Advocaat dient cliënt schriftelijk te informeren over overschrijden van budget en onder mededeling van het tarief, cliënt erop te wijzen dat de kosten voor zijn rekening komen.

  • Home >>
  • Advocatuur >>
De Geschillencommissie




Commissie: Advocatuur    Categorie: Declaratie    Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: ADV05-0184

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil
 
Het geschil betreft de hoogte van de declaraties van de advocaat.
 
De cliënt heeft een aantal declaraties ter grootte van in totaal € 5.415,– niet voldaan en dit bedrag overeenkomstig het Reglement van de commissie in depot gestort.
 
Standpunt van de cliënt
 
Het standpunt van de cliënt luidt in hoofdzaak als volgt.
 
De cliënt heeft zich in augustus 2000 tot de advocaat gewend met het verzoek zijn strafontslag aan te vechten. De advocaat stelde hem voor een bedrag van f 5.000,– te betalen. Voor het overige zou hij zijn werkzaamheden op no cure no pay basis verrichten. Deze toezegging heeft de advocaat telefonisch gedaan, nadat de cliënt de eerste rekening van de advocaat had ontvangen. De gemaakte afspraken zijn niet schriftelijk vastgelegd; de cliënt heeft nooit een opdrachtbevestiging ontvangen.
De cliënt heeft vervolgens een beroep gedaan op zijn rechtsbijstandverzekering. De kosten van juridische bijstand door de advocaat zouden worden vergoed.
Bij brief d.d. 21 november 2001 heeft de cliënt bericht van de verzekeraar ontvangen dat de advocaat inmiddels het maximaal op de verzekering uit te keren bedrag ad f 50.000,– had gedeclareerd. De cliënt heeft op geen enkele wijze inzicht gekregen in de door de advocaat bij de verzekeraar ingediende declaraties.
Naar aanleiding van deze brief heeft de cliënt contact opgenomen met de advocaat, die hem toezegde dat – hoewel de zaak nog moest worden behandeld bij de Centrale Raad van Beroep – geen declaraties meer zouden volgen. De advocaat heeft ook nog werkzaamheden voor de cliënt verricht in de door zijn voormalig werkgever aangespannen procedure tot terugvordering van aan de cliënt betaald wachtgeld, alsmede werkzaamheden tot opheffing van het door de voormalig werkgever van de cliënt op zijn woonhuis gelegde beslag. Deze werkzaamheden vielen onder het kostenmaximum van de rechtsbijstandverzekering, omdat deze betrekking hadden op één feitencomplex.
Nadat de cliënt de procedure bij de Centrale Raad van Beroep in februari 2002 had verloren, ontving de cliënt echter ondanks de eerder gedane toezegging toch declaraties over januari en februari 2002. Telefonisch gaf de advocaat te kennen dat deze declaraties automatisch door zijn secretaresse waren verzonden en dat de cliënt deze als niet verstuurd kon beschouwen.
Nadat de cliënt in maart en april 2002 wederom declaraties had ontvangen, heeft hij in mei 2002 telefonisch contact opgenomen met de advocaat. De advocaat zou hem een creditnota toesturen.
De cliënt heeft de creditnota nooit ontvangen, maar omdat hij niets meer van de advocaat vernam, beschouwde hij de zaak als afgedaan.
Op 22 juli 2003 ontving de cliënt ineens een aanmaning voor een bedrag van € 5.415,–. In dat bedrag was tevens een bedrag van € 1.200,04 begrepen, zijnde het bedrag van de declaratie d.d. 6 augustus 2002. De cliënt heeft deze declaratie echter nooit ontvangen. De cliënt heeft bij brief d.d. 30 juli 2003 zijn bezwaren tegen de aanmaning aan de advocaat kenbaar gemaakt. Vervolgens is uitvoerig gecorrespondeerd tussen partijen. De advocaat blijft ontkennen dat is afgesproken dat bij verlies slechts maximaal f 5.000,– hoefde te worden betaald en dat hij toezeggingen heeft gedaan. De advocaat stelt achteraf dat de cliënt een arbeidsintensieve cliënt was. De advocaat heeft hem gedurende de hele procedure echter nooit een signaal in die richting gegeven, noch hem gewaarschuwd voor de oplopende kosten.
De cliënt heeft slechts twee maal iemand meegenomen naar een bespreking met de advocaat. Hij heeft weliswaar regelmatig telefonisch contact opgenomen met de advocaat, maar dat gebeurde steeds naar aanleiding van fouten en slordigheden in door de advocaat aan hem toegezonden stukken. De cliënt heeft zijn ergernis daarover aan de advocaat kenbaar gemaakt.
In april 2005 bleek dat de advocaat een incassobureau had ingeschakeld. Uiteindelijk heeft de advocaat er toch mee ingestemd het geschil aan de commissie voor te leggen.
 
De cliënt verzoekt de commissie te bepalen dat hij niets meer aan de advocaat is verschuldigd.
 
Standpunt van de advocaat
 
Het standpunt van de advocaat luidt in hoofdzaak als volgt.
 
Toen de cliënt zich bij de advocaat aanmeldde, is gesproken over de financiële kant van de zaak; als de rechtsbijstandverzekering de kosten van juridische bijstand door een advocaat niet zou dekken, zou de advocaat een afspraak met de cliënt maken rekening houdende met zijn slechte financiële positie. Een toezegging om maximaal f 5.000,– te declareren heeft de advocaat nooit gedaan.
Toen bleek dat de verzekeraar de kosten van juridische bijstand wel zou vergoeden, is de advocaat op die basis een overeenkomst met de cliënt aangegaan. De advocaat verwachtte de zaak binnen het budget van de rechtsbijstandverzekering ten bedrage van f 50.000,– te kunnen afronden. Daarom heeft hij met de cliënt nooit tariefafspraken gemaakt. De advocaat heeft regelmatig aan de verzekeraar moeten rapporteren hoe de stand van zaken was en zijn declaraties rechtstreeks bij de verzekeraar ingediend. De advocaat is ervan uitgegaan dat de verzekeraar op zijn beurt de cliënt op de hoogte stelde.
Door de houding van de cliënt – die veel aandacht vroeg, veelvuldig en langdurig telefonisch overleg wenste te plegen en ervoor zorgde dat de besprekingen op kantoor, met name door veelvuldig andere mensen mee te nemen, altijd langer dan gepland duurden – was de zaak arbeidsintensiever dan verwacht. Bovendien heeft de advocaat vele procedures moeten voeren en heeft de voormalig werkgever vele en omvangrijke acties ondernomen, die om een reactie van de advocaat vroegen. Deze combinatie van factoren heeft ertoe geleid dat de eerste inschatting van de zaak door de advocaat onjuist is gebleken. De advocaat ontkent met klem de door de cliënt gestelde fouten en slordigheden in stukken van zijn hand.
De zaak met betrekking tot het strafontslag is in eerste instantie succesvol verlopen, maar uiteindelijk bij de Centrale Raad van Beroep verloren. De advocaat heeft daarna in 2001 en 2002 nog werkzaamheden voor de cliënt verricht in verband met de terugvordering door de werkgever van de cliënt van het door hem achteraf onverschuldigd betaalde wachtgeld en het in dat kader op het woonhuis van de cliënt gelegde beslag. De declaraties voor die werkzaamheden gingen het budget van de rechtsbijstandverzekering te boven en dienden daarom door de cliënt zelf te worden betaald. De advocaat heeft de cliënt hierop gewezen naar aanleiding van de brief van de verzekeraar d.d. 21 november 2001. Hij heeft geen tariefafspraken met de cliënt gemaakt. De advocaat heeft de declaraties over voornoemde periode niet kwijtgescholden, noch hoe dan ook een toezegging gedaan dat de cliënt deze niet hoefde te betalen. Hij heeft de cliënt uitsluitend gezegd dat hij in verband met zijn toenmalige financiële situatie kon wachten met het betalen van de declaraties totdat het hem beter uitkwam.
Omdat de cliënt in de aan deze procedure voorafgegane correspondentie niet met een constructief financieel voorstel is gekomen om de zaak in der minne op te lossen, heeft de advocaat de declaraties ter incasso uit handen gegeven. De cliënt dient deze te betalen, aangezien er reële werkzaamheden voor zijn verricht, die niet meer op het strafontslag sloegen, maar op de terugbetaling van het wachtgeld en op het op het woonhuis van de cliënt gelegde beslag.
 
De advocaat verzoekt de commissie op grond van het vorenstaande te bepalen dat de cliënt de openstaande declaraties dient te voldoen.

Beoordeling van het geschil

Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.
 
Vaststaat dat de advocaat via de rechtsbijstandverzekeraar van de cliënt voor door hem in de periode van augustus 2000 tot en met november 2001 aan de cliënt verleende juridische bijstand een bedrag van in totaal f 50.000,–, zijnde het maximale bedrag dat onder de dekking van de rechtsbijstandverzekering van de cliënt viel, heeft ontvangen.
Tussen partijen is in geschil of de cliënt buiten dit bedrag nog iets aan de advocaat is verschuldigd. De cliënt stelt dat naar aanleiding van de brief van de rechtsbijstandverzekeraar d.d. 21 november 2001 met betrekking tot het bereiken van het kostenmaximum is afgesproken dat geen declaraties zouden volgen. De advocaat betwist deze stelling. Hij voert aan dat hij de cliënt er na de brief d.d. 21 november 2001 op heeft gewezen dat hij de declaraties voortaan zelf diende te betalen. De advocaat stelt voorts dat de betwiste declaraties betrekking hebben op de door de advocaat – na afloop van de (hoger beroep) procedure met betrekking tot het strafontslag – verrichte werkzaamheden ten aanzien van de terugvordering van het door de voormalig werkgever van de cliënt betaalde wachtgeld en ten aanzien van het door hem op het woonhuis van de cliënt gelegde beslag. Deze declaraties ad in totaal € 5.415,– moeten volgens de advocaat door de cliënt worden voldaan, omdat er reële werkzaamheden voor zijn verricht.
 
De commissie stelt vast dat de advocaat bij de aanvaarding van de opdracht geen tariefafspraken heeft gemaakt. De advocaat stelt dit achterwege te hebben gelaten, omdat duidelijk was geworden dat de rechtsbijstandverzekering van de cliënt de kosten van zijn juridische bijstand aan de cliënt zou vergoeden en omdat hij verwachtte de zaak binnen het budget van f 50.000,– te kunnen afronden. De commissie is van oordeel dat de advocaat zijn verantwoordelijkheid te dien aanzien niet kan afschuiven op de rechtsbijstandverzekeraar. Wat daar ook van zij, vast is komen te staan dat de advocaat ook niet tot het maken van tariefafspraken met de cliënt is overgegaan op het moment dat het budget van de rechtsbijstandverzekering uitgeput raakte. De advocaat had de cliënt naar het oordeel van de commissie schriftelijk moeten informeren dat overschrijding van het budget van de rechtsbijstandverzekering dreigde en dat dit betekende dat na uitputting van dit budget de kosten van juridische bijstand voortaan voor zijn rekening zouden komen en hem uitdrukkelijk het door hem gehanteerde tarief moeten mededelen.
Naast het vorenstaande is de commissie bovendien van oordeel dat de stelling van de advocaat dat de betwiste declaraties voornamelijk betrekking hebben op zijn werkzaamheden met betrekking tot de terugbetaling van het wachtgeld en met betrekking tot het op het woonhuis van de cliënt gelegde beslag geen steun vindt in de overgelegde stukken. Immers, alleen de declaraties van 11 april en 6 mei 2002 ad € 72,29 respectievelijk € 187,96 hebben betrekking op de periode na de procedure bij de Centrale Raad van Beroep, ten aanzien waarvan de advocaat desgevraagd ter zitting heeft medegedeeld dat de mondelinge behandeling op 16 januari 2002 heeft plaatsgevonden. Ten aanzien van de declaratie d.d. 6 augustus 2002 ad € 1.200,04 heeft de cliënt voorts niet – althans onvoldoende – weersproken gesteld dat hij deze niet heeft ontvangen.
Het geheel overziende ziet de commissie geen aanleiding om te bepalen dat de cliënt naast het door de advocaat van de rechtsbijstandverzekeraar ontvangen bedrag van f 50.000,–, dat de commissie als vergoeding voor alle door de advocaat verrichte werkzaamheden (meer dan) redelijk voorkomt, nog enig bedrag aan de advocaat dient te voldoen.
 
De slotsom moet zijn dat de klacht van de cliënt gegrond is.
 
Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
 
Het depotbedrag wordt aan de cliënt gerestitueerd.
 
Bovendien dient de advocaat dient overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 90,– te vergoeden aan de cliënt ter zake van klachtengeld.
 
Overeenkomstig het reglement van de commissie is de advocaat aan de commissie als bijdrage in de behandelingskosten een bedrag verschuldigd van € 115,–.
 
Het meer of anders verlangde wordt afgewezen.
 
Aldus beslist op 5 april 2006 door de Geschillencommissie Advocatuur.