Commissie: Advocatuur
Categorie: Schadevergoeding
Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
31230/56444
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De cliënte klaagt over de dienstverlening van de advocaat. De advocaat zou de cliënte helpen met de vaststelling van de aansprakelijkheid dan wel het onrechtmatig handelen van het Ministerie van Justitie tijdens de detentie van de cliënte. Uiteindelijk heeft de advocaat in vier jaar tijd maar vier brieven gestuurd en nalatig gehandeld, terwijl de advocaat over alle noodzakelijke gegevens beschikte. De advocaat betwist deze verwijten en vindt dat dit hem niet verweten kan worden. Volgens de commissie heeft de advocaat de cliënte onterecht in de veronderstelling gelaten dat de zaak proactief werd behandelend, terwijl dit niet zo was en ook heeft de advocaat daarover niet voldoende gecommuniceerd met de cliënte. De advocaat heeft gedurende een lange tijd geen enkele actie in de zaak van de cliënte ondernomen. De commissie oordeelt dat de cliënte schade heeft geleden door het handelen van de advocaat. De advocaat moet daarom een bedrag van € 2.000,– aan de cliënte vergoeden. De klacht is gegrond.
Volledige uitspraak
Onderwerp van het geschil
De cliënte heeft de klacht voorgelegd aan de advocaat. Het geschil betreft de dienstverlening van de advocaat.
Standpunt van de cliënte
Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De cliënte heeft zich in juni 2014 tot de advocaat gewend in verband met de vaststelling van de aansprakelijkheid dan wel het onrechtmatig handelen van het Ministerie van Justitie tijdens de detentie van de cliënte in 2011-2012. De advocaat heeft het dossier overgenomen van een andere advocaat onder gebruikmaking van dezelfde toevoeging. Daarbij is door de cliënte ook een machtiging van de medisch adviseur van de advocaat ondertekend om het medisch dossier over die periode op te vragen. De advocaat heeft het ministerie in 2014 aansprakelijk gesteld. Op 28 februari 2018 heeft de advocaat in een brief aan het ministerie de verjaring gestuit. In de tussenliggende periode heeft de advocaat slechts een enkele keer contact gehad met de cliënte, terwijl deze in die periode meerdere keren per e-mail contact heeft opgenomen omdat zij niets van de advocaat hoorde. De cliënte had de advocaat op 31 mei 2016 en 3 oktober 2016 erover geïnformeerd dat zij de kosten van een deskundigenbericht voor haar rekening zou nemen. De advocaat is de toezegging dat zij een concept verzoekschrift zou opstellen niet nagekomen.
De cliënte heeft zich vanaf juni 2016 herhaaldelijk tot de advocaat gewend om te informeren naar de voortgang van haar zaak. De advocaat beschikte over alle noodzakelijke gegevens en medische machtigingen, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
De cliënte heeft uiteindelijk op 21 mei 2019 tegen de advocaat een tuchtrechtelijke klacht ingediend omdat de advocaat met de cliënte onvoldoende zou hebben gecommuniceerd over de gang van zaken bij de uitvoering van de door haar gegeven opdracht en niet voorspoedig genoeg heeft gehandeld waardoor wellicht de termijn is verlopen en de kans op schadevergoeding is verdwenen. Op 4 mei 2020 heeft de Raad van Discipline de klacht van de cliënte in alle onderdelen gegrond verklaard en aan de advocaat een berisping opgelegd.
De advocaat is tegen dit oordeel in beroep gekomen bij het Hof van Discipline. In het beroepschrift van 25 mei 2020 is onder meer aangevoerd dat de advocaat het spijtig vond dat zij met de cliënte onvoldoende heeft gecommuniceerd en dat de cliënte zich niet heeft gewend tot de commissie, zodat een persoonlijk gesprek had kunnen plaatsvinden waarbij de advocaat haar excuses en een oplossing had kunnen aanbieden. Dit is door de advocaat tijdens de zitting van 7 september 2020 herhaald.
Het Hof van Discipline heeft het oordeel van de Raad op 2 november 2020 bekrachtigd. Daarbij is overwogen dat de advocaat maar vier brieven heeft geproduceerd, terwijl zij de cliënte vier jaren heeft bijgestaan. De advocaat heeft de belangen van de cliënte geschaad doordat zij haar ten onrechte in de veronderstelling heeft gelaten dat haar zaak proactief werd behandeld, terwijl dit niet het geval was. Daarmee heeft de advocaat onvoldoende regie gevoerd.
De cliënte heeft op 1 november 2019 per email contact opgenomen met de commissie en in het klachtenformulier gevraagd om juridisch advies. De commissie heeft toen verwezen naar het juridisch loket. In een telefoongesprek van onbekende datum heeft de commissie de cliënte geadviseerd om eerst de uitspraak van de Raad van Discipline af te wachten. Toen de cliënte zich in september 2020 wederom had gewend tot de commissie, bleek dat de advocaat helemaal niet bij de commissie was aangesloten. Vervolgens heeft dat de advocaat ondanks bemiddeling van de deken in Den Haag gewacht met het tekenen van de akte van compromis totdat het Hof van Discipline uitspraak had gedaan.
Door de cliënte is een bericht van een bedrijfsarts van 21 augustus 2020 aan een andere advocaat overgelegd waarin de blijvende medische beperkingen van de cliënte door letsel zijn omschreven. De cliënte heeft aangegeven dat zij dit onderzoek zelf in gang heeft gezet, omdat inmiddels door toedoen van de advocaat vier jaar zijn verstreken, zonder dat in haar zaak voortgang is geboekt.
Doordat de advocaat in deze zaak jaren niets heeft gedaan, is het ondanks bemiddeling van de deken in Den Haag niet gelukt om een advocaat op de eerder verleende toevoeging te kunnen krijgen. Hierdoor is de cliënte genoodzaakt om een letselschadeadvocaat uit eigen zak te financieren, hetgeen voor haar hoge kosten veroorzaakt en daarmee financiële schade oplevert.
De cliënte vordert een bedrag van € 10.000,– aan schadevergoeding vanwege de nalatigheid van de advocaat.
Standpunt van de advocaat
Voor het standpunt van de advocaat verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en in het bijzonder het verweerschrift van 8 december 2020. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De cliënte baseert haar vordering tot schadevergoeding uitsluitend op de tuchtrechtelijke beslissing(en). De tuchtrechter beslist echter alleen over de vraag of een advocaat in overeenstemming heeft gehandeld met de voor de beroepsgroep geldende normen en gedragsregels. Een veroordeling door de tuchtrechter leidt volgens vaste rechtspraak op zichzelf dus niet tot civielrechtelijke aansprakelijkheid, omdat in een tuchtprocedure andere maatstaven en bovendien niet de bewijsregels van een civiele procedure worden gehanteerd. De tuchtrechter heeft geen uitspraak gedaan over de vraag of de cliënte schade heeft geleden en zo ja, of de advocaat daarvoor aansprakelijk is.
De klacht van de cliënte is niet ontvankelijk, omdat de mogelijke letselschadezaak nog steeds aanhangig kan worden gemaakt, zoals de deken ook aan de cliënte heeft aangegeven. De cliënte heeft niet aangetoond dat sprake is van een gedraging door de advocaat waardoor zij schade heeft geleden.
De berisping door de tuchtrechter is niet opgelegd omdat de advocaat niet adequaat heeft gehandeld. Het verwijt bestaat uit het onvoldoende voortvarend behandelen en onvoldoende communiceren met de cliënte. Zij kan nog steeds een verzoek laten indienen om een voorlopig deskundigenbericht ter vaststelling van de mogelijke medische aansprakelijkheid. De advocaat heeft de mogelijke verjaring gestuit en de toevoeging op haar naam kan worden gemuteerd zodat een opvolgend advocaat hiervan gebruik kan maken.
De cliënte heeft geen bewijs overgelegd van haar stelling dat zij vanaf 2018 contact heeft gezocht met diverse advocaten en dat deze haar geen rechtsbijstand wilden verlenen, meer in het bijzonder dat deze advocaten de zaak niet wilden overnemen vanwege het tijdsverloop.
De letselschadezaak van de cliënte betreft mogelijke fouten van medisch behandelaars in 2011. In eerste instantie werd de cliënte bijgestaan door een andere advocaat en het dossier is overgenomen in 2014. Het hele medische dossier vanaf 2011 is in bezit van de cliënte. Het is onjuist dat andere advocaten de zaak niet willen behandelen omdat in de periode 2016-2018 niets is gedaan. Volgens de advocaat willen andere advocaten de zaak alleen niet op basis van gefinancierde rechtsbijstand behandelen. De deken van de Orde van Advocaten Noord-Holland heeft de cliënte verwezen naar de Deken in Den Haag om een advocaat te laten aanwijzen, maar de cliënte verzuimt hierover enig stuk over te leggen.
Pas na een deskundigenbericht zou aansprakelijkheid van het ministerie van Justitie en Veiligheid mogelijk kunnen komen vast te staan. Het tot op heden (nog) niet indienen van het verzoekschrift tot een deskundigenbericht, kan de advocaat in ieder geval niet verweten worden.
Beoordeling van het geschil
De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid met inachtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat. Het oordeel van een Deken of een beslissing van een tuchtrechter kan daarbij voor de beoordeling van een geschil door de commissie van belang zijn, maar bindt de commissie niet.
Ontvankelijkheid
Ten aanzien van de ontvankelijkheid geldt dat de commissie op grond van artikel 4 van haar reglement tot taak heeft geschillen tussen de cliënte en de advocaat te beslechten, voor zover deze betrekking hebben op de totstandkoming of de uitvoering van een door de cliënte aan de advocaat gegeven opdracht. In het onderhavige geval beklaagt de cliënte zich erover dat zij schade heeft geleden door de nalatige wijze waarop de advocaat de opdracht heeft uitgevoerd.
De gronden waarop een cliënte door de commissie niet ontvankelijk kan worden verklaard, zijn limitatief opgesomd in artikel 7 van het reglement van de commissie. Het feit dat de cliënte alsnog een andere advocaat kan inschakelen voor de vaststelling van aansprakelijkheid van de letselschade behoort niet tot die gronden.
De commissie is derhalve van oordeel dat de klacht van de cliënte ontvankelijk is.
De klacht over de dienstverlening van de advocaat en de daardoor geleden schade
Ten aanzien van de door de cliënte ingediende klacht en gevorderde schadevergoeding overweegt de commissie als volgt.
De cliënte heeft zich in 2014 gewend tot de advocaat omdat zij aanspraak wilde maken op schadevergoeding als gevolg van letselschade opgelopen tijdens haar detentie. Het is van belang dat een advocaat in een dergelijk geval met de benodigde voortvarendheid handelt omdat de bewijspositie van het slachtoffer kan verslechteren naarmate de tijd verstrijkt. Bovendien mag van een redelijk handelende advocaat worden verwacht dat hij/zij rekening houdt met de kwetsbare positie van een slachtoffer van letselschade waardoor deze niet langer dan nodig blootgesteld moet worden aan de stress en de onzekerheid die het aanspreken van de verantwoordelijke(n) en het verkrijgen van gepaste schadevergoeding met zich meebrengen.
Tijdens de tuchtrechtelijke procedures is vastgesteld dat de advocaat tussen 2014 en 2018 slechts vier brieven heeft verstuurd, waaronder een aansprakelijkstelling in 2014 en een stuitingsbrief in 2018. Naar het oordeel van de commissie is voldoende komen vast te staan dat de advocaat haar cliënte ten onrechte in de veronderstelling heeft gelaten dat haar zaak proactief werd behandeld, terwijl dit niet het geval was en de advocaat haar cliënte daaromtrent in onwetendheid heeft gelaten, althans daarover niet voldoende heeft gecommuniceerd met haar cliënte. Het is de Commissie op basis van de overgelegde stukken gebleken dat de advocaat gedurende lange tijd geen enkele actie in deze zaak heeft ondernomen zonder dat daaraan eventuele andere factoren, gelegen bij de cliënte en/of bij deze zaak betrokken wederpartij of andere derden, in de weg stonden, en ondanks dat de cliënte haar diverse malen had gerappelleerd. Aldus heeft de advocaat naar het oordeel van de commissie daarmee bij de behartiging van de belangen van haar cliënte niet gehandeld zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat mag worden verwacht.
Tijdens de behandeling van dit geschil heeft de advocaat op geen enkele wijze aangegeven dat zij bereid was tot een persoonlijk gesprek met de cliënte waarbij zij haar excuses had kunnen maken en een oplossing had kunnen aanbieden, zoals gesuggereerd tijdens de tuchtrechtelijke procedure.
Het is de advocaat naar het oordeel van de commissie aan te rekenen dat zij enerzijds bij de tuchtrechter verwijst naar commissie, terwijl haar algemene voorwaarden helemaal niet voorzien in geschillenbeslechting door de commissie en zij tot na de uitspraak van het Hof van discipline heeft gewacht met de ondertekening van de akte van compromis, wat nodig was om de procedure bij de commissie voortgang te laten vinden.
Ten aanzien van de schade die de cliënte hierdoor stelt te hebben geleden geldt het volgende.
Het is juist dat de cliënte geen gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat het door de nalatigheid van de advocaat komt dat nu geen andere advocaat meer bereid is om de zaak van de cliënte op toevoegingsbasis aanhangig te maken. Het is eveneens juist dat de cliënte haar letselschadezaak alsnog door een andere advocaat kan laten behandelen al begrijpt de commissie dat dit nu niet meer op de eerder afgegeven toevoeging kan, wat daar ook de reden van zij. Verder beschikt de commissie niet over informatie die noodzakelijk is om een oordeel te kunnen hebben over de (waarschijnlijke) afloop van de aansprakelijkheidskwestie. Voor zover de cliënte haar vordering tot vergoeding van schade baseert op de kwestie van de aansprakelijkheidsstelling van het Ministerie dient deze te worden afgewezen.
De commissie acht het echter wel voldoende aannemelijk [gemaakt] dat de cliënte financieel nadeel ondervindt door het niet voortvarend handelen van de advocaat bij de behandeling van haar letselschadezaak en de commissie zal de hoogte van deze schade begroten naar billijkheid.
Dit nadeel volgt in de eerste plaats uit de omstandigheid dat de cliënte zich begrijpelijkerwijs heeft gewend tot een andere advocaat, die zich in het dossier zal moeten inlezen. Voor de tijd die een andere advocaat nodig heeft om zich in te lezen in het dossier, zal de commissie een bedrag van € 1.000,– toekennen.
Daarnaast acht de commissie het redelijk en billijk om aan de cliënte een compensatie toe te kennen voor de extra stress en onzekerheid die zij heeft geleden en nog steeds lijdt door het feit dat dankzij de nalatige handelwijze van de advocaat geen voortgang is gegeven aan de aansprakelijkstelling van het ministerie voor het veroorzaken van letselschade tijdens de detentie van de cliënte. Zij begroot deze schade naar billijkheid op € 1.000,–.
De advocaat zal derhalve worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van in totaal € 2.000,– aan de cliënte.
Wat partijen verder hebben aangevoerd kan niet leiden tot een ander oordeel.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht grotendeels gegrond is.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
Verklaart de klacht grotendeels gegrond; en
veroordeelt de advocaat
– tot betaling van een bedrag van € 1.000,– aan de cliënte voor de kosten die deze moet maken voor het inlezen in het dossier door een andere advocaat;
– tot betaling van een bedrag van € 1.000,– aan de cliënte voor de extra stress en onzekerheid die zij heeft geleden en nog steeds lijdt door de nalatige handelwijze van de advocaat;
– tot restitutie van het door de cliënte overeenkomstig het reglement van de commissie betaalde klachtengeld ter hoogte van € 77,50;
– tot betaling van behandelingskosten overeenkomstig het reglement van de commissie.
De commissie wijst het meer of anders verlangde af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Advocatuur, bestaande uit de heer mr. A.G.M. Zander, voorzitter, mevrouw mr. M.J. de Groot, mevrouw mr. J.M. Schuller, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. drs. S. Meinhardt, secretaris, op 5 maart 2021.