
Commissie: Advocatuur
Categorie: Declaratie
Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
ADV11-0039
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de kwaliteit van dienstverlening van de advocaat ter zake van zijn bijstand aan de cliënt in een civiele procedure alsmede een procedure omtrent een verblijfsvergunning en de openstaande declaraties die de advocaat daarvoor in rekening heeft gebracht.
De cliënt heeft de declaraties niet aan de advocaat voldaan. Het openstaande bedrag van € 7.444,90 is overeenkomstig het Reglement van de commissie in depot gestort. Standpunt van de advocaat De advocaat wenst de declaraties, die de cliënt ondanks herhaalde betalingsherinneringen niet heeft voldaan, ter incasso aan de commissie voor te leggen. De advocaat heeft aan de cliënt rechtsbijstand verleend. Voor zijn werkzaamheden heeft de advocaat declaraties verzonden die onbetaald zijn gebleven. Voor het standpunt van de advocaat verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het betoog van de advocaat op het volgende neer. De advocaat stelt dat hij werkzaamheden voor de cliënt heeft verricht in een arbeidsrechtelijke procedure. Voor de cliënt is een kort geding gevoerd welke in overleg met de cliënt ter zitting is ingetrokken. De cliënt is geadviseerd een bodemprocedure aanhangig te maken waartoe ook een dagvaarding is opgesteld. De dagvaarding is niet uitgebracht daar de declaraties onbetaald bleven. In september 2007 is de zaak van de cliënt door diens huidige advocaat overgenomen. De cliënt verzocht eerst na 15 november 2006 of hij niet in aanmerking kon komen voor een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand op grond van een daartoe strekkende verzekering. De advocaat is in de zaak van de cliënt geassisteerd door zijn toenmalige stagiaire mr. B. van der Eijk, maar van dubbel factureren is geen sprake geweest. De advocaat betwist ten stelligste dat door hem fouten zouden zijn gemaakt. Ter zitting heeft de advocaat desgevraagd medegedeeld dat hij niet uit eigen beweging met de cliënt over een toevoeging heeft gesproken, omdat hij ervan uitging dat de cliënt daar gelet op zijn inkomen niet voor in aanmerking zou komen. Voorts heeft de advocaat medegedeeld dat zijn kantoorgenoot een toevoegingspraktijk heeft en dat hij de cliënt op een toevoeging had kunnen wijzen Op grond van het voorgaande verzoekt de advocaat de commissie te bepalen dat de cliënt de openstaande declaraties ter grootte van € 7.444,90 (inclusief wettelijke rente) dient te voldoen. Standpunt van de cliënt Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het betoog van de cliënt op het volgende neer. De advocaat heeft nagelaten de cliënt correct in te lichten omtrent de mogelijkheid en de gevolgen van het aanvragen van een toevoeging. Op 4 januari 2007 heeft de advocaat de cliënt bericht dat met het aanvragen van een toevoeging zes tot acht weken is gemoeid en dat de advocaat gedurende deze periode niet met de werkzaamheden mag beginnen. Dit betreft een foutieve weergave van feiten. Ten eerste duurt de afgifte van een toevoeging in beginsel twee tot drie weken en is het mogelijk om middels een spoedaanvraag deze periode tot één week te bekorten. Ten tweede is een advocaat wel degelijk gerechtigd om tijdens de aanvraagperiode werkzaamheden te verrichten. Voorts kan de cliënt zich niet vinden in het feit dat naast de advocaat tevens door diens kantoorgenoot is gedeclareerd, nu hij enkel heeft verzocht om een persoonlijk onderhoud met de advocaat en er dus veel te veel uren in rekening zijn gebracht. De advocaat heeft per brief van 29 augustus 2006 de nietigheid van het gegeven ontslag ingeroepen en hij heeft de werkgever in kort geding gedagvaard, maar de advocaat heeft nagelaten te eisen dat de rechtbank de nietigheid van het ontslag zou uitspreken. Dit levert een tekortkoming op. Voorts heeft de advocaat ter zitting van het kort geding nagelaten: – te onderbouwen dat er tussen de cliënt en zijn voormalige werkgever sprake was van een arbeids- c.q. gezagsverhouding; – de correcte arbeidsovereenkomst als grondslag van de vordering te gebruiken; – te vermelden dat het beschikken over een geldige verblijfsvergunning geen vereiste is om een arbeidsovereenkomst tot stand te laten komen en derhalve evenmin een dringende reden in de zin van art. 7:678 BW oplevert voor een ontslag op staande voet. Ten slotte heeft de advocaat nagelaten de termijn te bewaken waarbinnen de opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning voor de cliënt had moeten worden ingediend en heeft de advocaat nagelaten de cliënt duidelijk advies te geven, nu zowel wordt gesproken over Kennismigrantregeling als over een Tewerkstelllingsvergunning waardoor de cliënt in de veronderstelling verkeerde dat hij niet kon werken. Op grond van het vorenstaande verzoekt de cliënt de commissie – althans zo verstaat de commissie het verzoek van de cliënt – te bepalen dat hij aan de advocaat niets is verschuldigd, nu de advocaat zijn werkzaamheden niet naar behoren heeft verricht. Beoordeling van het geschil Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende. De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid met inachtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat. Vaststaat dat de cliënt met de advocaat op 2 augustus 2006 een opdracht tot dienstverlening is aangegaan. De cliënt heeft zich tot de advocaat gewend voor rechtsbijstand inzake een arbeidsrechtelijk geschil alsmede een loonvordering tegen de voormalige werkgever van de cliënt. De advocaat heeft erkend dat hij eerst na 15 november 2006, op verzoek van de cliënt, een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand bij de rechtsbijstandverzekeraar van de cliënt heeft aangevraagd. Op 8 december 2006 heeft de Stichting Rechtsbijstand Gezondheidszorg (hierna: de Stichting) aan de advocaat bericht dat de verzekering geen dekking biedt indien de verzekerde een ander (oftewel de advocaat) met de behartiging van zijn belangen heeft belast, zodat de cliënt geen aanspraak meer kan maken op vergoeding van gemaakte kosten van rechtsbijstand. Voorts heeft de Stichting op 18 april 2007 aan de advocaat bericht dat de kwestie van de loonvordering dateert van ruim vóór de ingangsdatum van de verzekering, zodat de Stichting wat deze kwestie betreft geen aanleiding ziet voor coulance en dat nu de cliënt rechtstreeks de advocaat met de behandeling van het arbeidsrechtelijkgeschil heeft belast, de cliënt jegens de Stichting geen aanspraak kan maken op (vergoeding van kosten van) rechtsbijstand. Uit het schrijven van de Stichting blijkt dat de tot dusverre gemaakte kosten van rechtsbijstand derhalve voor rekening van de cliënt blijven, maar dat de Stichting uit coulance bereid is de nu nog te maken kosten van rechtsbijstand in de bodemprocedure voor 50% voor haar rekening te nemen met een maximum van € 1.500,– (inclusief BTW en kantoorkosten). Naar het oordeel van de commissie had de advocaat de cliënt reeds bij het intakegesprek, conform de Gedragsregels, dienen te wijzen op de mogelijkheid van het aanvragen van gefinancierde rechtsbijstand. De advocaat heeft dat nagelaten. Ten aanzien van het aanvragen van de toevoeging is de commissie, uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting, gebleken dat de advocaat daarin is tekortgeschoten, nu hij de toevoeging te laat heeft aangevraagd waardoor de cliënt geen aanspraak meer kon maken op vergoeding van reeds gemaakte kosten van rechtsbijstand. Bovendien heeft de advocaat de cliënt bij emailbericht van 4 januari 2007 onjuist geïnformeerd door te stellen dat hij niet aan zijn werkzaamheden mag beginnen alvorens de toevoeging is verleend. Ook indien de door de advocaat genoemde termijn van zes tot acht weken voor het verlenen van een toevoeging op juistheid zou berusten, had de advocaat zijn werkzaamheden kunnen voortzetten. Achteraf is bovendien gebleken dat de cliënt recht had op een toevoeging, waar de opvolgend advocaat aan hem is toegevoegd. Nu de advocaat heeft nagelaten de cliënt uitdrukkelijk te wijzen op de mogelijkheid van een toevoeging, de advocaat de toevoeging te laat heeft aangevraagd en hij de cliënt onjuist heeft geïnformeerd, is de commissie van oordeel dat de advocaat hieromtrent niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam handelend advocaat mag worden verwacht. De overige door de cliënt opgeworpen en door de advocaat gemotiveerd weersproken klachten vinden onvoldoende steun in de ingebrachte stukken om de juistheid daarvan te kunnen beoordelen. Alles overziende komt de commissie tot het oordeel dat de klachten van de cliënt deels gegrond zijn. Om die reden is de commissie van oordeel dat de advocaat, gemeten naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid, geen recht kan doen gelden op integrale betaling van de openstaande declaraties. Gelet op het vorenoverwogene, de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting, zal de commissie de declaraties matigen tot een bedrag van € 500,– inclusief BTW hetgeen de commissie redelijk en juist acht. De commissie heeft daarbij aansluiting gezocht bij de toepasselijke eigen bijdrage en het griffierecht in geval een toevoeging zou zijn verstrekt. Mitsdien zal het depotbedrag van € 7.444,90 over partijen worden verdeeld, inhoudende dat een bedrag van € 500,– aan de advocaat wordt overgemaakt en een bedrag van € 6.944,90 aan de cliënt wordt gerestitueerd. De door de advocaat verzochte wettelijke rente komt niet voor toewijzing in aanmerking. Immers, de commissie is op grond van artikel 2 van het Reglement niet bevoegd een uitspraak te doen over vorderingen tot vergoeding van rente indien zij beslist bij wege van bindend advies. Dit betreft eveneens zaken waarin de rente contractueel is overeengekomen. Nu de klachten van de cliënt ten dele gegrond worden verklaard ziet de commissie daarin aanleiding de advocaat te veroordelen tot vergoeding van de helft van het door de cliënt betaalde klachtengeld derhalve een bedrag van € 25,–. Voorts dient de advocaat – overeenkomstig het reglement van de commissie – een bijdrage van € 57,50 in de behandelingskosten aan de commissie te voldoen. Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft – naar het oordeel van de commissie – geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden. Derhalve dient als volgt te worden beslist. Beslissing De commissie verklaart de klachten van de cliënt deels gegrond. De commissie bepaalt dat de cliënt aan de advocaat een totaalbedrag is verschuldigd van € 500,–. Met in achtneming van het vorenstaande wordt het depotbedrag van € 7.444,90 als volgt verrekend. Aan de advocaat wordt een bedrag van € 500,– overgemaakt. Aan de cliënt wordt een bedrag van € 6.944,90 gerestitueerd. Overeenkomstig het reglement van de commissie wordt het klachtengeld over partijen verdeeld, zodat de advocaat aan de cliënt, die deze kosten heeft voldaan, een bedrag van € 25,– dient te vergoeden. Overeenkomstig het reglement van de commissie is de advocaat aan de commissie als bijdrage in de behandelingskosten van het geschil een bedrag van € 57,50 (zijnde de helft van het vastgestelde bedrag aan behandelingskosten) verschuldigd. De commissie wijst het meer of anders verzochte af. Aldus beslist door de Geschillencommissie 18 augustus 2011.