
Commissie: Advocatuur
Categorie: Zorgvuldigheid
Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
ADV05-0086
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat ter zake van de ontslagprocedure van de cliënte, alsmede de schade die de cliënte tengevolge van het handelen dan wel nalaten van de advocaat stelt te hebben geleden.
De cliënte heeft een bedrag van € 1.917,90 niet betaald en overeenkomstig het reglement van de commissie in depot gestort.
Standpunt van de cliënte
Het standpunt van de cliënte, zoals toegelicht en aangevuld ter zitting, luidt in hoofdzaak als volgt.
De cliënte heeft zich tot het kantoor van de advocaat gewend, omdat zij het niet eens was met de vergoeding die zij van haar werkgever had ontvangen nadat zij via een CWI-procedure was ontslagen. Zij wenste een hogere vergoeding en had zich daarvoor reeds tot een andere advocaat gewend. Omdat deze advocaat niet was gespecialiseerd in het arbeidsrecht, verzocht zij de advocaat de behandeling van de zaak over te nemen.
De cliënte beklaagt zich over de houding van de advocaat. Zo maakte de advocaat tijdens de inleidende gesprekken een uitermate ongeïnteresseerde indruk. Voorts heeft de advocaat een aantal gesprekken op het laatste moment afgezegd. Hoewel de advocaat – nadat de cliënte het communicatieprobleem had aangekaart – zijn excuses aanbood en beterschap beloofde, verbeterde de situatie niet.
De cliënte beklaagt zich tevens over de wijze waarop de advocaat haar tijdens de in de door de advocaat aanhangig gemaakte procedure tegen de werkgever heeft bijgestaan.
De advocaat heeft de cliënt niet vooraf geïnformeerd over de gebruiken ter zitting. Door een foutieve afspraak met betrekking tot de ontmoeting vóór de zitting was er geen gelegenheid de zaak voor te bespreken. De advocaat deelde haar vóór de zitting ineens mede dat het een moeilijke zaak zou worden, zulks hoewel er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren. De cliënte mocht van de advocaat geen getuigen meenemen naar de behandeling ter zitting; haar familieleden moesten op de gang blijven wachten.
Tijdens de behandeling ter zitting kwam de advocaat erg zenuwachtig en onzeker op de cliënte over. De advocaat heeft niet tijdig kennis genomen van de door de wederpartij ingezonden stukken en leek deze ter zitting nog te moeten bestuderen. De advocaat heeft ter zitting nauwelijks het woord gevoerd; hij heeft slechts medegedeeld dat hij de stukken van de wederpartij erg laat had ontvangen. De onwaarheden van de wederpartij, die wel uitgebreid het woord kreeg, heeft de advocaat niet weerlegd.
De cliënte verwijt de advocaat voorts dat hij haar ter zitting heeft laten tekenen voor het doorhalen van de zaak. De advocaat heeft haar ter zitting overrompeld met het verzoek hiertoe. Doordat de advocaat haar tijdens de schorsingen van de behandeling ter zitting volstrekt onvoldoende heeft geïnformeerd, heeft de cliënte zich laten verleiden tot het plaatsen van haar handtekening. Pas achteraf, na een gesprek met een superieur van de advocaat, is het de cliënte duidelijk geworden dat er geen uitspraak zou komen in haar zaak en dat er geen hoger beroep mogelijk was.
Tot slot beklaagt de cliënte zich over de wijze waarop de door haar ingediende schriftelijke klacht is afgehandeld.
De cliënte verzoekt de commissie haar een in redelijkheid en billijkheid vast te stellen vergoeding toe te kennen. Zelf acht zij een bedrag ter hoogte van de helft van de vergoeding die in de procedure van haar werkgever werd geëist, zijnde een bedrag van € 7.250,–, redelijk.
Standpunt van de advocaat
Het standpunt van de advocaat, zoals toegelicht en aangevuld ter zitting, luidt in hoofdzaak als volgt.
Bij het inleidende gesprek heeft de advocaat de cliënte gevraagd naar de (financiële) stukken van de CWI-procedure. De cliënte had deze stukken niet. De advocaat heeft de stukken ook niet via het CWI kunnen verkrijgen, omdat de werkgever daartoe geen toestemming gaf.
De advocaat heeft daarom eerst geprobeerd om in der minne tot een oplossing te komen en daartoe de werkgever aangeschreven. Toen de reactie van de werkgever uitbleef, heeft de advocaat besloten bij de sector kanton van de rechtbank een procedure op basis van kennelijk onredelijk ontslag ter verkrijging van een hogere vergoeding aanhangig te maken.
Eerst bij de conclusie van antwoord heeft de werkgever alsnog de nodige financiële stukken overgelegd. De advocaat heeft de conclusie van antwoord doorgezonden aan de cliënte. De advocaat heeft de cliënte telefonisch geadviseerd de financiële stukken te laten beoordelen door een accountant, hetgeen zij niet heeft gedaan.
Tijdens de door de kantonrechter gelaste comparitie van partijen concludeerde de kantonrechter op basis van de door de werkgever overgelegde stukken dat de werkgever in zodanige financiële problemen verkeerde dat zij gerechtigd was om de arbeidsovereenkomst met de cliënte op te zeggen. Omdat de financiële stukken voor zich spraken, kon de advocaat dit desgevraagd alleen maar beamen.
De kantonrechter liet voorts doorschemeren dat er volgens haar geen sprake was van een kennelijk onredelijk ontslag en dat de vordering tot een hogere vergoeding zou worden afgewezen. Vervolgens is tijdens een schorsing van de behandeling ter zitting gesproken over een schikking in die zin dat de werkgever de kosten van de cliënte zou dragen. De werkgever weigerde echter in die zin te schikken.
Daarop heeft de kantonrechter de cliënte gewezen op het risico dat de cliënte, wanneer er vonnis zou worden gewezen, in de proceskosten zou worden veroordeeld. De behandeling werd wederom geschorst. Tijdens die schorsing heeft de advocaat de cliënte uitleg gegeven over een eventueel royement van de procedure. De cliënte heeft uiteindelijk zelf de beslissing genomen om de zaak te royeren.
Na afloop van de procedure heeft zowel de advocaat als de kantoorgenoot van de advocaat nog diverse malen contact gehad met de cliënte. Bij brief van 4 maart 2005 is de cliënte aangeboden de zaak in die zin op te lossen dat de cliënte slechts de helft het honorarium van de advocaat diende te betalen. Nu de cliënte dit aanbod niet heeft geaccepteerd, is het komen te vervallen.
Hoewel de advocaat er begrip voor heeft dat (de uitkomst van) de procedure voor de cliënte teleurstellend is geweest, is hij van mening dat hij niets fout heeft gedaan. De klacht van de cliënte is dan ook ongegrond en er bestaat geen reden tot het toekennen van een vergoeding aan de cliënte.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.
De commissie stelt vast dat de klachten van de cliënte voornamelijk betrekking hebben op de handelwijze van de advocaat vóór en tijdens de procedure bij de sector kanton van de rechtbank.
De advocaat heeft aangevoerd, dat hij ten tijde van het instellen van de procedure niet beschikte over financiële gegevens van de werkgever en dat hij pas kort vóór de door de kantonrechter gelaste comparitie van partijen de financiële stukken van de werkgever heeft ontvangen. Eenmaal geconfronteerd met de uit die stukken blijkende financiële problemen van de werkgever, kon de advocaat niet anders dan de conclusie van de kantonrechter, inhoudende dat de werkgever gerechtigd was de arbeidsovereenkomst op te zeggen, onderschrijven.
De commissie overweegt te dien aanzien als volgt.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat de conclusie van antwoord van de wederpartij dateert van 30 maart 2004 en dat de financiële stukken van de werkgever daarbij waren bijgevoegd. De kantonrechter heeft bij (tussen)vonnis van 6 april 2004 een comparitie van partijen bevolen, die heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2004.
Uit de door de advocaat eerst ter zitting desgevraagd overgelegde urenstaat blijkt dat de advocaat de conclusie van antwoord met de daarbij behorende financiële stukken echter pas op 13 augustus 2004 heeft bestudeerd.
De commissie is van oordeel dat de advocaat, als hij de stukken eerder had bestudeerd, de mogelijkheid had gehad de cliënte te adviseren de aanhangig gemaakte procedure in te trekken en aldus de kosten van de cliënte had kunnen beperken. Nu hij dit achterwege heeft gelaten, heeft de advocaat naar het oordeel van de commissie niet gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat. Het feit dat de advocaat de conclusie van antwoord aan de cliënte heeft doorgestuurd met het advies de daarbij gevoegde stukken te laten bestuderen door een accountant, kan de commissie niet tot een andersluidend oordeel brengen.
De commissie is echter eveneens van mening dat er niets is aan te merken op de manier waarop de procedure tegen de werkgever is gestart en evenmin op de inhoud van de door de advocaat opgestelde dagvaarding. Dat de communicatie tussen de advocaat en de cliënte kennelijk niet optimaal is geweest, doet daar niet aan af.
Het geheel overziende komt de commissie tot de conclusie tot het oordeel dat de klacht van de cliënte ten dele gegrond is. Hierin ziet de commissie aanleiding de openstaande declaratie van de advocaat naar redelijkheid en billijkheid te verminderen tot € 1.100,–. De commissie stelt de totale resterende betalingsverplichting, inclusief griffierecht en BTW, vast op dat bedrag.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie stelt de betalingsverplichting van de cliënte vast op € 1.100,– (inclusief griffierecht en BTW).
Overeenkomstig het reglement van de commissie wordt het klachtengeld over partijen verdeeld, zodat de advocaat aan de cliënte, die deze kosten heeft voldaan, een bedrag van € 45,– dient te vergoeden.
Overeenkomstig het reglement van de commissie is de advocaataan de commissie als bijdrage in de behandelingskosten een bedrag verschuldigd van € 57,50.
Met inachtneming van het bovenstaande wordt het depotbedrag als volgt verrekend.
Aan de cliënte wordt een bedrag van € 862,90 (zijnde € 1.917,90 minus € 1.100,– plus € 45,–) gerestitueerd.
Aan de advocaat wordt een bedrag van € 997,50 (zijnde € 1.100,– minus € 45,– minus € 57,50) overgemaakt.
Het restant van € 57,50 verblijft aan de commissie.
De commissie wijst het meer of anders verlangde af.
Aldus beslist op 7 september 2005 door de Geschillencommissie Advocatuur.