Advocaat heeft niet gereageerd op voorwaarden van cliënt bij aanvang van de opdracht. Risico dat bij cliënt indruk is ontstaan dat deze voorwaarden waren aanvaard daarom voor rekening van advocaat

  • Home >>
  • Advocatuur >>
De Geschillencommissie




Commissie: Advocatuur    Categorie: Opdracht    Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: ADV03-0143

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil
 
Het geschil betreft (de hoogte van) de onbetaalde declaratie van de advocaat voor zijn bijstand in een arbeidsgeschil van de cliënt met zijn werkgever.
 
De advocaat heeft de openstaande declaratie ter incasso voorgelegd aan de commissie. De cliënt heeft de declaratie aan de advocaat ter grootte van € 7.234,84 niet voldaan en dit bedrag overeenkomstig het Reglement van de commissie in depot gestort.
 
Standpunt van de advocaat
 
Het standpunt van de advocaat luidt in hoofdzaak.
 
De advocaat heeft zich gehouden aan de door cliënt op 26 april 2003 getekende opdrachtbevestiging met betrekking tot de behandeling van diens arbeidsgeschil. Voor zover van toepassing, geldt dit ook voor de op die bevestiging door de cliënt eenzijdig en zonder enig overleg met de hand geschreven voorwaarden en correcties.
 
De advocaat bestrijdt dat de kosten uit de hand zijn gelopen. Deze zijn binnen de in het eerste gesprek aangeven marges gebleven. Zoals afgesproken had de cliënt op elk gewenst moment om een declaratie kunnen vragen. Bovendien was hij persoonlijk direct betrokken bij de het oplopen van de te verrichten werkzaamheden in een korte periode van twee weken.
 
De advocaat betoogt dat hij de noodzakelijke verrichtingen voldoende voortvarend heeft uitgevoerd en dat door hem geen overbodige besognes in rekening zijn gebracht. De gedeclareerde uren stemmen precies overeen met de door de advocaat aan de zaak bestede uren. Dit aantal is ook in overeenstemming met het gemiddelde van de werkzaamheden (tussen de 30 en 40 uren) die door de advocaat in soortgelijke ontbindingsprocedures op tegenspraak worden verricht.
 
De advocaat betwist dat hij de cliënt onjuist heeft geïnformeerd over het toewijzen van de advocaatkosten door de kantonrechter. Hij heeft de cliënt erop gewezen dat ingeval van een minnelijke regeling veel werkgevers bereid zijn om de advocaatkosten te betalen als onderdeel van de regeling, maar dat de rechters meestal op de voet van de kantonrechtersformule aansluiten bij een beperkt vast bedrag voor een proceskostenveroordeling.
 
Naar aanleiding van het verzoek van de cliënt heeft de advocaat de urenregistratie en de declaratie gecontroleerd en is hij tot de slotsom gekomen dat een en ander exact correct is. In reactie op de vervolgens door de cliënt bij de Deken ingediende klacht heeft de advocaat de cliënt niet alleen gewezen op de geschillenbeslechting door de commissie, maar hem bovenal uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek om te trachten tot een oplossing te komen. Hierop is de cliënt niet ingegaan.
 
Op grond van het voorgaande vordert de advocaat betaling van de openstaande declaratie van € 7.234,84, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 september 2003, het klachtengeld en de buitengerechtelijke incassokosten van € 723,48, althans een door de commissie te bepalen bedrag aan kosten van rechtsbijstand.
 
Standpunt van de cliënt
 
Het standpunt van de cliënt luidt in hoofdzaak.
 
De cliënt verwijt de advocaat dat hij zich niet heeft gehouden aan de gemaakte afspraken. Zo is de advocaat wel akkoord gegaan met de door de cliënt op de opdrachtbevestiging geschreven voorwaarde dat de advocaat aan de cliënt schriftelijk toestemming moet vragen als hij meer dan twee uren aan de zaak besteedt in de periode tussen twee consulten, maar heeft hij zich daaraan niet gehouden. De advocaat heeft zelfs geen mondelinge toestemming gevraagd. Nu de advocaat die afspraak niet is nagekomen, moet het verschil tussen de verstuurde declaratie en de declaratie die met in achtneming van de afspraak verwacht had mogen worden, voor rekening van de advocaat komen.
 
Daarbij komt dat de declaratie buitensporig hoog is in verhouding tot soortgelijke zaken. Niet gezegd kan worden dat de advocaat aan deze (tamelijk standaard) zaak veel meer tijd heeft moeten besteden dan aan een soortgelijke zaak. Dit geldt temeer gelet op de medewerking van de cliënt, die onder meer het concept-verweerschrift heeft geschreven. Ook maakt de cliënt bezwaar tegen de (hoogte van de) gedeclareerde studie-uren, reiskosten en werkzaamheden van de secretaresse.
 
De cliënt verwijt de advocaat dat hij geen enkele poging heeft gedaan de cliënt te behoeden voor het uit de hand lopen van de kosten en dat hij een tweede declaratie heeft gestuurd die extreem veel hoger is dan de eerste zonder de cliënt daarover tussentijds te informeren. Dit terwijl hij wist dat de cliënt over beperkte financiële middelen beschikte.
 
Daarnaast verwijt de cliënt de advocaat dat hij hem onjuist en onvolledig heeft ingelicht over de hoogte van de veroordeling in de advocaatkosten door de kantonrechter, waardoor de cliënt zijn positie ten opzichte van zijn werkgever niet juist heeft kunnen inschatten. Ook heeft de advocaat de klacht van de cliënt over de declaratie onjuist behandeld door daarop niet inhoudelijk te reageren en zich schuldig te maken aan stemmingmakerij.
 
Ten slotte weigert de advocaat het dossier aan de cliënt te doen toekomen. De cliënt heeft de originele stukken die zich in dat dossier bevinden nodig voor de verdere afhandeling met zijn werkgever.
 
De cliënt verzoekt de commissie het klachtengeld voor rekening van de advocaat te laten komen, de declaratie te verlagen tot € 2.801,02, € 2.079,23 of € 1.644,37 en de advocaat te dwingen tot overhandiging van het dossier.
 
Beoordeling van het geschil
 
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.
 
De commissie stelt, mede gelet op de behandeling ter zitting, vast dat de klacht van de cliënt over de hoogte van declaratie in het bijzonder ziet op het oplopen van de kosten tussen de bespreking van 3 juli 2003 en de zitting van 18 juli 2003 zonder dat hij daarvan op de hoogte is gesteld. Dat de advocaat hem op de hoogte had moeten stellen, baseert de cliënt op een van de door hem met de hand bijgeschreven voorwaarden op de opdrachtbevestiging, inhoudende dat indien tussen twee consulten meer dan twee uren aan de zaak worden besteed daarvoor schriftelijke toestemming van de cliënt is vereist.
 
Verder stelt de commissie vast dat de advocaat naar aanleiding van de door de cliënt geretourneerde opdrachtbevestiging niet meer heeft gereageerd. De advocaat heeft ter zitting hierover gezegd dat hij na ontvangst van de opdrachtbevestiging heeft overwogen de zaak terug te geven, maar dat hij na overleg met een kantoorgenoot daarvan heeft afgezien gegeven de korte duur van de relatie. Er was evenwel, aldus de advocaat, geen sprake van expliciete instemming met de voorwaarden. Wat daarvan ook zij, de commissie overweegt dat een reactie van de advocaat zou hebben kunnen voorkomen dat bij de cliënt de indruk kon ontstaan dat zijn nadere voorwaarden waren aanvaard. Vanwege het ontbreken van enige reactie zijn er bij de cliënt bepaalde verwachtingen gewekt, die naar het oordeel van de commissie voor risico van de advocaat komen.
 
De commissie onderschrijft wel het standpunt van de advocaat dat de cliënt na de bespreking van de 3 juli 2003, waarin de voorbereidingen in verband met de zitting van 18 juli 2003 zijn besproken, in redelijkheid had moeten begrijpen dat die werkzaamheden niet in twee uren zouden kunnen worden verricht. Gelet echter op de bij cliënt gewekte verwachtingen, waardoor het aannemelijk is dat de cliënt is overvallen door het verschil tussen de eerste (€ 855,63) en de onderhavige declaratie, en mede gelet op het feit dat de advocaat kon en moest weten dat de cliënt kostenbewust was, had het op zijn weg gelegen de cliënt tussentijds te informeren omtrent de kosten. In zoverre is de klacht van de cliënt gegrond.
 
De commissie acht het met het oog op de aard van de zaak en het aantal uren dat een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat hieraan naar verwachting besteedt redelijk en billijk de declaratie te matigen tot 25 uren, uitgaande van de als productie J overgelegde urenspecificatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat, nu de advocaat als specialist geacht mag worden over de nodige parate kennis te beschikken, met name het aantal gedeclareerde studie-uren haar bovenmatig voorkomt.
 
In dit verband merkt de commissie nog op dat zij de gedeclareerde reiskosten, waartegen de cliënt ook bezwaar maakt, niet onredelijk of ongebruikelijk acht. Dit geldt evenzo voor de aan de processtukken bestede uren. De stelling van de cliënt dat de advocaat enkel het door hem geschreven (concept) verweerschrift heeft overgenomen, is niet aannemelijk geworden. Evenmin is komen vast te staan dat werkzaamheden van de secretaresse in rekening zijn gebracht.
 
Met betrekking tot de door de advocaat gevorderde buitengerechtelijke kosten overweegt de commissie dat zij slechts in bijzondere gevallen vergoeding van kosten toewijst. De commissie acht in dit geval geen bijzondere omstandigheden aanwezig om een vergoeding voor deze kosten toe te kennen en wijst deze dan ook af. Nu de commissie de declaratie zal matigen, ziet zij ook geen aanleiding de vordering tot vergoeding van de wettelijke rente toe te wijzen.
 
De commissie is voorts van oordeel dat de cliënt zijn door de advocaat gemotiveerd betwiste klacht, dat hij onjuist en onvolledig is geïnformeerd over de hoogte van de veroordeling in de advocaatkosten door de kantonrechter, niet aannemelijk heeft gemaakt. Verder overweegt de commissie dat de advocaat bij de interne afhandeling van de klacht van de cliënt meer zorgvuldigheid had kunnen betrachten, maar dat deze handelwijze mede is te wijten aan de vasthoudendheid van de cliënt.
 
Voor wat betreft het verzoek van de cliënt tot teruggave van het dossier gaat de commissie er van uit dat na ontvangst van het verschuldigde bedrag de advocaat overeenkomstig de geldende regels de originele stukken, voor zover nog aanwezig in het dossier, aan de cliënt zal doen toekomen.
 
Al het voorgaande afwegende is de slotsom dat de advocaat als de in overwegende mate in het gelijk gestelde partij moet worden aangemerkt, reden waarom de commissie de cliënt veroordeelt tot betaling van € 89,25 terzake van de arbitragekosten.
 
Derhalve wordt als volgt beslist.
 
Beslissing
 
De commissie stelt de betalingsverplichting van de cliënt vast op € 5.582,27 (25 x 185,–, vermeerderd met de reiskosten, BTW en kantoorkosten).
 
Bovendien dient de cliënt overeenkomstig het reglement van de commissie aan de advocaat, die deze kosten heeft voldaan, een bedrag van € 89,25 te vergoeden terzake van arbitragekosten.
 
Met in achtneming van het bovenstaande wordt het depotbedrag als volgt verrekend.
Aan de cliënt wordt een bedrag van € 1.563,32 (€ 7.234,84 minus € 5.582,27 minus € 89,25) gerestitueerd.
Aan de advocaat wordt een bedrag van € 5.671,52 (€ 5.582,27 plus € 89,25) overgemaakt.
 
De commissie wijst het meer of anders verlangde af.
 
Aldus beslist op 10 mei 2004 door de Geschillencommissie Advocatuur.