacht ex artikel 12 lid 4 van de ANVR Reisvoorwaarden. Tevens beroept de reisorganisator zich op artikel 12 lid 3 sub b en c van de ANVR Reisvoorwaarden daar de tekortkoming niet kon worden voorzien of opgeheven. Voor het geval het standpunt van de reisorganisator door de commissie niet wordt gevolgd dringt de reisorganisator aan om het oordeel van de rechtbank in de door [naam luchtvaartmaatschappij] aangespannen beroepsprocedure af te wachten. Nader standpunt van klager Klager verzoekt de commissie niet op de uitspraak van de rechter in het geschil tussen [naam luchtvaartmaatschappij] en IVW te wachten maar direct haar uitspraak kenbaar te maken. Beoordeling van het geschil De commissie heeft het volgende overwogen. Ingevolge artikel 6:76 BW en artikel 12 lid 3 van de ANVR Reisvoorwaarden is de schuldenaar die bij de uitvoering van de verbintenis gebruik maakt van hulppersonen, voor hun gedrag aansprakelijk als voor eigen gedragingen. Op grond daarvan heeft de commissie in haar tussenbeslissing de vraag centraal gesteld welke omstandigheden hebben geleid tot het aan [naam luchtvaartmaatschappij] opgelegde vliegverbod. Beslissend is immers de vraag of [naam luchtvaartmaatschappij] al dan niet daarvoor aansprakelijk is te achten ex artikel 12 van de ANVR Reisvoorwaarden. Uit de door de reisorganisator overgelegde stukken blijkt met betrekking tot de omstandigheden die geleid hebben tot het aan [naam luchtvaartmaatschappij] opgelegde vliegverbod het volgende. [naam luchtvaartmaatschappij] vliegt sinds eind maart 2005 van en naar Schiphol. Na een waarschuwing van de Britse luchtvaartautoriteiten over de alarmerende resultaten van door hen uitgevoerde inspecties, heeft op 15 april 2005 een inspectie plaatsgevonden, waarbij zeven tekortkomingen werden geconstateerd, waaronder drie in de categorie "major” die een ernstig effect op de veiligheid hebben. Op 17 april 2005 heeft een tweede inspectie plaatsgevonden waarbij wederom een gebrek in de categorie “major” werd vastgesteld (één van de reeds eerder geconstateerde gebreken die niet was opgeheven) waarna schorsing van de landingsrechten op 19 april 2005 is gevolgd. De schorsing is vervolgens op 22 april 2005 opgeheven nadat de Thaise luchtvaartautoriteiten ter zake gestelde vragen afdoende hadden beantwoord. Bij inspecties op 24 april en 29 april 2005 is wederom een aantal tekortkomingen vastgesteld, waarvan bij de inspectie op 29 april 2005 er twee behoorden tot de categorie “major”. Omdat vanaf eind maart 2005 bij vijf vluchten tekortkomingen waren geconstateerd en naar het oordeel van IVW sprake was van een patroon, zijn de landingsrechten op 29 april 2005 ingetrokken. Behoudens één van de tekortkomingen die zijn gebleken bij de inspectie op 29 april 2005 (betreffende de termijn van geldigheid van de medische verklaring van een van de co-piloten, op welk punt het bezwaar van [naam luchtvaartmaatschappij] gegrond is verklaard) zijn de gebreken die bij de achtereenvolgende inspecties zijn gebleken en die tot de opschorting respectievelijk intrekking van de landingsrechten hebben geleid, door [naam luchtvaartmaatschappij] niet bestreden. Daarmee staat naar het oordeel van de commissie vast dat een beroep op artikel 12 lid 3 en/of 4 van de ANVR Reisvoorwaarden door [naam luchtvaartmaatschappij] niet opgaat. [naam luchtvaartmaatschappij] had zich immers na de inspectie op 15 april 2005 kunnen en moeten realiseren dat zij problemen over haar landingsrechten riskeerde. Dit geldt in nog sterkere mate nadat de inspectie op 17 april 2005 tot opschorting van 19 tot 22 april 2005 had geleid. Desondanks bleek [naam luchtvaartmaatschappij] bij de daarna volgende inspecties op 24, 27 en 29 april wederom niet aan de veiligheidseisen te voldoen. De maatregel van 29 april 2005 is door [naam luchtvaartmaatschappij] dan ook zelf in de hand gewerkt. De commissie ziet geen aanleiding om verdere beoordeling door de rechtbank af te wachten in het door [naam luchtvaartmaatschappij] ingestelde beroep. Ook al zou die procedure leiden tot een andere beoordeling van de tegen [naam luchtvaartmaatschappij] getroffen maatregelen ten aanzien van haar landingsrechten, dan doet dat niet af aan het feit dat [naam luchtvaartmaatschappij] ernstig in gebreke is gebleven met de naleving van de veiligheidsvoorschriften en dat [naam luchtvaartmaatschappij] aldus zelf het risico heeft geschapen dat deze maatregelen tegen haar werden getroffen. De klacht dient derhalve gegrond te worden verklaard. De extra kosten die klager heeft moet maken vanwege de omboeking naar een vlucht van een andere luchtvaartmaatschappij, dienen door de reisorganisator aan klager te worden vergoed. Derhalve wordt als volgt beslist. Beslissing De reisorganisator betaalt aan klager een vergoeding van € 444,–. Betaling dient plaats te vinden binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies. Bovendien dient de reisorganisator overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 60,– aan klager te vergoeden ter zake van het klachtengeld. Overeenkomstig het reglement van de commissie dient de reisorganisator aan klager een bedrag van € 205,– te vergoeden ter zake van de behandelingskosten. Aldus beslist door de Geschillencommissie Reizen op 18 april 2006.