Advocaat had bij aanvang werkzaamheden opdrachtbevestiging moeten sturen en niet drie maanden daarna. Geen periodiek inzicht in declaratie. Hoger uurtarief dan afgesproken.

  • Home >>
  • Advocatuur >>
De Geschillencommissie




Commissie: Advocatuur    Categorie: Declaratie    Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: ADV10-0155

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat ter zake van haar bijstand aan de cliënte in een echtscheidingsprocedure en de declaratie die de advocaat daarvoor in rekening heeft gebracht.   De cliënte heeft het door de advocaat gevorderde bedrag van € 5.369,31 niet aan de advocaat voldaan. Dit bedrag is overeenkomstig het Reglement van de commissie in depot gestort.   Standpunt van de advocaat   De advocaat wenst de declaratie, die de cliënte ondanks herhaalde betalingsherinneringen niet heeft voldaan, ter incasso aan de commissie voor te leggen. De advocaat heeft aan de cliënte rechtsbijstand verleend. Voor haar werkzaamheden heeft de advocaat een declaratie verzonden die onbetaald is gebleven. Voor het standpunt van de advocaat verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het betoog van de advocaat op het volgende neer.   De advocaat geeft nooit een schatting van de kosten. Zij heeft wel haar uurtarief aan de cliënte meegedeeld. Cliënten ontvangen maandelijks een declaratie, doch indien de toevoeging later wordt ingetrokken wordt dan pas een declaratie voor het totaal tot dan toe verstuurd. De advocaat betwist dat de zaak eerder afgerond had kunnen zijn; de zaak was geen simpele echtscheiding. Volgens de advocaat is het totaal aantal bestede uren van 25,7 in het geheel niet hoog voor een dergelijke procedure.   Op grond van het voorgaande verzoekt de advocaat de commissie te bepalen dat de cliënte de openstaande declaratie ter grootte van € 5.369,31 dient te voldoen te vermeerderen met arbitragekosten van € 187,50, uittrekselkosten van € 8,– en nog nader te bepalen deurwaarderskosten en wettelijke rente.   Standpunt van de cliënte   Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het betoog van de cliënte op het volgende neer.   De cliënte heeft aangevoerd dat zij geen antwoord kreeg op de vraag naar een schatting van de kosten van de te behandelen zaak. In haar visie had de zaak veel eerder afgerond kunnen zijn. Aangezien de cliënte de kwestie omtrent de lijfrente zelf heeft geregeld en niet langer wilde wachten, heeft zij de advocaat verzocht om te stoppen met haar werkzaamheden. De cliënte heeft het gevoel dat zij aan het lijntje is gehouden.   Op grond van het vorenstaande heeft de cliënte ter oplossing van het geschil voorgesteld om de helft van de openstaande declaratie te voldoen.   Beoordeling van het geschil   Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.    Vaststaat dat de cliënte zich in mei 2009 tot de advocaat heeft gewend inzake een echtscheidingsprocedure. Daarop heeft de advocaat de zaak in behandeling genomen. Ter zitting is voorts komen vast te staan dat de advocaat eerst bij brief van 25 augustus 2009, derhalve drie maanden na de eerste bespreking met de cliënte, de opdracht aan de cliënte bevestigd, terwijl de advocaat in de tussenliggende periode wel werkzaamheden voor de cliënte heeft verricht. Naar het oordeel van de commissie had de advocaat bij aanvang van haar werkzaamheden een opdrachtbevestiging moeten sturen aan de cliënte. De advocaat heeft geenszins overtuigend kunnen uitleggen waarom de cliënte eerst na een termijn van ruim 3 maanden wel een opdrachtbevestiging ontving. De stelling van de advocaat dat deze werkwijze op haar kantoor niet ongebruikelijk is kan de commissie in het kader van de toepasselijke gedragsregels in het geheel niet plaatsen. Alhoewel het de advocaat vrij staat om geen schatting te geven van de kosten, had de advocaat – naar het oordeel van de commissie – wel periodiek inzicht moeten geven in haar urenspecificatie temeer nu het risico bestond dat de cliënte met terugwerkende kracht alsnog als betalende cliënte zou kunnen worden aangezien. Uit de openstaande declaratie van 20 augustus 2010 blijkt dat de advocaat ten onrechte alle door haar verrichte uren heeft afgerekend op basis van een uurtarief van € 190,– terwijl deze uren zowel betrekking hebben op werkzaamheden uit 2009 als uit 2010. Uit de overgelegde opdrachtbevestiging blijkt immers dat partijen in 2009 een uurtarief zijn overeengekomen van € 185,–. Daarmee samenhangend is het bedrag aan BTW en overige belaste verschotten evenmin correct berekend. Nu de advocaat de opdrachtbevestiging te laat heeft verstuurd, zij deels een verkeerd uurtarief heeft gehanteerd en zij tussentijds nimmer inzage heeft gegeven in haar declaratie c.q. urenspecificatie, is de commissie van oordeel dat de advocaat hieromtrent niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht.   De overige door de cliënte opgeworpen en door de advocaat gemotiveerd weersproken klachten vinden onvoldoende steun in de overige in deze ingebrachte stukken om de juistheid daarvan te kunnen beoordelen.   De door de advocaat verzochte wettelijke rente komt niet voor toewijzing in aanmerking. Immers, de commissie is op grond van artikel 2 van het Reglement niet bevoegd een uitspraak te doen over vorderingen tot vergoeding van rente indien zij beslist bij wege van bindend advies. Dit betreft eveneens zaken waarin de rente contractueel is overeengekomen.   Gelet op het hiervoor overwogene is de commissie van oordeel dat de advocaat, gemeten naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid, geen recht kan doen gelden op integrale betaling van de openstaande declaratie. De commissie zal dan ook de declaratie matigen tot een bedrag van € 3.700,– (inclusief BTW en verschotten). De vordering van de advocaat omtrent de uittrekselkosten en deurwaarderskosten, wijst de commissie af, nu de advocaat deze kosten niet nader heeft onderbouwd.   Nu de klacht van de cliënte ten dele gegrond wordt verklaard, ziet de commissie daarin aanleiding de cliënte te veroordelen tot vergoeding van de helft van het klachtengeld derhalve een bedrag van € 25,–. De advocaat heeft in eerste instantie ter zake weliswaar een bedrag van € 178,50 voldaan, doch nu zij reeds van het secretariaat van de commissie een bedrag van € 128,50 terug heeft ontvangen heeft zij per saldo een bedrag van € 50,– aan de commissie voldaan. Daarentegen dient de advocaat – overeenkomstig het reglement van de commissie – een bijdrage van € 57,50 in de behandelingskosten aan de commissie te voldoen. Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft – naar het oordeel van de commissie – geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.   Derhalve dient als volgt te worden beslist.   Beslissing   De commissie verklaart de klacht deels gegrond.   De commissie bepaalt dat de cliënte aan de advocaat nog een bedrag is verschuldigd van € 3.700,– (inclusief BTW en verschotten). Met inachtneming van het vorenstaande wordt het depotbedrag van € 5.369,31 als volgt verrekend. Aan de advocaat wordt een bedrag van € 3.700,– overgemaakt. Aan de cliënte wordt een bedrag van € 1.669,31 gerestitueerd.   Overeenkomstig het reglement van de commissie wordt het klachtengeld over partijen verdeeld, zodat de cliënte aan de advocaat, die deze kosten heeft voldaan, een bedrag van € 25,– dient te vergoeden.   Overeenkomstig het reglement van de commissie is de advocaat aan de commissie als bijdrage in de behandelingskosten van het geschil een bedrag van € 57,50 (zijnde de helft van het vastgestelde bedrag aan behandelingskosten) verschuldigd.   De commissie wijst het meer of anders verzochte af.   Aldus beslist door de Geschillencommissie Advocatuur op 7 februari 2011.