Bij non-conformiteit komen kostenvervangend vervoer voor vergoeding in aanmerking.

De Geschillencommissie




Commissie: Voertuigen    Categorie: Kosten    Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: VOE03-0492

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil
 
Het geschil vloeit voort uit een op 29 mei 2000 tussen partijen totstandgekomen overeenkomst. De ondernemer heeft zich daarbij verplicht tot het leveren van een gebruikte auto, merk Mazda, type 626 2.0 automaat, kilometerstand 17.000 tegen de daarvoor door de consument te betalen prijs van ƒ 41.920,– (€ 19.022,47). De levering vond plaats op of omstreeks 2 juni 2000.
 
De consument heeft op 14 april 2003 de klacht voorgelegd aan de ondernemer.
 
Standpunt van de consument
 
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
 
In verband met een schade aan de versnellingsbak is de auto in reparatie geweest bij de ondernemer. Toen de consument de auto weer kon ophalen is hem een rekening gepresenteerd van € 1.500,– voor door de ondernemer aan hem ter beschikking gesteld vervangend vervoer. Deze is onder protest betaald.
 
De consument is van mening dat de kosten van het vervangend vervoer voor rekening van de ondernemer dienen te blijven. Bij een leeftijd van vier jaar en zeven maanden is de versnellingsbak defect geraakt bij een kilometerstand van 104.000. Dit euvel is hersteld zonder dat daarvoor aan de consument kosten in rekening zijn gebracht. Tijdens de periode waarin het onderzoek aan de versnellingsbak en de reparatie heeft plaatsgevonden heeft de ondernemer de consument een leenauto ter beschikking gesteld.
 
De consument merkt primair op dat sprake is geweest van een bruikleenovereenkomst. Kenmerk van bruikleen is dat geen vergoeding verschuldigd is voor het gebruik van de auto.
 
Subsidiair merkt de consument op dat hij uit het feit dat Mazda Nederland B.V. de reparatiekosten voor haar rekening heeft genomen afleidt dat sprake is geweest van een defect dat zich gelet op de leeftijd en kilometrage van de auto niet had mogen voordoen. In een geval van non-conformiteit (zoals het onderhavige) heeft de consument recht op vergoeding van schade, waaronder de te maken kosten van vervangend vervoer.
 
Ter zitting heeft de consument verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
 
De auto is in eerste instantie in opdracht van de ondernemer naar een bedrijf in Lunteren gebracht. De ondernemer is zelf gaan stoeien over de oorzaak van de schade. Overigens was tussen ons wel duidelijk dat de schade geen gevolg kon zijn van de eerdere aanrijding. Toen de auto eenmaal in Lunteren stond, is op verzoek van mr. Lombaers een expertise uitgevoerd door het bureau Bergweg.
 
Het klopt dat de ondernemer mij heeft gezegd dat de kosten van vervangend vervoer niet zouden worden gedragen door de importeur en dat hij die dus ook niet voor zijn rekening wilde nemen. De ondernemer is voor die kosten echter wel aansprakelijk gesteld door mijn gemachtigde.
 
Mr. Lombaers merkte nog op dat de onderhavige zaak geen garantiekwestie betreft, maar ziet op de vraag of, bij aan te nemen non-conformiteit, ook de gevolgschade in de vorm van kosten voor vervangend vervoer voor rekening van de ondernemer komen. Volgens hem is dat het geval.
 
De consument verlangt derhalve terugbetaling van de € 1.500,–.
 
Standpunt van de ondernemer
 
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.

Op 18 februari 2003 heeft de consument de auto ter reparatie aangeboden. Op zijn verzoek is toen een huurauto met automatische versnellingsbak ingehuurd. De consument heeft een “overeenkomst vervangende auto” ondertekend en hem is duidelijk verteld dat de kosten van deze huurauto voor zijn rekening zouden zijn en dat hij geen recht had op vergoeding van die kosten, noch door de ondernemer, noch door Mazda Nederland B.V..
 
Dat de consument twee maanden met de huurauto is blijven rijden, ligt aan het feit dat hij eerst een expertise aan de auto heeft willen laten uitvoeren.
 
Beoordeling van het geschil
 
De commissie heeft het volgende overwogen.
 
In deze zaak is in voldoende mate komen vast te staan dat de ondernemer de consument van meet af aan heeft voorgehouden dat aan het gebruik van door hem ter beschikking gesteld vervangend vervoer kosten verbonden zouden zijn die de ondernemer voor rekening van de consument zou brengen. In beginsel had de consument er dus rekening mee te houden dat hij voor het vervangend vervoer moest betalen.
 
Overigens kan de commissie niet tot het oordeel komen dat voor het gebruik van de auto tevoren een specifiek bedrag is afgesproken, nu dit niet blijkt uit de door de ondernemer overgelegde overeenkomst. Naar de commissie daaruit afleidt, is de vergoeding vastgesteld aan de hand van het aantal kilometers, waarbij in de huursom een aantal van 100 kilometer per dag inbegrepen was en de extra kilometers apart zouden zijn verrekend. Inzicht in de samenstelling van de factuur ontbreekt echter op dit punt en heeft de ondernemer ook ter zitting niet verschaft. Zulks neemt niet weg dat bij gebreke aan concrete afspraak omtrent een te betalen vergoeding de ondernemer een redelijke vergoeding in rekening mag brengen. Het gefactureerde bedrag is, voor het huren van een auto gedurende 56 dagen, waar in die tijd 6.876 kilometer mee wordt gereden, op zich niet onredelijk of ongebruikelijk.
 
De consument legt aan zijn klacht ten grondslag dat de versnellingsbak van zijn auto voortijdig defect is geraakt, zodat hem een auto is geleverd die niet de eigenschappen bezat die hij op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten. Gezien de bevindingen van de expert van het bureau Bergweg en gegeven de omstandigheid dat de versnellingsbak voor rekening van de importeur is vervangen (hetgeen duidt op aanvaarding van aansprakelijkheid ex artikel 7:25 Burgerlijk Wetboek door de importeur voor de daarin opgenomen regresvordering van de ondernemer), komt de commissie tot de slotsom dat in dit geval moet worden aangenomen dat sprake is geweest van non-conformiteit.
 
Zijdens de consument is aangevoerd dat hij in geval van non-conformiteit recht heeft op schadeloosstelling. De in rekening gebrachte vergoeding voor vervangend vervoer is voor hem schade die de ondernemer in dit geval dient te vergoeden.
 
Op grond van het bepaalde in artikel 7:24, lid 1 Burgerlijk Wetboek heeft een consument die een zaak heeft gekocht die niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten jegens de verkoper recht op schadevergoeding overeenkomstig de afdelingen 9 en 10 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. In het onderhavige geval blijkt alleen al uit het aantal met de huurauto gereden kilometers (gemiddeld meer dan 100 per dag, buiten een reguliere vakantieperiode) dat de consument niet zonder vervangend vervoer kon. Voor zover hij daartoe kosten heeft moeten maken die hij bij een ongestoord gebruik van zijn eigen auto niet had gehad, levert dat schade op die voor vergoeding in aanmerking komt. Met andere woorden: in beginsel moet worden aangenomen dat de consument aanspraak had op vergoeding van de kosten van vervangend vervoer en derhalve is in beginsel ten onrechte een rekening gestuurd voor de vergoeding van € 1.550,–.
 
Nu het hier echter een verplichting tot schadeloosstelling aan de zijde van de ondernemer betreft, dient vastgesteld te worden wat de schade van de consument is geweest. Immers, behalve het nadeel dat hij heeft geleden in de vorm van de te betalen vergoeding voor een huurauto, heeft hij ook voordeel genoten in de vorm van verminderde afschrijving op en besparing op onderhoudskosten aan zijn eigen auto, waarmee immers bijna 7.000 kilometer niet gereden zijn die anders wel gereden zouden zijn. De commissie schat dit voordeel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, gelet op de ouderdom van de auto en het daarmee gereden aantal kilometers, op € 0.08 per kilometer. Bij een met het vervangend vervoer gereden aantal kilometers van 6.876 levert dit een besparing aan kosten aan de zijde van de consument op van € 550,08.
 
Resumerend stelt de commissie vast dat de consument van meet af aan heeft geweten dat de ondernemer een vergoeding voor het gebruik van de auto in rekening zou brengen, zonder dat overigens is gebleken dat van meet af aan ook een concrete prijs is genoemd. Die vergoeding levert voor de consument schade op, waarvoor de ondernemer op voet van het bepaalde in artikel 7:24 BW aansprakelijk is. Daar staat echter tegenover dat de consument ook voordeel heeft genoten uit het ter beschikking stellen van vervangend vervoer. Na verrekening van dat voordeel met de geleden schade, stelt de commissie vast dat het per saldo daadwerkelijk als schade in aanmerking te nemen bedrag niet meer bedraagt dan € 949,92, zodat de ondernemer op grond van artikel 7:24 BW gehouden is dat bedrag te vergoeden, maar ook niet meer dan dat.
 
De omstandigheid dat de consument gedurende 56 dagen van de huurauto gebruik heeft gemaakt laat de commissie buiten beschouwing. Zijdens de ondernemer is aangevoerd dat de oorzaak voor deze lange duur was gelegen in de wens van de consument om een expertise uit te laten voeren, maar ter zitting heeft de consument bestreden dat de duur van het herstel enkel daardoor is veroorzaakt en aangevoerd dat de oorzaak voor de vertraging mede was gelegen in de opstelling van de ondernemer. Bij gebreke aan nadere toelichting zijdens de ondernemer ter zitting kan de commissie dan ook niet oordelen dat de lange duur van het herstel uitsluitend aan de houding van de consument te wijten is geweest.
 
Voor de onderhavige zaak betekent het voorgaande dat de ondernemer een bedrag van € 949,92 dient terug te betalen aan de consument. Voor het meerdere moet het door de consument verlangde worden afgewezen. Daarom zal worden beslist als na te melden.
 
Beslissing
 
De ondernemer betaalt aan de consument een vergoeding van € 949,92. Betaling dient plaats te vinden binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies. Indien betaling niet tijdig plaatsvindt, betaalt de ondernemer bovendien de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de verzenddatum van het bindend advies.

De commissie wijst het meer of anders verlangde af.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Voertuigen op 8 januari 2004.