Advocaat onttrekt zich terecht aan zaak, maar moet te veel in rekening gebrachte kosten terugbetalen

  • Home >>
  • Advocatuur >>
De Geschillencommissie




Commissie: Advocatuur    Categorie: (On)zorgvuldigheid    Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: ten dele gegrond   Referentiecode: 5929/17308

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De cliënt klaagt over de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat. De advocaat heeft de werkzaamheden niet juist uitgevoerd en heeft vervolgens eenzijdig de overeenkomst tot dienstverlening beëindigd, waardoor de advocaat contractbreuk heeft gepleegd. Na beëindiging heeft de advocaat alsnog kosten in rekening gebracht. De advocaat stelt dat deze verwijten op niet zijn onderbouwd en de klachten daarom moeten worden afgewezen. De commissie oordeelt dat de advocaat geen kosten meer in rekening mag brengen voor werkzaamheden die zijn verricht nadat de opdracht door de cliënt is opgeschort. Aangezien de cliënt de kosten voor de werkzaamheden na het opschorten van de opdracht toch heeft betaald, moet de advocaat dit terugbetalen. Wel heeft de advocaat het recht om zich eenzijdig aan een zaak te onttrekken als er discussie bestaat over de strategie. In dit geval was dit zo, dus heeft de advocaat zich terecht onttrokken aan de zaak. Het is de commissie niet gebleken dat de advocaat tekort is geschoten in de uitvoering van de opdracht. De klacht is ten dele gegrond.

Volledige uitspraak

Onderwerp van het geschil
De cliënt heeft de klacht voorgelegd aan de advocaat. Het geschil betreft de kwaliteit van de door de advocaat aan de cliënt verleende dienstverlening en de door de cliënt van de advocaat gevorderde schadevergoeding.

Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De cliënt heeft zich op 25 juli 2017 tot de advocaat gewend met het verzoek om hem bij te staan in een strafzaak. Hij is van mening dat de advocaat de werkzaamheden niet naar behoren heeft uitgevoerd en vervolgens eenzijdig de overeenkomst tot dienstverlening heeft beëindigd. Hiermee heeft de advocaat contractbreuk gepleegd. Ook is de cliënt van mening dat het de advocaat had moeten opvallen dat de dagvaarding niet juist was en dat de Officier van Justitie daarom niet-ontvankelijk was in zijn eis.

De cliënt is bij vonnis van 9 februari 2018 van de rechtbank Overijssel veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden voor het in bezit hebben en verspreiden van kinderporno. De cliënt ontkent ooit kinderpornografisch beeldmateriaal in het bezit te hebben gehad of verspreid te hebben en heeft aangegeven dat hij door de politie erin geluisd is. Ook beschikt hij niet over het programma [naam programma], dat dit mogelijk zou maken. Vanaf het jaar 2010 zijn de computers van de cliënt regelmatig gehackt en is schadelijke software daarop geïnstalleerd die de besturing van zijn computers heeft overgenomen. De cliënt ontkent dat het IP adres dat is gebruikt voor de verspreiding van kinderporno op zijn naam zou staan. Het zou toebehoren aan een niet-bestaande woning.
Deze informatie is door de advocaat niet aangevoerd bij de rechtbank, waardoor de advocaat willens en wetens belangrijke informatie heeft achtergehouden.

De advocaat heeft op 20 februari 2018 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel.

Op 2 maart 2018 heeft de cliënt de advocaat in een e-mail laten weten dat zij alle werkzaamheden voor de cliënt diende op te schorten. Tussen partijen was een verschil van mening ontstaan over de in hoger beroep te voeren verdediging, omdat de advocaat weigerde aan te voeren dat de cliënt door de politie erin zou zijn geluisd. De advocaat is echter doorgegaan met de opdracht en heeft de cliënt op 5 juli 2018 toch nog een declaratie gestuurd voor werkzaamheden verricht van 26 maart tot 15 juni 2018. Het totaalbedrag van de declaratie bedroeg € 368,75.

In een brief van 11 juli 2018 heeft de advocaat aan de griffie van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden laten weten dat zij zich als advocaat aan deze zaak onttrekt. Volgens de cliënt is hiermee sprake van contractbreuk waarvoor de advocaat aansprakelijk is,

In augustus 2018 heeft de cliënt bij de Orde van Advocaten een klacht tegen de advocaat ingediend, omdat de advocaat zijn belangen onvoldoende had behartigd. In een brief van 14 december 2019 heeft de cliënt zich gewend tot de Raad van Discipline en heeft laten weten zijn klachten bij de tuchtrechter in te trekken.
Op 6 januari 2020 heeft de cliënt de Raad van Discipline verzocht om voortgang te geven aan de procedure.

De cliënt stelt dat de advocaat aansprakelijk is voor geleden materiële en immateriële schade. Hij vordert schadevergoeding dan wel schadeloosstelling van € 10.000,–.

Standpunt van de advocaat
Voor het standpunt van de advocaat verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De advocaat stelt dat de klachten van de cliënt van tuchtrechtelijke aard zijn en deze – op twee na – allemaal al uitvoerig aan de orde zijn gekomen bij de tuchtrechtelijke procedure bij de Orde van Advocaten. De advocaat verzoekt de commissie om al hetgeen in die procedure is gesteld als hier herhaald en ingelast te beschouwen. De klacht die daar op 8 november 2018 door de cliënt is ingediend, is door de Deken van de Orde van Advocaten op alle onderdelen ongegrond verklaard. Op 8 mei 2019 heeft ook de Voorzitter van de Raad van Discipline de klacht op alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. Hiertegen heeft de cliënt schriftelijk verzet aangetekend en er heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden op 18 oktober 2019.

De cliënt heeft op 14 december 2019 kenbaar gemaakt de tuchtrechtelijke klacht in te willen trekken. De advocaat heeft in een email van 15 december 2019 aangegeven zich niet tegen deze intrekking te verzetten. Na het emailbericht van de cliënt van 6 januari 2020 waarin hij verzocht om voortgang te geven aan de procedure, heeft de Voorzitter Raad van Discipline op 21 januari 2020 in een aangetekende email aan partijen laten weten dat de procedure geen voortgang meer kan vinden, nu de cliënt zelf zijn klacht had ingetrokken. Hierdoor is de zaak bij de Raad van Discipline geëindigd.

Met betrekking tot de twee aanvullende klachten van de cliënt stelt de advocaat zich op het volgende standpunt. De cliënt stelt dat hij materiële en immateriële schade heeft geleden van € 10.000,– en dat het de advocaat had moeten opvallen dat de dagvaarding niet juist was en de Officier van Justitie daardoor niet-ontvankelijk. De advocaat stelt dat de cliënt deze twee klachten op geen enkele wijze onderbouwt, zodat de klachten reeds daarom moet worden afgewezen. Daarnaast betwist de advocaat dat zij een fout heeft gemaakt en dat de cliënt schade zou hebben geleden.

De advocaat heeft in december 2019 contact gezocht met de cliënt naar aanleiding van zijn stelling dat niet is gereageerd op zijn verzoek om tot een dialoog te komen. Als gevolg van dit gesprek heeft de cliënt de tuchtrechtelijke klacht ingetrokken. Waarom hij onderhavige procedure wenst voort te zetten is de advocaat een raadsel.

Beoordeling van het geschil
De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid met inachtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.

De commissie heeft het volgende overwogen.

Het verweer dat klachtonderdelen al onderwerp van geschil zijn geweest in (een) tuchtrechtelijke procedure(s) slaagt niet. Het oordeel van een Deken of een beslissing van een tuchtrechter kan voor de beoordeling van een geschil door de commissie van belang zijn, maar bindt de commissie niet.

De commissie stelt vast dat de cliënt de opdracht aan de advocaat op 2 maart 2018 heeft gegeven haar werkzaamheden op te schorten en dat de advocaat daarna nog kosten voor werkzaamheden verricht in de periode van 26 maart tot en met 15 juni 2018 in rekening heeft gebracht. Het totaalbedrag van de declaratie bedroeg € 368,75. De commissie is van oordeel dat de advocaat in beginsel geen kosten meer mag declareren voor werkzaamheden die zijn verricht nadat de opdracht door de cliënt is opgeschort, tenzij het betreft noodzakelijke werkzaamheden in het belang van de cliënt die niet kunnen worden uitgesteld. De advocaat heeft niet (voldoende) inzichtelijk gemaakt dat deze uitzonderingsituatie zich hier voordoet. Dit onderdeel van de klacht is mitsdien gegrond. Nu de commissie begrijpt dat de cliënt deze declaratie van € 368,75 heeft voldaan, zal de advocaat worden verplicht tot creditering van deze declaratie.

Ten aanzien van de klacht van de cliënt dat de advocaat contractbreuk heeft gepleegd door zich aan de zaak te onttrekken, overweegt de commissie dat de brief aan het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin de advocaat zich aan de zaak onttrekt, dateert van 11 juli 2018. Hier is aan vooraf gegaan de brief van de cliënt aan de advocaat van 2 maart 2018, waarin de cliënt de advocaat heeft opgedragen haar werkzaamheden op te schorten. De cliënt stelt dan ook terecht dat de opdracht eenzijdig door de advocaat is opgezegd. Een advocaat (als dominus litis) heeft echter het recht zich aan een zaak te onttrekken als hij/zij het niet eens is met de gewenste strategie van de cliënt. De cliënt wilde dat zij als verweer zou voeren dat hij erin was geluisd door de politie, waarmee de advocaat zich niet kon verenigen. De advocaat en de cliënt hebben hier geen overeenstemming over weten te bereiken en onder die omstandigheden kan de advocaat niet worden verweten dat zij de opdracht heeft beëindigd. Dit onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.

Ten aanzien van de klacht dat de advocaat de belangen van de cliënt niet naar behoren zou hebben behartigd en belangrijke informatie bij de verdediging zou hebben achtergehouden, geldt in het algemeen dat het aan de advocaat is om te beslissen welke argumenten het meest kansrijk zijn in een procedure. In het onderhavige geval is naar het oordeel van de commissie niet aannemelijk gemaakt dat de advocaat bij de uitvoering van de opdracht tekort zou zijn geschoten op een wijze die de belangen van de cliënt heeft geschaad. Bovendien kunnen eventuele fouten in eerste aanleg, indien en voor zover daar in dit geval sprake van is, in hoger beroep worden hersteld.

De cliënt heeft zijn vordering tot vergoeding van schade tot een bedrag van € 10.000,– niet (voldoende) onderbouwd, zodat dit verzoek wordt afgewezen.

De commissie is derhalve van oordeel dat de klachten over de dienstverlening van de advocaat moeten worden afgewezen, behalve waar deze betrekking hebben op de hiervoor genoemde declaratie van € 368,75 en dat er geen plaats is voor de toekenning van de door de cliënt verlangde schadevergoeding.

Aangezien de klacht ten dele gegrond is, zodat de advocaat het door de cliënt betaalde klachtengeld aan hem dienen te vergoeden.

Ter zake van de door de advocaat aan de commissie verschuldigde behandelingskosten, is de commissie van oordeel dat deze dienen te worden gematigd met 50%.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie:

Verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond; en veroordeelt de advocaat tot
– creditering van de factuur van € 368,75;
– vergoeding van het door de cliënt overeenkomstig het reglement van de commissie betaalde klachtengeld ter hoogte van € 102,50;
– tot betaling van 50 % van de behandelingskosten overeenkomstig het reglement van de commissie.

De commissie wijst het meer of anders verlangde af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Advocatuur, bestaande uit de heer mr. A.G.M. Zander, voorzitter, mevrouw mr. M.J. de Groot, mevrouw mr. J.M. Schuller, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. drs. S. Meinhardt als plaatsvervangend secretaris, op 5 maart 2021.