
Commissie: Advocatuur
Categorie: Kosten
Jaartal: 2020
Soort uitspraak: Arbitraal Vonnis
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
8666/8695
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De advocaat klaagt over openstaande declaraties die de cliënt nog moet betalen. Voor de procedure was het noodzakelijk om duidelijk te maken hoeveel tijd de cliënt per week aan zijn praktijk had besteed, aan de hand daarvan is de cliënt in de hoger beroepsprocedure in het gelijk gesteld. De cliënt geeft aan dat de eerste twee procedures zinloos zijn gevoerd en dat hij daardoor onnodige kosten heeft gemaakt. Daarnaast vindt hij dat de advocaat onterecht een proceskostenvergoeding van het UWV heeft ontvangen, zonder hem daarover te berichten. De cliënt wil dat de openstaande declaraties worden kwijtgescholden. De commissie oordeelt dat de advocaat sinds de bezwaarprocedure bij het UWV de juiste strategie heeft gevolgd, maar dat deze niet tot succes leidde omdat de benodigde berekening nog niet kon worden getoond. Ook stelt de commissie dat het gebruikelijk is dat de proceskostenvergoeding rechtstreeks wordt overgemaakt aan de advocaat. Volgens de commissie zijn er geen aanknopingspunten aanwezig waaruit blijkt dat de advocaat tekort is geschoten. De klacht is gegrond, de cliënt moet de openstaande declaraties betalen.
Volledige uitspraak
Ondergetekenden:
de heer mr. N. Schaar te [plaatsnaam], mevrouw mr. M.J. de Groot te [plaatsnaam], de heer C.F.J. Slager te [plaatsnaam], die in het onderhavige geschil als arbiters optreden, hebben het volgende vonnis gewezen.
Bevoegdheid arbiters en plaats van arbitrage
De advocaat stelt bij brief van 3 september 2019 aan de Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: de commissie) dat hij een declaratiegeschil aan de commissie wenst voor te leggen. De cliënt is op 28 augustus 2019 akkoord gegaan met geschilbeslechting middels bindend advies. Ook in het door de cliënt op 18 november 2019 ondertekende vragenformulier heeft de cliënt zich akkoord verklaard met geschilbeslechting door de Geschillencommissie. De commissie zal daarom haar bevoegdheid aannemen om het onderhavige geschil te beslechten. Aldus is voldaan aan de eis van artikel 1021 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering. Partijen zijn tevens overeengekomen dat alle geschillen – zoals hiervoor omschreven – zullen worden beslecht overeenkomstig het Reglement Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: het Reglement). Nu de consument het openstaande bedrag niet in depot heeft gestort, zal de commissie uitspraak doen bij wege van Arbitraal Vonnis in plaats van bindend advies.
De bevoegdheid van ondergetekenden om het geschil tussen partijen als arbiters te beslechten is gezien het vorenstaande gegeven. Zij dienen gelet op het bepaalde in artikel 31 van het Reglement te beslissen als goede personen naar billijkheid, waarbij zij met in achtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteren dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.
Als plaats van arbitrage is Utrecht vastgesteld.
Standpunt van de advocaat
Voor het standpunt van de advocaat verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.
De advocaat heeft ten behoeve van de cliënt werkzaamheden verricht en daarvoor declaraties verzonden. Ondanks het verstrijken van de betalingstermijn en ondanks herhaalde aanmaningen is van deze declaraties een bedrag van € 2.025,55 onbetaald gebleven. De cliënt heeft de declaraties en aanmaningen zonder protest behouden. De advocaat vordert van de cliënt betaling van dit bedrag.
De cliënt heeft zich tot de advocaat gewend omdat het UWV een bedrag van € 24.690,65 bruto van hem wilde terugvorderen en een boete wilde opleggen. Voor de werkzaamheden is een tarief van € 185,– per uur afgesproken. Het beroep bij de Rechtbank is deels gegrond verklaard en de oorspronkelijke vordering is verlaagd naar € 17.496,64. Ook het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep is deels gegrond verklaard, waarna aan de cliënt een bedrag van € 15.181,23 bruto is terugbetaald, alsmede € 1.229,078 aan rente.
Tegen de bezwaren van de cliënt brengt de advocaat naar voren dat het hem veel tijd heeft gekost om een overzicht te maken van de door de cliënt aan zijn praktijk bestede uren omdat de cliënt deze aanleverde per patiënt in plaats van per dag. Voor het geschil was het echter noodzakelijk om inzichtelijk te maken hoeveel tijd de cliënt per week aan zijn praktijk had besteed. De advocaat heeft, mede door deze tijd daaraan te besteden, een voor de cliënt gunstig resultaat behaald. De cliënt overwoog zelfs halverwege de hoger beroepsprocedure om deze stop te zetten, waarna de advocaat hem heeft overtuigd om deze door te zetten, met positief resultaat. De cliënt was destijds heel positief over de verleende bijstand. Voor wat betreft de proceskostenvergoeding is het een gebruikelijke gang van zaken dat deze aan de advocaat wordt uitbetaald. De advocaat heeft deze vergoeding op de eindafrekening in mindering gebracht.
De advocaat vindt dat hij zich zeer coulant jegens de cliënt heeft opgesteld door het uurtarief voor de beide procedures vrijwillig te verlagen van € 185,– naar € 150,– per uur exclusief BTW.
Ter zitting heeft de advocaat onder meer nog het volgende naar voren gebracht. De uitkomst van de procedure, bij de Centrale Raad van Beroep, is succesvol geweest door de samenwerking tussen de advocaat en de cliënt. De advocaat heeft in alle drie de (bezwaar- en beroeps)instanties dezelfde lijn aangehouden maar pas in de hoger beroepsprocedure werd dit argument gehonoreerd. Tijdens deze procedure heeft de advocaat een door de cliënt toegezonden rapport van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZA) ingediend waaruit blijkt, dat het bij een praktijk zoals die van de cliënt gebruikelijk is dat ongeveer 30% van de tijd besteed wordt aan niet-declarabele uren. De Centrale Raad van Beroep ging ermee akkoord om deze norm aan te houden en het UWV stemde daarmee in. Alle drie de procedures waren noodzakelijk om te bereiken dat de cliënt in het gelijk werd gesteld.
De advocaat vordert van de cliënt betaling van het openstaande bedrag van € 2.025,55.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.
De cliënt is psychotherapeut met een praktijk en heeft een uitkering genoten omdat hij gedurende twee dagen per week werkloos was geworden. Hij heeft zich tot de advocaat gewend omdat het UWV een bedrag van € 24.690,65 bruto van hem wilde terugvorderen en een boete wilde opleggen op basis van een door de cliënt zelf verstrekte urenregistratie, waarop alleen declarabele uren waren vermeld. Het UWV leidde daaruit ten onrechte af dat de cliënt sinds zijn werkloosheid meer uren had gewerkt dan voorheen.
De cliënt weigert de openstaande declaratie van de advocaat te voldoen omdat hij niet tevreden is over de kwaliteit van de geleverde dienstverlening. Hij vindt dat de advocaat niet de juiste argumenten naar voren heeft gebracht, maar alleen gekeken heeft of de berekening van het UWV correct was. Dit leidde tot een minimale verlaging van de vordering van het UWV. In de bezwaar- en beroepsprocedure is de cliënt in het ongelijk gesteld. Pas in de hoger beroepsprocedure bij de Centrale Raad van Beroep is de cliënt uiteindelijk in het gelijk gesteld, op basis van een door hem zelf gevoerd pleidooi. De onvrede van de cliënt zit erin dat hij de advocaat niet heeft ingeschakeld om correcties aan te brengen in de berekening, maar om juridische bijstand te verlenen. De cliënt vindt dat de eerste twee procedures nodeloos zijn gevoerd en dat hij daardoor onnodig op kosten is gejaagd. Daarnaast vindt hij dat de advocaat ten onrechte een proceskostenvergoeding van het UWV heeft ontvangen zonder de cliënt daarover te berichten.
Ter zitting heeft de cliënt onder meer nog het volgende naar voren gebracht. Tijdens de procedure bij de Centrale Raad van Beroep is het door hem toegezonden rapport van de NZA, samen met het door hem gevoerde pleidooi, doorslaggevend geweest bij het behalen van een positief resultaat.
De cliënt vindt dat hij de laatste declaratie van € 2.025,55 niet verschuldigd is en vordert tevens van de advocaat een redelijk deel van het door hem betaalde honorarium terug. Ter zitting heeft de consument aangegeven dat hij een schadevergoeding van € 5.000,– redelijk vindt.
Behandeling van het geschil
Op 28 januari 2020 heeft te Utrecht de mondelinge behandeling ten overstaan van de arbiters plaatsgevonden, bijgestaan door mevrouw mr. [naam secretaris] fungerend als secretaris.
Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen om ter zitting te verschijnen.
Beide partijen zijn ter zitting verschenen en hebben hun standpunten nader toegelicht.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.
De door de cliënt geuite klachten hebben betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat. De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.
Op basis van de overgelegde stukken acht de commissie voldoende aannemelijk dat de advocaat overeenkomstig de opdracht werkzaamheden heeft verricht tegen het afgesproken uurtarief. De commissie acht het gedeclareerde bedrag, gezien de aard en de omvang van de werkzaamheden, niet bovenmatig.
Ten aanzien van de klachten over de kwaliteit van de dienstverlening is naar het oordeel van de commissie op basis van de overgelegde stukken en de verklaringen van partijen daarover voldoende aannemelijk geworden dat door de advocaat geen onnodige werkzaamheden zijn verricht of niet (tijdig) de juiste argumenten zouden zijn aangevoerd. Het is niet gebleken dat de Centrale Raad van Beroep de cliënt uiteindelijk in het gelijk heeft gesteld – enkel – op basis van het (door de cliënt aangeleverde) rapport van de NZA en niet mede op basis van de door de advocaat gemaakte berekening van de niet-declarabele uren en naar voren gedragen argumenten. Voor zover de cliënt in dit verband heeft betoogd dat als de advocaat eerder de juiste argumenten had aangevoerd er geen drie procedures (bezwaar, beroep en hoger beroep) nodig waren geweest om het gewenste resultaat te bereiken, overweegt de commissie het volgende. De advocaat kon deze berekening van de uren niet eerder maken aangezien de cliënt pas bij de procedure bij de Centrale Raad van Beroep een bruikbaar overzicht van zijn tijdsbesteding heeft verstrekt, ondanks dat de advocaat daar eerder meerdere malen om heeft verzocht. De commissie acht aannemelijk dat de advocaat al sinds de bezwaarprocedure bij het UWV de juiste strategie heeft gevolgd, maar dat deze niet tot succes leidde omdat de benodigde berekening nog niet kon worden getoond. Voor het maken van deze berekening was de advocaat afhankelijk van de door de cliënt aan te leveren stukken. De commissie acht tevens aannemelijk dat de advocaat aan deze berekening veel tijd heeft besteed en de ter zake in rekening gebrachte kosten komen de commissie niet bovenmatig voor.
Het is de commissie ambtshalve bekend dat het gebruikelijk is dat de proceskostenvergoeding door de betrokken instanties rechtstreeks wordt overgemaakt aan de advocaat. Naar het oordeel van de commissie heeft de advocaat deze vergoeding op inzichtelijke wijze met de declaraties verrekend.
Het geheel overziende kan naar het oordeel van de commissie niet de conclusie worden getrokken dat de advocaat niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. De commissie acht geen aanknopingspunten aanwezig op grond waarvan gesteld kan worden dat de advocaat tekort is geschoten
Ten aanzien van de vordering van de cliënt tot kwijtschelding van de openstaande vordering en de verlangde schadevergoeding is de commissie van oordeel dat niet is gebleken dat de cliënt ten gevolge van het handelen van de advocaat enige schade heeft geleden. De cliënt heeft de verlangde schadevergoeding overigens ook niet onderbouwd.
Gelet op het bovenstaande zal de commissie bepalen dat de cliënt het openstaande bedrag van € 2.025,55 aan de advocaat dient te voldoen.
De commissie zal voorts de cliënt als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van deze arbitrage, die worden vastgesteld op € 90.75 van het door de Stichting Geschillencommissies voor Beroep en Bedrijf (SGB) vastgestelde bedrag aan honorarium en verschotten van de arbiters.
Gelet op de beslissing wordt de advocaat geacht de arbitragekosten bij wijze van voorschotbetaling mede namens de cliënt te hebben voldaan. De commissie bepaalt voorts dat het bedrag dat de advocaat ter zake van de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie en veroordeelt de cliënt tot betaling van deze kosten.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht behoeft naar het oordeel van de commissie geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht van de cliënt ongegrond;
– veroordeelt de cliënt om aan de advocaat te voldoen het bedrag van € 2.025,55;
– bepaalt dat het bedrag dat de advocaat ter zake van de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie en veroordeelt de cliënt in de kosten van deze arbitrage, aan de zijde van cliënt vastgesteld op € € 90.75 aan honorarium en verschotten van de arbiters.