Advocaat deels tekortgeschoten in zaak over verdeling vennootschap

De Geschillencommissie




Commissie: Advocatuur    Categorie: Kwaliteit dienstverlening    Jaartal: 2025
Soort uitspraak: Bindend Advies   Uitkomst: ten dele gegrond   Referentiecode: 256943/504120

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

Een cliënt diende een klacht in bij de Geschillencommissie Advocatuur over de kwaliteit van de dienstverlening en de hoogte van de declaraties van zijn advocaat in een zaak over de verdeling van een vennootschap onder firma (vof) na een echtscheiding. De cliënt vond dat hij onjuist was voorgelicht, dat de advocaat onvoldoende voorbereid was op het kort geding, en dat de declaraties niet in verhouding stonden tot het geleverde werk. Ook stelde hij schade te hebben geleden door het verlies van het kort geding. De commissie oordeelde dat de advocaat onvoldoende adequaat had gereageerd tijdens de zitting, met name door geen verweer te voeren tegen de ontbinding van de vof en geen beroep te doen op de ziekte van de cliënt, zoals vermeld in het vennootschapscontract. Hierdoor is de advocaat tekortgeschoten in de belangenbehartiging. De commissie kon echter niet vaststellen of het kort geding anders zou zijn verlopen bij beter optreden. De declaratie voor het kort geding werd als bovenmatig beoordeeld en met ruim €7.200 gematigd. De klacht werd deels gegrond verklaard. De cliënt moet nog €8.101,52 betalen aan de advocaat, en het resterende bedrag van het eerder gestorte depot (€7.282,69) wordt aan hem terugbetaald. De advocaat moet ook het klachtengeld van €52,50 vergoeden.

De volledige uitspraak

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft de kwaliteit van de dienstverlening en de hoogte van de declaraties van de advocaat alsmede de schade die de cliënt stelt te hebben geleden door toedoen van de advocaat.

De cliënt heeft een bedrag van € 15.384,21 niet betaald aan de advocaat en bij de commissie in depot gestort.

Standpunt van de cliënt

Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt – zoals toegelicht ter zitting – op het volgende neer.

De cliënt heeft zich tot de advocaat gewend in verband met een geschil met zijn ex-echtgenote (hierna te noemen: de wederpartij) over de verdeling van een vennootschap onder firma (hierna: vof), waarvan hij en de wederpartij vennoten waren. Verder betrof de opdracht de nakoming van de echtscheidingsbeschikking. Dit staat ook vermeld in de opdrachtbevestiging. De advocaat heeft te kennen gegeven dat de zaak een zeer grote kans van slagen had. De cliënt is niet tevreden over de manier waarop de advocaat hem heeft bijgestaan. Hij is het voorts niet eens met de declaraties van de advocaat. De klachten van de cliënt behelzen de volgende onderwerpen:
1. Onjuiste voorlichting tijdens het intakegesprek;
2. Hoogte van de declaraties in relatie tot verrichte arbeid en geleverde resultaat;
3. Proceshouding van de advocaat tijdens kort geding en resultaat kort geding.

De cliënt is voorts van mening dat (4.) de advocaat niet adequaat heeft gereageerd op zijn klachten.

Tot slot stelt de cliënt dat hij (5.) door toedoen van de advocaat schade heeft geleden.

Ad 1.
De advocaat heeft de cliënt medegedeeld dat hij niet voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking zou komen. Deze voorlichting is onjuist dan wel onvolledig. Gelet op zijn inkomen had de cliënt een voorwaardelijke toevoeging kunnen krijgen. De cliënt was dan tijdens de procedure in ieder geval niet met declaraties geconfronteerd en niet onder druk gezet om deze te betalen. De advocaat wist dat de cliënt in betalingsnood verkeerde.

Voorts heeft de advocaat de cliënt onjuist voorgelicht over de kans van slagen. Hij stelde deze kans op 99%. De cliënt heeft zich laten leiden door de overtuigingskracht van de advocaat. Het kort geding is echter verloren, met een proceskostenveroordeling van de cliënt. Met de advocaat die de cliënt in de echtscheidingsprocedure heeft bijgestaan (hierna te noemen: de andere advocaat) is afgesproken dat de advocaat een kort geding zou voeren waarin hij ook nakoming van de echtscheidingsbeschikking zou vorderen. Dit is niet doorgegaan, omdat de wederpartij eerder zelf een kort geding tegen de cliënt aanhangig heeft gemaakt. De cliënt en de andere advocaat hebben de advocaat voorzien van de relevante correspondentie en stukken uit de echtscheidingsprocedure. De advocaat heeft verzuimd zich ervan te vergewissen of hij alle relevante stukken – waarin ook de ontbinding van de vof was besproken – tot zijn beschikking had. Hij heeft ook nagelaten de andere advocaat te benaderen om de zaak te bespreken. Als hij dit wel had gedaan, had hij kunnen weten dat de wederpartij de vof per 1 januari 2023 had ontbonden en dat de cliënt hiertegen bezwaar had gemaakt. Bovendien heeft de advocaat deze informatie anderhalve dag vóór de mondelinge behandeling in de kortgedingprocedure alsnog ontvangen. Hij heeft ter zitting niets met deze informatie gedaan. Deze handelswijze is klachtwaardig en heeft tot schade van de cliënt geleid.

De advocaat stelt zich ten onrechte op het standpunt dat de stelling van de cliënt dat hij de vof zou willen overnemen – waartoe hij ook in staat was – heeft geleid tot verlies van het kort geding.

Ad 2.
De door de advocaat in rekening gebrachte bedragen staan in geen verhouding tot de geleverde diensten, het belang van de zaak en het bereikte resultaat. De advocaat heeft zeer veel tijd geschreven waarvan de nut en de noodzaak onduidelijk blijven. De cliënt heeft na het kortgedingvonnis de andere advocaat weer ingeschakeld om in hoger beroep te gaan. Daardoor heeft hij opnieuw kosten moeten maken om hetzelfde resultaat te bereiken als direct in eerste aanleg bereikt had kunnen worden.

De cliënt voelde zich door de advocaat onder druk gezet om de declaraties te betalen. Hij was bang dat de advocaat hem anders niet zou bijstaan in het kort geding. De cliënt heeft geld van de zakelijke rekening van de vof moeten opnemen om de declaraties van de advocaat te kunnen voldoen.

De advocaat heeft onnodig veel gecorrespondeerd met de advocaat van de wederpartij, met steeds wisselende standpunten/herhalingen van standpunten en zonder de betreffende e-mails eerst in concept aan de cliënt voor te leggen. Dit heeft geleid tot onnodige werkzaamheden en extra kosten. De cliënt is van mening dat de advocaat de kosten voor de e-mails met onjuiste en wisselende standpunten niet in rekening had mogen brengen. De advocaat heeft ten onrechte twee keer griffierecht gedeclareerd. Dit bedrag heeft hij pas na het aanhangig maken van de onderhavige procedure aan de cliënt terugbetaald.

Voorts heeft de advocaat, gelet op de omvang van de zaak, disproportioneel veel tijd besteed aan het concipiëren van de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie. Hetzelfde geldt voor de pleitnota, die de advocaat bovendien niet heeft mogen voordragen tijdens de zitting.

Ad 3.
Indien de advocaat zich naar behoren had voorbereid op het kort geding en zich ter zitting anders had gedragen, dan had de voorzieningenrechter niet tot het onjuiste oordeel kunnen komen dat de vof reeds op 1 januari 2023 was ontbonden. Op basis van deze onjuiste constatering zijn alle vorderingen van de cliënt afgewezen en de vorderingen van de wederpartij toegewezen. Daardoor was een spoedappel nodig dat door de andere advocaat aanhangig is gemaakt.

De cliënt heeft nadeel geleden door de erkenning door de voorzieningenrechter van de ontbindingsdatum van 1 januari 2023. Dat in de uiteindelijk getroffen schikking ook voor deze datum is gekozen, had slechts fiscale redenen. De enige reden dat de wederpartij bereid was tot de schikking, was omdat er beslag lag op haar woning en zij de woning wilde verkopen.

Ad 4.
De advocaat heeft zijn eigen interne klachtenprocedure niet gevolgd. De cliënt heeft geen reactie ontvangen van de klachtenfunctionaris en de advocaat heeft niet tijdig gereageerd op de klachtbrief van de cliënt.

Ad 5.
De cliënt heeft als gevolg van het verlies van het kort geding schade geleden. Deze bestaat uit vier posten, te weten:
– De proceskostenveroordeling;
– De hoogte van de overnamesom, waarin het aandeel van de cliënt in de winst over 2023 niet meer is verwerkt;
– De kosten van de spoedappelprocedure en het beslag op de echtelijke woning, alsmede de schade ten gevolge van de gedwongen medewerking aan de levering van de echtelijke woning aan de wederpartij.
De cliënt begroot de totale schade op een bedrag van ruim € 31.000, –. Gezien de maximale hoogte van de te vorderen schadevergoeding in deze procedure matigt de cliënt zijn vordering tot € 25.000, –.

De cliënt verzoekt de commissie te bepalen dat de advocaat hem alle door hem reeds betaalde bedragen dient te restitueren en hem het openstaande bedrag dient kwijt te schelden. Voorts verzoekt hij de commissie hem een vergoeding van € 25.000, — toe te kennen voor de schade die hij door het handelen en/of nalaten van de advocaat heeft geleden.

Standpunt van de advocaat

Voor het standpunt van de advocaat verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt – zoals toegelicht ter zitting – op het volgende neer.

De cliënt heeft de advocaat ingehuurd om de verdeling van de vof te bewerkstelligen. Het vorderen van nakoming van de echtscheidingsbeschikking vormde geen onderdeel van de opdracht. De advocaat heeft hierover één keer contact gehad met de andere advocaat, maar hierover zijn geen vaste afspraken gemaakt. Het vorderen van deze nakoming behoorde tot de verantwoordelijkheid van de andere advocaat. De cliënt wilde niet dat de advocaat nog rechtstreeks contact had met deze advocaat.

De advocaat heeft de cliënt kenbaar gemaakt dat hij het geschil niet zou behandelen op basis van gefinancierde rechtsbijstand. De cliënt heeft de advocaat laten weten dat hij geen recht had op gefinancierde rechtsbijstand en dat hij de advocaat kon betalen.

De advocaat heeft tijdens het intakegesprek aan de cliënt medegedeeld dat wat hem betrof de verdeling zou lukken. De advocaat heeft ook kenbaar gemaakt dat het dossier eerst door hem gelezen moest worden, alvorens een definitieve uitspraak te kunnen doen over de kans van slagen. Dat de gerechtelijke procedure met een kans van 99% zou worden gewonnen, is tijdens het intakegesprek niet aan de orde geweest. De advocaat heeft onderhandelingen gevoerd met de advocaat van de wederpartij. Het is niet gelukt om tot overeenstemming te komen. De cliënt is vervolgens door de wederpartij in kort geding gedagvaard. De cliënt heeft de advocaat verzocht om hem in deze procedure bij te staan. Daartoe heeft de cliënt hem mondeling opdracht gegeven. Dit betrof dus een tweede opdracht. De advocaat heeft de cliënt te kennen gegeven dat hij wel kansen zag om in de procedure voor hem succesvol op te kunnen treden. Hij heeft een conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie opgesteld, die de cliënt heeft goedgekeurd. Het vorderen van nakoming van de echtscheidingsbeschikking is, met uitzondering van een aantal goederen die de wederpartij volgens de cliënt nog moest verstrekken, geen onderwerp meer geweest tussen de cliënt en de advocaat, voor wat betreft de eis in reconventie. De cliënt heeft de advocaat niet tijdig een lijst met deze goederen verstrekt.

In de procedure nam de wederpartij onder andere het standpunt in dat de vof op 14 juni 2022 door haar was ontbonden tegen 1 januari 2023. De cliënt heeft de advocaat hier nimmer op gewezen. Hij heeft de advocaat ook niet het verweerschrift in de echtscheidingsprocedure verstrekt, waarin was opgenomen dat hij niet akkoord ging met de opzegging van de wederpartij tegen 1 januari 2023. Ook de advocaat van de wederpartij heeft in de onderhandelingen de ontbinding per 1 januari 2023 niet aan de orde gesteld.
Omdat de cliënt de advocaat niet de relevante informatie heeft aangeleverd, heeft de voorzieningenrechter – bij gebrek aan tegenbewijs – het standpunt van de wederpartij gevolgd en de cliënt veroordeeld overeenkomstig de eisen van de wederpartij.

De advocaat had niet alle stukken in de echtscheidingsprocedure hoeven lezen, omdat hij was ingehuurd om de opzegging of ontbinding en de verdeling van de vennootschap te bewerkstelligen. Hieruit mocht hij begrijpen dat er nog geen opzegging of ontbinding en verdeling had plaatsgevonden, zodat het niet noodzakelijk was om meer te lezen dan de echtscheidings- en boedelscheidingsbeschikking, om mogelijk te vernemen waarom er nog niet tot een beëindiging en verdeling van de vof was overgegaan. Na het vonnis van de voorzieningenrechter heeft de advocaat met de cliënt nog gesproken over het instellen van hoger beroep tegen het vonnis van de voorzieningenrechter, maar de cliënt heeft zich daarvoor tot de andere advocaat gewend.

De advocaat heeft geen verkeerde inschattingen gemaakt bij de verdeling van de vof. De verdeling (althans de voortgang in de onderhandelingen ter verdeling), kwam(en) ten einde, toen de cliënt de door hem van de bankrekening van de opgenomen gelden niet wilde terugbetalen, hij niet bleek te willen meewerken aan het transport van de echtelijke woning aan de wederpartij en hij daarenboven kenbaar maakte dat hij de vof wilde kopen. Dit laatste gooide roet in het eten wat betreft de onderhandelingen. Daarvóór verschilden de advocaat en de advocaat van de wederpartij slechts van mening over de datum waarop de ontbinding zou moeten plaatsvinden. De cliënt was financieel niet in staat om terzake de overname enig reëel bod te doen. Indien hij zich coöperatief zou zijn blijven opstellen en zou hebben meegewerkt aan de overname van de vof door de wederpartij zou hij zeer waarschijnlijk niet zijn gedagvaard in kort geding. De onderhandelingen werden bovendien ‘op slot gegooid’, omdat de cliënt het door hem opgenomen geld van de vof niet terug wenste te betalen en voor de vof schadeveroorzakende acties ondernam.

De cliënt heeft een deel van de declaraties zonder protest betaald. Een aantal declaraties is onbetaald gebleven, uitsluitend omdat de cliënt financieel niet in staat was deze te betalen. De advocaat heeft de cliënt uitstel van betaling verleend. De advocaat heeft naar behoren gedeclareerd en niet te veel tijd in rekening gebracht. De door hem bestede tijd, zoals weergegeven op de declaratiespecificaties, is alleszins redelijk. Er zijn noodzakelijke werkzaamheden verricht, die in redelijkheid gefactureerd zijn en in een juiste verhouding staan tot het belang van de zaak. De declaraties zijn niet disproportioneel. Gelet op de inhoud, structuur en kwaliteit van de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie is de daarvoor gedeclareerde tijd verantwoord. Ook voor de pleitnota heeft de advocaat niet te veel tijd gedeclareerd. Dat deze niet mocht worden voorgedragen, was een beslissing van de voorzieningenrechter. De cliënt heeft voor alle te verzenden brieven en e-mails zijn toestemming verleend.

De advocaat heeft tijdig en uitvoerig gereageerd op de door de cliënt ingediende klachten.

De advocaat betwist dat hij zich onvoldoende heeft verdiept in de zaak en de zaak verkeerd heeft afgehandeld en nalatig is geweest. Deze klacht is overigens niet aangegeven in het vragenformulier en daarom te laat ingediend. De advocaat betwist ook dat hij fouten heeft gemaakt. Er is met de cliënt voortdurend gecommuniceerd over de verdeling. Voor zover er sprake is van wisselende standpunten, zijn deze door de cliënt zelf ingenomen en dus niet aan de advocaat te wijten.

De advocaat is van mening dat hij niet is tekortgeschoten in de uitvoering van de opdrachten en dat hij daarom niet schadeplichtig is. Bovendien heeft de cliënt niet aangetoond dat hij schade heeft geleden waarvoor de advocaat aansprakelijk is. Het verlies in kort geding zou ook plaatsgevonden kunnen hebben, indien de ontbinding van de vof niet aan de orde was gesteld, althans dit kan niet uitgesloten worden. Het verlies van het kort geding is om die reden de advocaat niet te verwijten. De cliënt heeft bovendien niet doorgeprocedeerd in hoger beroep. Het hoger beroep is ‘geregeld’ via een vaststellingsovereenkomst waarin 1 januari 2023 als ontbindingsdatum is genomen. De cliënt heeft de zekere winst in hoger beroep met betrekking tot de ontbindingsdatum dus laten schieten.

De advocaat verzoekt de commissie de klacht van de cliënt ongegrond te verklaren. Hij verzoekt de commissie voorts om de verzoeken van de cliënt af te wijzen. Tot slot verzoekt hij de commissie te bepalen dat de cliënt het openstaande bedrag van € 15.474,21 dient te betalen.

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft het volgende overwogen.

De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.

De commissie zal bij de beoordeling de hierboven bij het standpunt van de cliënt vermelde klachtonderdelen aanhouden, met dien verstande dat zij klachtonderdeel 2 als laatste zal behandelen.

1. Onjuiste voorlichting tijdens het intakegesprek
Gefinancierde rechtsbijstand
De commissie stelt vast dat de advocaat de financiële consequenties van de dienstverlening heeft vastgelegd in de ‘Checklist bij Intake cliënten’ en de opdrachtbevestiging van 10 oktober 2023. Daarin staat uitdrukkelijk vermeld dat de cliënt niet voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking komt en dat de zaak wordt behandeld op basis van een uurtarief.

De cliënt heeft een en ander voor akkoord ondertekend. Gelet op de eerdere bijstand door de andere advocaat mocht hij bekend worden verondersteld met het systeem van gefinancierde rechtsbijstand. Het is de commissie niet gebleken dat de cliënt wel voor een toevoeging in aanmerking zou zijn gekomen. Daarbij neemt de commissie in aanmerking dat de andere advocaat hem kennelijk ook niet op toevoegingsbasis heeft bijgestaan.

De commissie stelt voorts vast dat de advocaat de cliënt steeds tussentijdse declaraties heeft gestuurd en hem, toen hij te kennen gaf dat hij financieel niet meer in staat was de declaraties te betalen, uitstel van betaling heeft verleend.

Kans van slagen
Op de ‘Checklist bij Intake cliënten’ heeft de advocaat ten aanzien van het resultaat vermeld: ‘haalbaar’. De cliënt stelt dat de advocaat hem te kennen heeft gegeven dat de kans van slagen 99% was. De advocaat heeft dit weersproken.

Wat daar ook van zij, ook al zou de advocaat hebben gezegd dat het een sterke zaak was, vaststaat dat zich gaandeweg de behandeling nieuwe feiten hebben voorgedaan. De advocaat had ten tijde van de intake nog geen kennis van de brief van de wederpartij van 14 juni 2022. Verder was de insteek dat de advocaat een kort geding tegen de wederpartij aanhangig zou maken, maar uiteindelijk is de cliënt door de wederpartij in kort geding gedagvaard. De commissie is onder de gegeven omstandigheden van oordeel dat de advocaat niet gehouden kan worden aan zijn eventuele beweerdelijk gegeven inschatting van de kans van slagen bij aanvang van de zaak.

Naar het oordeel van de commissie kan de advocaat voorts niet worden verweten dat hij tijdens de intake is afgegaan op de door de cliënt verstrekte informatie en dat hij het echtscheidingsdossier niet bij de andere advocaat heeft opgevraagd. Immers, uit de echtscheidingsbeschikking van 15 juni 2023 heeft hij mogen afleiden dat de vof nog niet ontbonden was. Dit strookte ook met de door de cliënt aan de advocaat gegeven opdracht, te weten: het bewerkstelligen van de ontbinding van de vof.

3. Proceshouding van de advocaat tijdens kort geding en resultaat kort geding
Proceshouding van de advocaat tijdens kort geding
De commissie stelt voorop dat de lezingen van partijen over de houding van de advocaat tijdens de zitting in kort geding uiteenlopen. De cliënt stelt dat de advocaat is gaan schelden tegen de advocaat van de wederpartij. De advocaat heeft dit betwist. De feitelijke gang van zaken tijdens deze zitting is voor de commissie achteraf niet vast te stellen.

Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting staat echter het volgende wel vast. Anderhalve dag vóór de zitting heeft de advocaat de brief van de wederpartij van 14 juni 2022 ontvangen, waarin zij de vof per 1 januari 2023 heeft opgezegd, alsmede één pagina uit het verweerschrift in de echtscheidingsprocedure. De advocaat had voorts de beschikking over het vennootschapscontract. De commissie is van oordeel dat de advocaat met de kennis van deze stukken/informatie tijdens de zitting in kort geding in reactie op het mondelinge oordeel van de voorzieningenrechter dat de vof reeds ontbonden was, een inhoudelijk verweer daartegen had kunnen voeren. Voorts was het de advocaat – zoals hij bij de mondelinge behandeling bij de commissie desgevraagd heeft verklaard – bekend dat de cliënt ten tijde van de opzegging door de wederpartij ziek was. In het vennootschapscontract is onder meer bepaald dat ingeval van ziekte opzegging slechts kan plaatsvinden met inachtneming van een opzegtermijn van twee jaar en dat tijdens ziekte een vennoot recht houdt op zijn aandeel in de winst. De advocaat heeft in de kortgedingprocedure hierop geen beroep gedaan.

Door een en ander na te laten, is de advocaat naar het oordeel van de commissie tijdens de zitting in kort geding tekortgeschoten in een adequate behartiging van de belangen van de cliënt. De advocaat heeft in dit opzicht dus niet gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat.

Resultaat kort geding
De commissie kan niet vaststellen wat de beslissing van de voorzieningenrechter zou zijn geweest, als de advocaat wel verweer had gevoerd en wel een beroep had gedaan op ziekte van de cliënt. De commissie kan dan ook niet vaststellen of de uitkomst van het kort geding in dat geval anders, dus ten gunste van de cliënt, zou zijn geweest.

4. De advocaat heeft niet adequaat gereageerd op de klachten van de cliënt
Uit de stukken blijkt dat de advocaat uitvoerig heeft gereageerd op de klachten van de cliënt. De enkele omstandigheid dat dit niet tijdig zou zijn gebeurd, is onvoldoende voor de conclusie dat de advocaat in dit opzicht niet heeft gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.

Dit geldt evenzeer ten aanzien van het verwijt van de cliënt dat de advocaat – al dan niet door tussenkomst van een klachtenfunctionaris – niet heeft geprobeerd om samen tot een oplossing te komen, waarbij de commissie overigens opmerkt dat, gezien de onderlinge verhoudingen tussen partijen, de kans dat een minnelijke regeling zou zijn getroffen als klein lijkt te kunnen worden ingeschat.

5. Schade
Zoals hiervoor is overwogen, kan de commissie niet vaststellen wat de voorzieningenrechter zou hebben beslist als de advocaat wel verweer had gevoerd tegen de ontbinding per 1 januari 2023 of wel een beroep zou hebben gedaan op ziekte van de cliënt. Niet zeker is of de voorzieningenrechter in dit verweer zou zijn meegegaan en ten aanzien van de ontbinding/verdeling van de vof een voor de cliënt volledig positief vonnis zou hebben gewezen, waardoor een (spoed)appelprocedure niet nodig zou zijn geweest. Daarbij neemt de commissie in aanmerking dat blijkens het vonnis van de voorzieningenrechter tussen de cliënt en de wederpartij ook een geschil bestond over de levering van de voormalige echtelijke woning.

De commissie kan dus ook niet vaststellen dat de door de andere advocaat in haar brief van 5 september 2024 genoemde vier schadeposten in (causaal) verband staan met de tekortkoming van de advocaat tijdens de zitting in kort geding. De schadepost met betrekking tot de overnamesom is bovendien naar het oordeel van de commissie onvoldoende onderbouwd.

Ten aanzien van de gevorderde kosten van rechtsbijstand in de procedure bij de commissie merkt de commissie nog op dat zij slechts in bijzondere gevallen overgaat tot veroordeling in de kosten die verband houden met de behandeling van het geschil door de commissie. Van dergelijke bijzonderheden is in casu niet gebleken. De commissie merkt in dit verband op dat de procedure bij de commissie laagdrempelig en eenvoudig dient te zijn.

2. Hoogte van de declaraties in relatie tot verrichte arbeid en geleverde resultaat
De cliënt heeft aangevoerd dat de dienstverlening van de advocaat volgens de declaraties bij elkaar € 26.613,12 zou moeten kosten. Dit bedrag staat volgens hem niet in verhouding tot de geleverde diensten, het belang van de zaak en het bereikte resultaat. De advocaat heeft dit weersproken. Hij voert aan dat de rekeningen tot een bedrag van € 6.970,91 zonder protest zijn betaald en dat de nog onbetaalde factuur van € 3.564,02 zonder protest is gebleven en de cliënt betaling daarvan heeft toegezegd. De werkzaamheden zijn verricht op basis van de opdrachtovereenkomst, die een inspanningsverbintenis betreft, aldus de advocaat. Daarnaast is er nog de openstaande factuur in zake werkzaamheden betreffende het kort geding.

De commissie overweegt als volgt.
Wat de factuur van 11 december 2023 ten bedrage van € 3.564,02 aangaat, neemt de commissie in aanmerking dat de factuur naar behoren is voorzien van een specificatie en dat de cliënt na ontvangst ervan de betaling heeft toegezegd, ook al was hij op dat moment niet in staat deze te betalen. Niet is gebleken dat er nadien feiten of omstandigheden aan het licht zijn gekomen die een ander licht kunnen werpen op de beoordeling van die declaratie. De commissie zal dan ook bepalen dat deze aan de advocaat wordt betaald.

De factuur van 27 februari 2024 ten bedrage van € 11.820,19 heeft in zijn geheel betrekking op werkzaamheden in zake het kort geding, dat is behandeld op 16 januari 2024. Blijkens de specificatie ervan heeft de advocaat in totaal 86 uur 30 minuten aan deze werkzaamheden besteed, waarvan hij 56 uur en 45 minuten heeft gedeclareerd. Dit komt uit op het bedrag van € 12.768,75 exclusief BTW, dat op de factuur van 27 februari 2024 als honorarium staat vermeld.

Gelet op door de advocaat verrichte werkzaamheden die blijken uit het bij de declaratie behorende overzicht, komt de declaratie de commissie bovenmatig voor. Gezien de voorkennis van de zaak – die bij de advocaat verondersteld mag worden geacht -, heeft de advocaat naar het oordeel van de commissie onevenredig veel tijd in rekening gebracht voor het concipiëren van de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie en voor het concipiëren van de pleitnota. De commissie is van oordeel dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid de tijdsbesteding voor het kort geding niet meer dan 30 uur kan bedragen, en dat derhalve de declaratie met 26,75 uur dient te worden gematigd. Gelet op het uurtarief van de advocaat van € 225,– exclusief BTW, derhalve € 272,25 inclusief BTW, betekent dit dat de declaratie van 27 februari 2024 moet worden verminderd met een bedrag van (26,75 x € 272,25 =) € 7.282,69 (inclusief BTW). Dit betekent dat de cliënt ten aanzien van deze declaratie nog een bedrag van (€ 11.820,19 -/- € 7.282,69 =) € 4.537,50 aan de advocaat moet voldoen.

Conclusie
Het geheel overziende komt de commissie tot de conclusie dat de klacht van de cliënt gedeeltelijk gegrond is. Gelet op het hiervoor overwogene zal de commissie bepalen dat de cliënt nog een bedrag van (€ 3.564,02 + € 4.537,50 =) € 8.101,52 aan de advocaat moet voldoen.

De commissie ziet aanleiding de advocaat te veroordelen tot vergoeding van het door de cliënt betaalde klachtengeld van € 52,50.

Bovendien dient de advocaat – overeenkomstig het reglement van de commissie – een bijdrage in de behandelingskosten van de commissie te voldoen.

Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

De commissie:

– Verklaart de klacht van de cliënt deels gegrond;
– Bepaalt dat de cliënt een bedrag van € 8.101,52 aan de advocaat moet betalen. Met inachtneming hiervan wordt het in depot gestorte bedrag van € 15.384,21 als volgt verrekend: aan de advocaat wordt een bedrag van € 8.101,21 overgemaakt en aan de cliënt wordt het restantbedrag van € 7.282,69 gerestitueerd;
– Bepaalt dat de advocaat overeenkomstig het reglement van de commissie het klachtengeld van
– € 52,50 aan de cliënt dient te vergoeden. Betaling dient plaats te vinden binnen veertien dagen na verzending van dit bindend advies;
– Bepaalt dat de advocaat overeenkomstig het reglement van de commissie behandelingskosten aan de commissie verschuldigd. Deze behandelingskosten worden gematigd met 50%;
– Wijst af het meer of anders verzochte

Aldus beslist door de Geschillencommissie Advocatuur, bestaande uit de heer mr. A.G.M. Zander, voorzitter, mevrouw mr. M.J. de Groot en de heer mr. P. Rijpstra, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. drs. I.M. van Trier, secretaris, op 7 februari 2025.

Print/PDF