
Commissie: Sieraden en Uurwerken
Categorie: (non)conformiteit
Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ten dele gegrond
Referentiecode:
105247/141058
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
De ondernemer heeft de opdracht aangenomen om van de sieraden van de ouders van de consument een asring te maken conform een vooraf gemaakt ontwerp. De asring is vervolgens niet volgens dit ontwerp geleverd. Pogingen om met de ondernemer tot een oplossing te komen, zijn mislukt. De consument verlangt kort gezegd terugbetaling van de aanbetaling, vergoeding van het restant niet teruggegeven goud en vergoeding van herstelkosten van de ouderlijke sieraden naar de oorspronkelijke staat. De ondernemer stelt dat de consument niet-ontvankelijk is in haar klacht. De consument heeft namelijk pas na het verstrijken van de 12-maandentermijn het geschil bij de commissie aanhangig gemaakt. De commissie geeft aan dat partijen, ter zitting, de overeenkomst in onderling overleg en in samenspraak met elkaar hebben ontbonden. Gelet op de door partijen zelf overeengekomen ontbinding oordeelt de commissie de klacht slechts ten dele gegrond is.
De uitspraak
Onderwerp van het geschil
Het geschil vloeit voort uit de op 30 juni 2020 tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst. Daarbij heeft de ondernemer zich verbonden om in opdracht van de consument (uit gouden sieraden van de ouders) een geelgouden (as)ring te maken tegen een te betalen prijs van € 1.615,29. De consument heeft € 750,– aanbetaald.
De consument heeft een bedrag van € 877,45 bij de commissie gedeponeerd.
Standpunt van de consument
Het ter zitting toegelichte standpunt van de consument luidt in hoofdlijn als volgt.
De klacht is sinds 8 december 2020 bekend bij de ondernemer. De ondernemer heeft de opdracht aangenomen om van de sieraden van de ouders van de consument een asring te maken conform een vooraf gemaakt ontwerp. De asring is niet volgens afspraak geleverd. Pogingen om met de ondernemer tot een oplossing te komen, zijn mislukt.
De consument verlangt kort gezegd terugbetaling van de aanbetaling, vergoeding van het restant niet teruggegeven goud en vergoeding van herstelkosten van de ouderlijke sieraden naar de oorspronkelijke staat.
Standpunt van de ondernemer
Het ter zitting toegelichte standpunt van de ondernemer luidt in hoofdlijn als volgt.
De consument is niet-ontvankelijk. De (gemachtigde van de) consument heeft namelijk pas na het verstrijken van de 12-maandentermijn van artikel 6 onder b Reglement en van de vijfwekentermijn van artikel 6 onder c Reglement, het geschil bij de commissie aanhangig gemaakt.
Na uitvoerige bespreking met de consument en haar zus, hebben zij allebei akkoord gegeven op het ontwerp voor twee (uit gouden sieraden van de ouders gemaakte) geelgouden (as)ringen. De ring voor haar zus is tot tevredenheid opgeleverd en betaald. Vanaf november 2020 bleek de consument echter wispelturig en minder enthousiast en omdat de consument opdrachtgever was, heeft de ondernemer de emotionele consument toen tegemoet willen komen door aan te geven dat zij bereid was om de ring voor de consument af te maken zodra de consument daaraan toe is en dat zij open staat voor een eventueel door de consument gewenste aanpassing van het ontwerp. Op 8 december 2020 heeft de consument de in bewerking zijnde ring echter op laten halen en op 18 december 2020 gaf de (zus namens de) consument aan dat zij teleurgesteld was over het tot dan door de ondernemer geleverde werk en dat zij de aanbetaalde € 750,– terug wil. Oplevering had echter nog niet plaatsgevonden en de ring was nog onaf, zodat nog niet kan worden beoordeeld of de ring voldoet. Dat de consument nu klaagt, is voorbarig.
De ondernemer is niet in verzuim gesteld en daardoor is de ondernemer niet schadeplichtig en is ontbinding niet mogelijk. De eis is sowieso niet toewijsbaar omdat het totaal ingeleverde gewicht aan goud niet vast staat, er bij bewerking bovendien zo’n 10% goud verloren gaat en onduidelijk is wat de waarde van het ingeleverde goud was. Anders dan de consument suggereert, heeft de ondernemer bovendien nog slechts 5 gram (sloop)goud (14 karaat) onder zich voor verdere verwerking.
Omdat het is omgesmolten is ook herstel van de ouderlijke sieraden naar de oorspronkelijke staat onmogelijk.
Voor het geval de consument ontvankelijk wordt geacht, vordert de ondernemer betaling van de resterende € 865,29, primair omdat de in schuldeisersverzuim verkerende consument gewoon moet (blijven) nakomen, subsidiair omdat de consument wel mag opzeggen maar als opdrachtgever toch de voor het gehele werk geldende prijs moet betalen.
De (gemachtigde van) de ondernemer heeft op 8 april 2021 aan (de gemachtigde van) de consument herhaald het eerder op 3 maart 2021 gedane aanbod: “(…)
Tot slot wil ik aangeven dat het voorstel van cliënte, waarbij cliënte € 528,44 aan uw cliënte betaalt en waarna partijen elkaar finale kwijting verlenen, nog steeds tot een mogelijkheid behoort om op die manier uit elkaar te gaan. Dit voorstel geldt totdat er een procedure bij de geschillencommissie aanhangig is gemaakt.”
Beoordeling van het geschil
De commissie overweegt als volgt.
Volgens artikel 6 lid 1 van haar Reglement verklaart de commissie:
“(…) op verzoek van de ondernemer -gedaan bij eerste gelegenheid- de consument in zijn klacht niet ontvankelijk:
a. (…);
b. indien hij zijn geschil niet binnen 12 maanden na de datum waarop hij de klacht bij de ondernemer indiende bij de commissie aanhangig heeft gemaakt;
c. indien de ondernemer aan de consument een termijn van vijf weken heeft gegeven om het geschil bij de commissie aanhangig te maken en de consument van die mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt. De ondernemer dient daarbij aan te kondigen dat hij na het verstrijken van voornoemde termijn zich vrij zal achten het geschil aan de gewone rechter voor te leggen.”
Voor zover de ondernemer de niet-ontvankelijkheid baseert op artikel 6 lid 1 onder b Reglement gaat dat niet op. Hoewel de consument stelt de klacht sinds 8 december 2020 bij de ondernemer te hebben gemeld terwijl de ondernemer aanvoert dat de klachtmelding al op 25 november 2020 zou zijn gedaan, kan de exacte datum echter onbesproken blijven. Het vragenformulier is namelijk op 19 mei 2021 bij de commissie ingediend, dus in ieder geval tijdig. Voor zover de ondernemer meent dat het vragenformulier pas op 7 december 2021 werd ingediend, is dat feitelijk onjuist. Dat eerst na enige tijd door het secretariaat -door bijvoorbeeld nazending van bij de consument opgevraagde informatie en stukken en de verplichte depotstorting- aan de ondernemer mededeling is gedaan van het aanhangig gemaakte geschil, laat onverlet dat het vragenformulier al ruim daarvoor (tijdig) was ingediend.
Voor zover de ondernemer de niet-ontvankelijkheid baseert op artikel 6 lid 1 onder c Reglement gaat dat ook niet op. Zoals uit de aard en strekking van deze bepaling volgt, dient de ondernemer die een geschil aan de gewone rechter wil voorleggen, de consument eerst een vijfwekentermijn te gunnen waarbinnen deze ervoor kan kiezen om het geschil aan de commissie voor te leggen alvorens de ondernemer het geschil bij de gewone rechter aanhangig mag maken. Deze vijfwekentermijn is echter geen verjarings- of vervaltermijn en met het enkele verloop van die vijfwekentermijn heeft de consument nog niet het recht op geschilbeslechting door de commissie verwerkt.
In dit geval heeft de (gemachtigde van de) ondernemer op 8 april 2021 aan de (gemachtigde van de) consument gemaild: “(…)
Je hebt aangegeven dat je dan namens je cliënte een procedure wil starten bij de geschillencommissie. Bij deze wijs ik je erop dat je cliënte vanaf heden vijf weken de tijd heeft om het geschil aanhangig te maken bij de commissie. Na het verstrijken van de genoemde termijn is het mogelijk om het geschil aan de gewone rechter voor te leggen (…)”
Dit brengt mee dat het de ondernemer vijf weken na 8 april 2021 vrijstond om het geschil aan de gewone rechter voor te leggen. Ter zitting verklaart de ondernemer echter dat zij het geschil niet aan de gewone rechter heeft voorgelegd en dat zij ook nog steeds niet weet of zij het geschil alsnog aan de gewone rechter zal voorleggen. Dit alles brengt mee dat de consument ontvankelijk is in haar bij de commissie ingediende klacht.
Wat het inhoudelijke geschil betreft beperkt dit geding zich tot de rechtsverhouding tussen de consument en de ondernemer. De zus van de consument is hierin geen partij en de relatie tussen de ondernemer en die zus ligt hier ook niet voor onderzoek en beoordeling aan de commissie voor.
In dit geding eist de ondernemer € 865,29 en zij legt daaraan in de kern ten grondslag dat de consument tekortschiet in de nakoming van de uit de overeenkomst voortvloeiende betalingsverplichting voor dit onbetaald gelaten bedrag.
De consument eist (terug)betaling van de aanbetaalde € 750,– en schadevergoeding en legt daaraan kort gezegd ten grondslag dat de ondernemer tekortschiet in de nakoming van de overeenkomst door levering van een (as)ring die ondeugdelijk is althans niet aan de overeenkomst beantwoordt.
De commissie stelt vast dat beide partijen hun vorderingen baseren op tekortkomingen van hun wederpartij in de nakoming van verplichtingen uit de overeenkomst. Opvallend is vervolgens dat beide partijen ter zitting nadrukkelijk meermalen eensluidend verklaren dat de overeenkomst niet eenzijdig werd opgezegd of beëindigd, maar dat partijen de overeenkomst in onderling overleg en in samenspraak met elkaar hebben ontbonden. Dit betekent dat de commissie de partijen verdeeld houdende geschilpunten verder onbesproken kan laten, want bij deze door partijen zelf overeengekomen ontbinding kwalificeren het in overleg terugnemen van de (as)ring en het in overleg niet-afwerken en niet-opleveren van de (as)ring rechtens in ieder geval niet als tekortkomingen. Hierdoor ontbreekt een rechtsgrond voor de toewijzing van de vorderingen die partijen over en weer op tekortkomingen van de wederpartij baseren. De overeengekomen ontbinding bevrijdt partijen wel van hun verbintenissen uit de overeenkomst. Voor de niet ongedaan te maken prestatie door de ondernemer stelt de commissie de haar toekomende vergoeding naar billijkheid op € 500,–.
In het licht van het voorgaande zal de commissie verklaren dat partijen de overeenkomst in onderling overleg en in samenspraak met elkaar hebben ontbonden, zodat de consument de in bewerking zijnde (as)ring mag behouden en aan de ondernemer een vergoeding van € 500,– moet betalen (die echter te verrekenen zal zijn met de gedane aanbetaling), terwijl de ondernemer het nog in haar bezit zijnde goud van de consument kosteloos moet (laten) terugbezorgen aan de consument. Alles bij elkaar oordeelt de commissie dat ter beëindiging van dit geschil ook redelijk en billijk.
Gelet op de door partijen zelf overeengekomen ontbinding oordeelt de commissie de klacht slechts ten dele gegrond is. Zoals haar Reglement voorschrijft, zal de commissie bepalen dat de ondernemer het door de consument betaalde klachtengeld moet vergoeden en behandelingskosten moet betalen, die de commissie echter allebei zal matigen tot de helft.
De commissie zal bepalen dat het volledige depotbedrag aan de consument wordt terugbetaald.
Wat partijen verder nog aanvoeren, bevat geen (voldoende) concrete argumenten om anders te oordelen. De commissie beslist als volgt.
Beslissing
De commissie verklaart dat partijen de overeenkomst in onderling overleg en in samenspraak met elkaar hebben ontbonden. Dit betekent hier dat:
a. de consument de in bewerking zijnde (as)ring mag behouden;
b. de consument aan de ondernemer een vergoeding van € 500,– moet betalen, zodat de ondernemer gezien de door de consument gedane aanbetaling een bedrag van € 250,– moet terugbetalen aan de consument, en wel binnen een maand na de verzenddatum van dit advies. Als de ondernemer dit niet binnen die maand heeft gedaan, moet de ondernemer ook de wettelijke rente daarover betalen vanaf een maand na de verzenddatum van dit bindend advies tot de dag van volledige betaling;
c. de ondernemer het nog in haar bezit zijnde goud van de consument moet (laten) terugbezorgen aan de consument zonder kosten voor de consument.
De commissie bepaalt dat de ondernemer aan de consument ook (€ 77,50 : 2 =) € 38,75 voor betaald klachtengeld moet vergoeden.
De commissie bepaalt dat de ondernemer aan de commissie behandelingskosten verschuldigd is, die de commissie matigt tot de helft.
De commissie bepaalt dat het depotbedrag van € 877,45 vanuit het depot aan de consument wordt terugbetaald.
De commissie wijst het meer of anders door de consument verlangde af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Sieraden en Uurwerken, bestaande uit mr. M.G.W.M. Stienissen, voorzitter, mr. P. Rijpstra en W.A. Muhring, leden, op 18 mei 2022.