Advocaat heeft onvoldoende regie gevoerd

De Geschillencommissie




Commissie: Advocatuur    Categorie: Betaling    Jaartal: 2020
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ten dele gegrond   Referentiecode: 9344/14344

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De cliënt vindt dat de advocaat tekort is geschoten in de dienstverlening, onder andere door niet voortvarend te handelen. De cliënt was volgens de commissie zeer volhardend in zijn wens om te komen tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met een hogere vergoeding dan de transitievergoeding. Het kan de advocaat niet worden verweten dat hij de cliënt hierin bijstaat, maar dan moet hij de cliënt wel hebben gewezen op zijn goede en kwade kansen. Dat de advocaat dit in voldoende mate heeft gedaan, is de commissie niet gebleken en dit valt de advocaat te verwijten. Bovendien heeft de advocaat verzuimd de vereiste stappen te zetten voor het verkrijgen van een hogere vergoeding dan de transitievergoeding. De advocaat heeft verzuimd in voldoende mate regie over de zaak te voeren, waardoor de zaak is gaan voort- slepen, wat tot onnodige tijdverspilling en hogere kosten heeft geleid.

Volledige uitspraak

Onderwerp van het geschil
De advocaat heeft de cliënt, die in 2015 arbeidsongeschikt is geworden, sinds eind 2018 bijgestaan in een geschil met de werkgever over, kort gezegd, de re-integratie van de cliënt. Daartoe zijn partijen op 25 november 2018 een overeenkomst van opdracht met elkaar aangegaan. In het kader van deze opdracht heeft de advocaat de cliënt ook bijgestaan in het overleg met de werkgever om te komen tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst door middel van een vaststellingsovereenkomst. De cliënt en zijn werkgever hebben daar geen overeenstemming over weten te bereiken.

Bij e-mail van 28 juni 2019 heeft de cliënt de overeenkomst beëindigd en heeft hij zich tot een andere advocaat gewend.

Het onderwerp van geschil is de vraag of de advocaat aanspraak kan maken op volledige betaling van zijn nog openstaande declaraties van € 1.914,41 inclusief btw.

Standpunt van de advocaat
Voor het standpunt van de advocaat verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De advocaat heeft de commissie gevraagd te oordelen over de vraag of de cliënt de laatste twee facturen die hij – ondanks het verstrijken van de betalingstermijn –onbetaald heeft gelaten dient te voldoen. Het totaal openstaand bedrag is € 1.914,41 inclusief btw. Volgens de advocaat heeft hij zich ingespannen conform hetgeen van hem verwacht mocht worden en dient de cliënt dan ook de door hem aan de zaak besteedde tijd te betalen.

De door de cliënt gemaakte verwijten betwist hij. Hij heeft gedaan wat van hem verwacht kon worden en hij heeft gehandeld overeenkomstig het met de cliënt besproken plan van aanpak. Nadat duidelijk was dat de cliënt er op basis van de in januari 2019 aangeboden vaststellingsovereenkomst met de werkgever niet uit ging komen, heeft er begin juni 2019 nog een gesprek plaatsgevonden met de werkgever. Insteek van dat gesprek was, samengevat weergegeven, de re-integratie van de werknemer binnen of buiten het bedrijf van de werkgever. Van creditering van in rekening gebrachte kosten kan geen sprake zijn. De cliënt heeft bovendien pas voor het eerst eind juni 2019 bezwaren geuit. Voor die tijd was hij het eens met het door hem voorgestelde plan van aanpak, aldus de advocaat

Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de advocaat verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De cliënt stelt zich op het standpunt dat de advocaat tekort is geschoten in de dienstverlening. Het is gebleken dat hij niet gespecialiseerd is op het gebied van arbeidsrecht. Hij stelde zich niet daadkrachtig op richting de wederpartij en adviseerde hem onjuist. Daarnaast is hij niet adequaat en voortvarend opgetreden waardoor het geschil met de wederpartij te lang heeft voortgeduurd, terwijl dat met een doortastende aanpak al beslecht had kunnen zijn. De cliënt is van mening dat een creditering van 50% op de in rekening gebrachte advocaatkosten op zijn plaats is en stelt voor de laatste rekening te laten vervallen.

Beoordeling van het geschil
De Commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid met inachtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.

Niet in geschil is dat de advocaat het bij het aangaan van de overeenkomst van opdracht afgesproken uurtarief bij de cliënt in rekening is gebracht. Evenmin is in geschil dat de door de advocaat gedeclareerde uren door hem aan de zaak zijn besteed. De in dit geschil te beantwoorden vraag is of de advocaat met de behandeling van de zaak heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat en zo dit niet het geval is, of en zo ja, welke gevolgen hieraan, bijvoorbeeld voor de (openstaande) declaraties van de advocaat, moeten worden verbonden.

De commissie is van oordeel dat in de zaak van de cliënt tegen zijn werkgever een hogere vergoeding dan de – door de werkgever aangeboden – transitievergoeding niet haalbaar is geweest. De cliënt heeft daar dan wel (herhaaldelijk) op aangedrongen, maar enige grondslag daarvoor is door de cliënt noch de advocaat aannemelijk gemaakt. De commissie betrekt hierbij dat het UWV op 11 januari 2017 heeft bevestigd dat de werkgever van de cliënt haar re-integratieverplichtingen was nagekomen, terwijl door de advocaat niet inzichtelijk is gemaakt dat dit nadien is veranderd.

Uit het dossier is de commissie gebleken dat de cliënt zeer volhardend was in zijn wens om te komen tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met een hogere vergoeding dan de transitievergoeding. Het kan de advocaat niet worden verweten dat hij de cliënt hierin bijstaat, maar dan moet hij de cliënt wel hebben gewezen op zijn goede en kwade kansen. Dat de advocaat dit in voldoende mate heeft gedaan, is de commissie niet gebleken en dit valt de advocaat te verwijten.

Bovendien heeft de advocaat verzuimd de vereiste stappen te zetten voor het überhaupt kunnen verkrijgen van een hogere vergoeding dan de transitievergoeding, zoals bijvoorbeeld het aanvragen van een deskundigenoordeel met betrekking tot de re-integratie inspanningen van de werkgever na januari 2017. Daarmee had de advocaat tenminste de onderhandelingspositie van de cliënt kunnen versterken en regie over de behandeling van de zaak gevoerd. Door dit niet te doen, heeft de advocaat verzuimd in voldoende mate regie over de zaak te voeren, waardoor de zaak is gaan voort- slepen, wat tot onnodige tijdverspilling en hogere kosten heeft geleid. Voor zover de advocaat zich op het standpunt zou stellen dat hij om goede redenen (nog) geen deskundigenoordeel bij het UWV heeft gevraagd, ziet de commissie, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet in welke goede redenen dat dan geweest zouden zijn. Het lag op de weg van de advocaat de commissie hierover te informeren. Dat hij dat niet heeft gedaan, komt voor zijn risico.

De commissie is op grond van het vorenstaande van oordeel dat het verweer van de cliënt dat de advocaat tekortgeschoten is in de op hem rustende taak slaagt. De commissie acht het voorstel van de cliënt om het geschil aldus op te lossen dat de laatste rekening gecrediteerd wordt in dit geval een redelijk en billijk voorstel. De laatste rekening is die van 4 juli 2019 en bedraagt € 949,43 inclusief btw, wat bijna de helft is van het openstaande bedrag.

Nu beide partijen over en weer in het gelijk zijn gesteld zal de commissie de kosten van deze arbitrage, die worden vastgesteld op € 90,75 van het door de Stichting Geschillencommissie voor Beroep en Bedrijf (SGB) vastgestelde bedrag aan honorarium en verschotten van de arbiters, als volgt verdelen.

De cliënt dient daarvan € 45,– te betalen en de advocaat het restant ad € 45,75.

Nu de advocaat de arbitragekosten bij wijze van voorschotbetaling reeds heeft voldaan, vervalt dit bedrag aan de commissie en bepaalt de commissie dat de consument het bedrag van € 45,– aan de advocaat dient te betalen.

Wat partijen anders of meer hebben aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie

beslist dat de cliënt de factuur van 6 juni 2019 ten bedrage van € 964,98 inclusief btw aan de advocaat dient te voldoen, alsmede als bijdrage aan de arbitragekosten een bedrag van € 45,– zodat hij in totaal een bedrag van € 964,98 + € 45,– = € 1.009,98 aan de advocaat dient te voldoen;

beslist dat de factuur van 4 juli 2019 ten bedrage van € 949,43 inclusief btw door de advocaat gecrediteerd dient te worden;

bepaalt dat het bedrag van € 1.914,41 dat in depot is gestort aldus wordt verdeeld:
– een bedrag van € 1.009,98 wordt aan de advocaat uitgekeerd
– het restant van € 1.914,41 minus € 1.009,98 = € 904,43 wordt aan de cliënt uitgekeerd.

wijst af het meer of anders gevorderde.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Advocatuur, bestaande uit de heer mr. A.G.M. Zander, voorzitter, mevrouw mr. A.M. Hilhorst, de heer H.W. Zuur, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. T. Lap, secretaris, op 5 mei 2020.