Aanvang verjaringstermijn; moment van opeisbaarheid is het moment dat de jaarlijkse afrekening uitgebracht had moeten worden; datum van uitbrengen van jaarlijkse factuur over 2013-2014.

  • Home >>
  • Energie >>
De Geschillencommissie




Commissie: Energie    Categorie: Warmte    Jaartal: 2017
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 105003

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft de (gecorrigeerde) jaarnota 2016 ter zake de levering van warmte waarbij de consument nog een bedrag van € 2.408,41 diende bij te betalen.

De consument heeft de klacht (voor het eerst) op 18 mei 2016 voorgelegd aan de ondernemer.

De consument heeft een bedrag van € 2.408,41 niet aan de ondernemer betaald en bij de commissie in depot gestort.

Standpunt van de consument

Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.

De consument heeft zijn meterstanden altijd juist doorgegeven aan de ondernemer. De ondernemer heeft evenwel een administratieve fout gemaakt en daardoor jarenlang de meterstanden van de consument onjuist geregistreerd en op basis daarvan ook onjuist gefactureerd. In de jaarnota over 2016 heeft de ondernemer een navordering ingesteld en bij de consument gefactureerd. Daar kan de consument zich niet in vinden. Gelet op de fouten die de ondernemer zelf heeft gemaakt, dient € 0,– te worden gefactureerd. Indien en voor zover de ondernemer wel tot een navordering gerechtigd is, mag dat niet langer dan drie jaar (voor 20 mei 2016) teruggaan en dient uitsluitend het verbruik (van warmte) te worden gecorrigeerd.

Ter zitting wordt namens de consument verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.

De ondernemer heeft zijn vordering niet duidelijk en genoegzaam gespecificeerd en uitgelegd. Onvoldoende duidelijk is wat wel of niet in rekening wordt gebracht. De uitleg die de ondernemer pas in zijn verweerschrift naar voren heeft gebracht, is in feite te laat; dat had de ondernemer veel eerder moeten doen. De ondernemer heeft het zelf jarenlang fout gedaan, dat wil zeggen niet correct gefactureerd. Dat mag niet voor rekening en risico komen van de consument.

De consument verlangt primair dat de ondernemer niet meer gerechtigd is tot een navordering gelet op de door hem gemaakte fouten en subsidiair dat de vordering niet langer mag/kan teruggaan dan de verjaringstermijn voorschrijft.

Standpunt van de ondernemer

Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.

De consument heeft verschillende malen de meterstanden doorgegeven, welke de ondernemer in zijn administratie heeft verwerkt. Daar is het misgegaan omdat de ondernemer namelijk een komma in de meterstanden heeft geplaatst waardoor jaarlijks slechts 1/10 van het werkelijke warmteverbruik van de consument in rekening is gebracht. De ondernemer heeft tot en met de jaarnota van 20 mei 2015 een te laag warmteverbruik bij de consument in rekening gebracht. Door de foutieve verwerking van de meterstanden heeft de ondernemer de consument jarenlang foutieve jaarnota’s toegestuurd. Daarmee heeft de ondernemer een hoge (na)vordering in de hand gewerkt waarvoor de ondernemer zijn excuses aanbiedt. De ondernemer heeft tot en met de jaarnota van 20 mei 2015 niet het werkelijk genoten warmteverbruik bij de consument in rekening gebracht. Dat heeft de ondernemer alsnog gedaan op de reguliere jaarnota van 20 mei 2016. Op die jaarnota vordert de ondernemer het warmteverbruik dat niet alleen toebehoort aan de periode 2015-2016. De ondernemer vordert daarin ook het meerverbruik over de periode 2006-2015. De ondernemer brengt op die jaarnota ook de netwerkkosten en de huur van de afleverset in rekening, hetgeen echter geen navordering betreft, maar de kosten die passen bij een periode van één jaar. Ter verduidelijking voegt de ondernemer de tariefbladen toe van zowel hemzelf als van de netbeheerder. De ondernemer heeft gemeend om, gelet op de administratief foutieve verwerking van de meterstanden, de navordering te beperken. Daartoe heeft de ondernemer op 5 juli 2016 een aanvullende nota gemaakt. Met die aanvullende nota verlaagt de ondernemer de vordering met € 5.799,95 door uitsluitend het werkelijk genoten warmteverbruik vanaf 25 maart 2013 in rekening te brengen, oftewel het verbruik na te vorderen over de periodes 2013-2014 en 2014-2015. De ondernemer heeft een warmteverbruik van 260,1 GJ van de in totaal 331,2 GJ buiten invordering gesteld. Uitsluitend om administratieve redenen heeft de ondernemer in de aanvullende nota de periode van 24 april 2012 tot 25 maart 2013 op de aanvullende nota van 5 juli 2016 vermeld. Dat betreft namelijk de periode waarop de ondernemer het meerverbruik van 260,1 GJ in mindering brengt. Daarmee ligt het warmteverbruik over die periode gelijk aan het verbruik dat de ondernemer op de jaarnota van 20 mei 2013 (te weten 5,4 GJ) in rekening brengt. Over die periode vordert de ondernemer dus geen extra verbruikskosten na. Op de aanvullende nota brengt de ondernemer verder verbruikskosten in rekening, maar ook het vastrecht en het meettarief voor warmte. Die componenten zijn namelijk administratief onlosmakelijk aan elkaar verbonden. De ondernemer brengt uiteraard geen kosten dubbel in rekening. Op de aanvullende nota worden namelijk de kosten in mindering gebracht die reeds op de voorgaande jaarnota’s in rekening zijn gebracht voor de desbetreffende componenten. Samenvallend met inwerkingtreding van de Warmtewet (per 1 januari 2014) is een wijziging doorgevoerd in het Burgerlijk Wetboek in artikel 5 lid 5 Boek 7 BW. De levering van stadsverwarming is namelijk toegevoegd aan dit artikel, waarmee de verjaringstermijn per 1 januari 2014 gewijzigd is van vijf naar twee jaar. In eerdere geschillen heeft de commissie de verjaringstermijn als volgt omschreven: de verjaringstermijn vangt aan vanaf de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar wordt. De commissie is van oordeel dat dit de dag is waarop de jaarnota uitgebracht wordt of had moeten worden, vermeerderd met de termijn waarbinnen die betaald moet worden. De navordering heeft de ondernemer beperkt tot twee jaar, namelijk vanaf 25 maart 2013 tot 18 april 2015.

Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.

In de aanvullende jaarnota over 2016 wordt nog ruim 100 GJ in rekening gebracht, te weten het (juiste) verbruik aan warmte over 2013-2014, 2014-2015 en 2015-2016. En dat op basis van de voor die jaren geldende leveringstarieven. De ondernemer erkent zonder meer een fout te hebben gemaakt bij de registratie en facturering in het verleden. Desalniettemin heeft de consument een aanzienlijk voordeel genoten doordat er ruim 260 GJ verbruik wordt kwijtgescholden.

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft het volgende overwogen.

De vraag die voorligt is of de ondernemer teveel en onterecht aan de consument heeft gefactureerd voor het aan de consument als naheffing in rekening gebrachte verbruik van warmte over de periode 2013-2016 bij de aanvullende/gecorrigeerde nota van 30 juni 2016 met een bedrag van € 2.408,41. De commissie beantwoordt die vraag ontkennend. De commissie kan zich vinden in de door de ondernemer gegeven uitleg en toelichting bij die verrichte naheffing. Waar het om gaat is dat de consument dient te betalen voor het aan hem geleverde en door hem genoten verbruik van warmte door de ondernemer. De verjaringstermijn vangt inderdaad aan zodra de vordering opeisbaar wordt. Onder normale omstandigheden, bij koop van hand tot hand, wordt de koopprijs aanstonds bij verkoop en levering opeisbaar. Voor zaken zoals energie is echter een afwijkende regeling getroffen die voorziet in betaling van voorschotten en afrekening achteraf. In zo’n geval kan niet zonder meer gezegd worden dat de verjaringstermijn aanvangt bij de levering. Bij gevallen als deze dient als moment van opeisbaarheid aangehouden te worden het moment dat de jaarlijkse afrekening (vermeerderd met de betalingstermijn) uitgebracht had moeten worden. In deze zaak is de verjaringstermijn dus gaan lopen vanaf het moment waarop de ondernemer de jaarlijkse factuur over 2013-2014 (derhalve op 20 mei 2014) heeft uitgebracht. Uiteindelijk is het extra verbruik in de jaarnota van 20 mei 2016 gefactureerd (welke nota kort daarop is gecorrigeerd) en die jaarrekening heeft te gelden als een schriftelijke kennisgeving waarin ondubbelzinnig ligt besloten dat de ondernemer aanspraak maakte op betaling van het nog niet afgerekende verbruik, hetgeen betekent dat een (eventueel) aangevangen verjaring alsdan werd gestuit. Ook als dus wordt uitgegaan van een verjaringstermijn van twee jaar voor consumentenkoop (warmte) heeft te gelden dat de door de ondernemer aan de consument verstuurde afrekening inclusief de jaren 2013-2014 nog niet was verjaard. Per saldo geldt daar namelijk een termijn van drie jaar (de jaarafrekening van 20 mei 2014 voor het verbruik van het daaraan voorafgaande jaar, plus de jaarafrekeningen over 2015 en 2016). Aldus is de conclusie dat de ondernemer inderdaad gerechtigd was dit extra verbruik alsnog bij de consument in rekening te brengen. Dat betekent dat het door de consument gestorte depotbedrag van € 2.408,41 aan de ondernemer zal worden uitbetaald.

Desalniettemin is de handelwijze van de ondernemer jegens de consument onzorgvuldig geweest. Zo heeft de ondernemer jarenlang het verbruik van de consument onjuist geregistreerd en gefactureerd waarbij ook nog eens onduidelijk is gebleven of de ondernemer überhaupt één keer per drie jaar tot een fysieke meteropname is overgegaan waardoor die fout veel eerder onderkend had kunnen worden. Verder had de ondernemer ook veel eerder na indiening van de klacht door de consument hem de gewenste duidelijkheid kunnen verschaffen over de naheffing en daarbij behorende berekening; die is eerst na indiening van de klacht door de consument bij de commissie in het verweerschrift (en ter zitting) door de ondernemer verschaft. Genoegzaam is komen vast te staan dat de consument zich de nodige inspanningen heeft moeten getroosten om van de ondernemer een volledige en heldere reactie te verkrijgen. Al met al is de handelwijze van de ondernemer in dat opzicht als onzorgvuldig te bestempelen zodat de klacht in dat opzicht gegrond wordt bevonden en de ondernemer gehouden is het door de consument betaalde klachtengeld te vergoeden.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

Het door de consument in depot gestorte bedrag van € 2.408,41 wordt aan de ondernemer uitbetaald.

Overeenkomstig het reglement van de commissie dient de ondernemer aan de consument een bedrag van € 52,50 te vergoeden ter zake van het klachtengeld.

De commissie wijst het meer of anders verlangde af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Energie op 6 december 2016.