
Commissie: Kinderopvang
Categorie: Factuur
Jaartal: 2020
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: ten dele gegrond
Referentiecode:
2847/9411
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
Ondernemer jegens consument verantwoordelijk voor inzichtelijke administratie. Ontbreken daarvan leidt er toe dat de door de gastouder eenzijdig vastgestelde uren onvoldoende contractueel zijn onderbouwd.
Volledige uitspraak
Onderwerp van het geschil
De consument heeft de klacht voorgelegd aan de ondernemer. Het geschil betreft de facturen van opvang over de maanden april en mei 2019. Het daarin opgenomen aantal opvanguren is volgens de consument niet juist waardoor het bedrag dat haar in rekening is gebracht te hoog is.
Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en hetgeen de consument tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht. In de kern komt het standpunt op het volgende neer. Partijen hebben een overeenkomst gesloten tot opvang van de zoon van de consument bij kinderopvang [naam] (de gastouder). Sinds medio 2015 wordt de zoon van de consument daar opgevangen. Vooraf wenst de consument op te merken dat zij geen klachten heeft over de opvang zelf, die was tot grote tevredenheid. De consument en haar echtgenoot hebben flexibele werktijden. De consument en de gastouder sloten telkens een contract af voor een vast aantal uren dat maandelijks door de ondernemer werd gefactureerd. Het aantal contracturen fluctueerde afhankelijk van de werktijden van de ouders, soms ook ’s nachts; zo bestonden er contracten van 130, 160 of 220 uur. Van de gastouder ontving de consument per maand ter accordering een overzicht van de werkelijk afgenomen opvanguren (urenopgave). Aan het einde van ieder jaar werden vervolgens, na opgave van de gastouder aan de ondernemer, de gefactureerde uren verrekend met de werkelijk afgenomen opvanguren. Indien er in dat jaar in totaal meer gefactureerd was dan werkelijk afgenomen volgde er een creditnota van de ondernemer, zo ook over het jaar 2018. De facturering en verrekening zijn probleemloos verlopen tot het moment dat de consument heeft aangegeven de opvang voor de zoon per 1 juni 2019 te moeten beëindigen omdat de zoon (geboren op 19 juni 2015) naar de basisschool zou gaan en opgevangen zou worden door een gastouder in de buurt van de school. Voor de maanden januari t/m april 2019 bestond een contract van 130 opvanguren per maand. In één van de weken van de maand april 2019 (van 8 tot en met 12 april 2019) is de zoon niet naar de gastouder gegaan maar heeft de vader hem opgevangen; de vader heeft de gastouder hiervan drie dagen van tevoren (op 5 april 2019) telefonisch in kennis gesteld. Op de urenopgave van de maand april die de consument van de gastouder ontving ter accordering waren echter ook voor de betreffende week opvanguren vermeld. In reactie op de opmerking van de consument dat het overzicht niet klopte omdat de zoon in die week niet door de gastouder is opgevangen, liet de gastouder weten dat voor die week te laat was afgezegd. De consument heeft haar bezwaren over deze gang van zaken geuit onder verwijzing naar het eerste zinsdeel van artikel 11 (gevolgen van niet tijdige melding) van de overeenkomst van opdracht: Bij ziekte of andere afmelding van het op te vangen kind meldt de vraagouder dit minimaal 24 uur van tevoren bij de gastouder. Volgens de consument was de afmelding conform deze bepaling wel tijdig. Tevens heeft de consument het aantal doorberekende opvanguren betwist. Aan de consument werden aanvankelijk 194 uren en na correctie 190 uren in rekening gebracht voor de maand april 2019. De zoon was 143 uren bij de gastouder geweest. Voor de week waarin de zoon niet was opgevangen, had de gastouder 47 uren vermeld op de urenopgave. Eind april 2019 hebben partijen een laatste contract getekend voor de maand mei 2019 voor 130 opvanguren. Op 9 mei 2019 bleek dat de werkzaamheden van de consument eerder zouden eindigen en wel per 16 mei 2019 en niet per 28 mei 2019 zoals eerder gedacht. Zij heeft de gastouder hiervan direct in kennis gesteld en aangegeven dat 16 mei 2019 de laatste opvangdag van de zoon zou zijn. De gastouder liet de consument weten dat voor de hele maand mei 2019 de opvanguren zouden worden doorberekend vanwege de te late opzegging.
Door de gastouder werden op de urenopgave zowel de 96 werkelijk afgenomen opvanguren vermeld (tot en met 16 mei 2019) als 78 uren voor het laatste deel van de maand waarin de zoon niet door de gastouder is opgevangen (van 20 tot en met 28 mei 2019). Aan de consument werden 174 uren in rekening gebracht voor de maand mei 2019. De consument stelt dat de ondernemer in strijd handelt met eerdere (met de gastouder) gemaakte (mondelinge) afspraken en dat de urenadministratie onduidelijk en ondoorzichtig is.
De consument begrijpt niet hoe de ondernemer haar 190 uren (april 2019) en 174 uren (mei 2019) in rekening kan brengen nu geen sprake was van een vast aantal opvanguren per week. Dit varieerde steeds. Zij vraagt een correcte factuur voor de maanden april en mei 2019 voor het daadwerkelijk afgenomen aantal opvanguren. De consument heeft voor de maand april 2019 een vergoeding betaald voor 130 contractuele opvanguren. Over de maand mei 2019 heeft zij, in afwachting van de uitspraak in de onderhavige procedure, nog geen betaling gedaan. Evenmin heeft zij de reiskosten vergoed die de gastouder heeft gemaakt om de zoon op te halen van zijn huisadres in Duitsland. Ter zitting heeft de consument te kennen gegeven dat zij die kosten geenszins betwist en na ontvangst van de uitspraak aan de gastouder zal voldoen.
Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken en hetgeen de ondernemer tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht. In de kern komt het standpunt op het volgende neer. Tussen de consument en de gastouder bestond vanaf medio 2015 een overeenkomst tot opvang van de zoon van de consument. De ondernemer bemiddelt tussen de consument en gastouder en verzorgt de administratie. Tussen de consument en gastouder was een overeenkomst van opdracht gesloten en plaatsingsovereenkomsten. In de eerste zin van artikel 6 van de overeenkomst van opdracht is benoemd dat de dagen en de tijden en/of uren waarop opvang en verzorging plaatsvinden, staan vermeld in de plaatsingsovereenkomst. Ter zitting geeft de ondernemer te kennen dat er geen aanvullende algemene voorwaarden zijn; de bepalingen (spelregels) in de overeenkomst van opdracht zijn leidend. Tot 2018 vond de verrekening van opvanguren plaats zoals door de consument geschetst: achteraf en over het hele jaar. De gastouder wilde een andere werkwijze met meer zekerheid om welke reden de overeenkomst van opdracht per 1 juni 2018 werd gewijzigd. Aangezien de gastouder en de consument die overeenkomst (digitaal) hebben ondertekend zijn zij met ingang van 1 juni 2018 gebonden aan de voorwaarden die in de overeenkomst van opdracht zijn opgenomen. Over het jaar 2018 heeft de ondernemer nog éénmaal en coulancehalve niet afgenomen uren in mindering gebracht op het aantal contractuele opvanguren; dit was echter niet conform de voorwaarden uit de overeenkomst van opdracht van 1 juni 2018 (niet afgenomen uren worden niet gerestitueerd). De ondernemer heeft de consument hier bij e-mail van 7 januari 2019 op gewezen. Op grond van artikel 6 van de overeenkomst van opdracht (opvangtijden) dient de consument de gastouder tenminste één week van tevoren in kennis te stellen van veranderingen in opvanguren zoals in de plaatsingsovereenkomst opgenomen. In artikel 10 (facturatie en urenregistratie) van de overeenkomst van opdracht is opgenomen: “Een plaatsingsovereenkomst wordt na afloop van de maand gefactureerd op basis van geregistreerde uren of overeenkomst/contract. Deze overeenkomst is op basis van vooraf afgesproken uren per week en op basis van een vooraf overeengekomen aantal weken gedeeld door het aantal maanden.
De gastouder neemt deze contracturen over op haar registratie, eventuele meeruren worden erbij geregistreerd. Eventuele minuren worden niet gerestitueerd. Als uren structureel wijzigen geeft de ouder dit door aan het gastouderbureau zodat deze een nieuwe plaatsingsovereenkomst/offerte kan maken. Deze wordt digitaal door de ouder en gastouder ondertekend.” Ook in artikel 11 (gevolgen van niet tijdige afmelding) van de overeenkomst van opdracht is vermeld dat de gastouder, in geval van ziekte of andere afmelding van het op te vangen kind, de uren registreert die normaal worden afgenomen. Ten aanzien van de maand april 2019 stelt de ondernemer dat de gastouder op grond van de artikelen 6, 10 en 11 gerechtigd was de in april 2019 niet afgenomen uren aan de consument door te berekenen. Volgens opgave van de gastouder bedroeg het aantal uren 190, welke uren de ondernemer voor de maand april 2019 aan de consument heeft gefactureerd. Ten aanzien van de factuur over de maand mei 2019 verwijst de ondernemer naar artikel 16 (looptijd) van de overeenkomst van opdracht: “Deze overeenkomst is aangegaan met ingang van 01-06-2018 voor onbepaalde tijd met een opzegtermijn van 1 maand. Het stopzetten van het contract vindt altijd plaats op de 1e van de volgende maand. Gedurende de eerste twee maanden kan de opzegging zonder toepassing van een opzegtermijn plaats vinden.” De ondernemer stelt zich op het standpunt dat de consument, gelet op de opzegtermijn en de einddatum van de laatste plaatsingsovereenkomst, niet gerechtigd was de overeenkomst eerder te beëindigen dan per 1 juni 2019. Om die reden heeft de ondernemer de consument voor de maand mei 2019 een factuur gestuurd voor het volledige aantal opvanguren. Volgens opgave van de gastouder bedroeg het aantal (te verwachten) opvanguren 174 welke uren de ondernemer aan de consument heeft doorberekend. Aangezien de consument de facturen over de maanden april en mei 2019 niet (volledig) heeft betaald, heeft de ondernemer middels een incassobureau incassomaatregelen jegens de consument gestart. In afwachting van de uitspraak in de onderhavige procedure heeft de ondernemer de incassomaatregelen stilgezet.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen. Partijen hebben van medio 2015 tot 1 juni 2019 overeenkomsten gesloten tot opvang van de zoon van de consument bij de gastouder. Tussen de gastouder en de consument bestond een overeenkomst van opdracht en daarnaast werden tussen de gastouder en de consument plaatsingsovereenkomsten aangegaan waarin het aantal opvanguren per maand en de daaraan verbonden kosten waren opgenomen. Aangezien de consument en haar echtgenoot flexibele werktijden en uren hadden fluctueerde het aantal opvanguren. Zo bestonden er plaatsingsovereenkomsten voor 130, 160 en 220 opvanguren per maand. De administratie was in handen van de ondernemer. De commissie is niet op de hoogte van de inhoud van de overeenkomst van opdracht zoals die tot 1 juni 2018 tussen partijen bestond. Beide partijen hebben ter zitting te kennen gegeven dat tot en met het jaar 2017 aan het eind van ieder kalenderjaar tussen de consument en de gastouder het daadwerkelijke aantal opvanguren werd verrekend met het aantal contractuele uren. De consument en gastouder hielden elk een urenadministratie bij. Per 1 juni 2018 is de overeenkomst van opdracht door de ondernemer gewijzigd, welke overeenkomst door de consument en de gastouder digitaal is ondertekend (respectievelijk op 29 mei 2018 en 2 juni 2018). Partijen zijn hiermee vanaf 1 juni 2018 gebonden aan de in de overeenkomst van opdracht neergelegde voorwaarden. Ter zitting heeft de ondernemer te kennen gegeven dat er geen aanvullende algemene voorwaarden zijn. Over het jaar 2018 zijn de opvanguren nog eenmaal jaarlijks en achteraf verrekend, bij wijze van overgangsregeling en coulancehalve, zo stelt de ondernemer. Aan de consument werd een vergoeding voor 123,75 niet opgenomen opvanguren gerestitueerd. De ondernemer heeft de consument bij e-mail van 7 januari 2019 te kennen gegeven dat deze wijze van verrekening nog éénmaal en bij uitzondering werd toegepast aangezien deze niet strookte met artikel 10 van de voorwaarden van de (nieuwe) overeenkomst van opdracht. Op grond van artikel 10 van die overeenkomst worden extra uren (meeruren) maandelijks geregistreerd en extra gefactureerd en minder afgenomen uren (minuren) niet gerestitueerd. Het geschil tussen partijen beperkt zich tot de facturering over de maanden april en mei 2019. Door de ondernemer zijn aan de consument over de maand april 2019 190 opvanguren gefactureerd en over de maand mei 2019 174 opvanguren. Tussen partijen staat vast dat voor die maanden een plaatsingsovereenkomst bestond voor 130 opvanguren per maand. Voorts staat tussen partijen vast dat de zoon van de consument in april 2019 gedurende 143 uren daadwerkelijk door de gastouder is opgevangen en in mei 2019 gedurende 96 uren. Tot slot staat tussen partijen vast dat de zoon van de consument in de week van maandag 8 tot en met vrijdag 12 april 2019 niet bij de gastouder is geweest en op donderdag 16 mei 2019 voor het laatst door de gastouder is opgevangen. De commissie dient zich thans te buigen over de vraag of en in hoeverre de ondernemer gerechtigd was om aan de consument de (buiten)contractuele opvanguren over de maanden april en mei 2019 in rekening te brengen.
Factuur april 2019
Over de maand april 2019 bestond tussen de consument en de gastouder een plaatsingsovereenkomst voor 130 opvanguren en zijn door de ondernemer 190 opvanguren aan de consument in rekening gebracht. De consument heeft vooralsnog voor 130 uren betaald. Gedurende 143 uren is de zoon van de consument daadwerkelijk door de gastouder opgevangen. Op 5 april 2019 heeft de consument de gastouder laten weten dat voor de week van 8 tot en met 12 april 2019 geen opvang voor de zoon nodig was. Dit is minder dan een week maar meer dan 24 uur van tevoren. Uit de in de overeenkomst neergelegde voorwaarden is voor de situatie van de consument niet goed te herleiden wat de gevolgen zijn van deze afmelding. De artikelen 6 en 11 geven daarover geen uitsluitsel. Ook voor het geval ervan uitgegaan moet worden dat bij niet tijdige afmelding uren mogen worden doorberekend, valt niet te herleiden op welke wijze die doorberekening dient plaats te vinden. Gelet op de flexibele werktijden van de consument en haar echtgenoot bestonden er voor de opvang van de zoon geen vaste opvangdagen en -uren. In de plaatsingsovereenkomst voor de periode van 1 januari 2019 t/m 30 april 2019 is onder het kopje “dagen” opgenomen “anders” en bij “Tijden” is niets vermeld. Onder “Aantal weken/Aantal maanden” is opgenomen “15 week/4 maand”. Partijen hebben toegelicht dat de consument en de gastouder per telefoon of WhatsApp-bericht concrete afspraken maakten over de opvangdagen en -uren. Uit het urenoverzicht over de maand april 2019 blijkt dat het aantal opvanguren zeer fluctueerde; zo waren er opvangdagen van 4 uren, maar ook van 6 uren, 9 uren en 19 uren. Niet gebleken is dat de berekende uren voor de afgemelde dagen vooraf zo waren afgesproken, terwijl deze uren als zodanig ook niet op de factuur vermeld staan. Op welke wijze de ondernemer de 47 extra opvanguren (190 minus 143) voor de voor de week van 8 tot en met 12 april 2019 heeft vastgesteld is voor de commissie onduidelijk gebleven. Evenmin heeft de ondernemer de commissie kunnen verduidelijken wat wordt bedoeld met de zin “Deze overeenkomst is op basis van vooraf afgesproken uren per week en op basis van een vooraf overeengekomen aantal weken gedeeld door het aantal maanden” in artikel 10 van de overeenkomst. De ondernemer is jegens de consument verantwoordelijk voor een inzichtelijke administratie. Het ontbreken daarvan leidt er, naar het oordeel van de commissie, toe dat de door de gastouder eenzijdig vastgestelde uren voor de week van 8 tot en met 12 april 2019 onvoldoende contractueel zijn onderbouwd. Nu tussen partijen vaststaat dat de zoon van de consument gedurende 143 uren door de gastouder is opgevangen en een eenduidige basis voor vaststelling van meer dan 143 uren ontbreekt, is het aantal uren dat de ondernemer aan de consument in rekening kan brengen tot dat aantal beperkt. De facturatie van de 13 meeruren boven de in de plaatsingsovereenkomst overeengekomen 130 uren vindt haar basis in artikel 10 van de overeenkomst. Op grond van het voorgaande dient de ondernemer aan de consument over de maand april 2019 een factuur te verstrekken voor 143 opvanguren.
Factuur mei 2019
Ook over de maand mei 2019 bestond tussen de consument en de gastouder een plaatsingsovereenkomst voor 130 opvanguren. In die plaatsingsovereenkomst ontbreekt eveneens een concrete aanduiding van de opvangdagen en -tijden. Onder het kopje “Aantal weken/Aantal maanden” is vermeld “0 week/ 0 maand”. Door de ondernemer zijn 174 opvanguren aan de consument in rekening gebracht. Gedurende 96 uren is de zoon van de consument daadwerkelijk door de gastouder opgevangen. De maand mei 2019 betrof de laatste maand van opvang voor de zoon van de consument, waarna de opvang door de gastouder zou eindigen. Om die reden heeft de laatste plaatsingsovereenkomst een einddatum van 31 mei 2019. De consument heeft de gastouder op 9 mei 2019 te kennen gegeven dat zij de overeenkomst reeds per 16 mei 2019 wenste te beëindigen. Op donderdag 16 mei 2019 is de zoon van de consument voor het laatst door de gastouder opgevangen. De ondernemer beroept zich voor de rechtsgeldige beëindiging van de overeenkomst van opdracht op de opzegtermijn van artikel 16 van de overeenkomst en tevens op de einddatum van de in april gesloten plaatsingsovereenkomst. De commissie begrijpt de samenhang tussen de bepalingen in beide overeenkomsten aldus dat een tussentijdse beëindiging niet mogelijk was en de overeenkomst doorliep tot 1 juni 2019.
Hetgeen hiervoor door de commissie is overwogen met betrekking tot het bepalen en in rekening brengen van de afgemelde uren voor de maand april 2019, geldt eveneens voor de maand mei 2019. Uit het urenoverzicht blijkt dat ook in de maand mei 2019 het aantal opvanguren per dag en per week fluctueerde. En ook ten aanzien van de vaststelling door de gastouder van de 78 uren voor de resterende dagen van mei 2019 (van 20 tot en met 28 mei 2019) zijn de contractuele voorwaarden niet eenduidig. Daarnaast is onbegrijpelijk hoe in de factuur van mei 2019 de meeruren (boven de in de plaatsingsovereenkomst overeengekomen 130 uren) berekend kunnen zijn over het begin van de maand, terwijl de zoon van de consument tot en met 16 mei 2019 daadwerkelijk niet meer dan 96 opvanguren is opgevangen. Hetzelfde geldt voor de afwijkingen tussen de door de gastouder op de urenopgave vermelde opvanguren en de gefactureerde uren (bijvoorbeeld op 9 mei). Naar het oordeel van de commissie komt ook deze onduidelijkheid voor rekening van de ondernemer. Nu tussen partijen vaststaat dat de zoon van de consument gedurende 96 uren door de gastouder is opgevangen en er een plaatsingsovereenkomst bestond voor 130 uren, is dat het aantal uren dat de ondernemer aan de consument in rekening kan brengen conform artikel 10 van de overeenkomst. Op grond van het voorgaande dient de ondernemer aan de consument over de maand mei 2019 een factuur te verstrekken voor 130 opvanguren. Ter zitting is nog aan de orde gekomen dat de gastouder de zoon van de consument meerdere malen met de auto heeft opgehaald van zijn huisadres. De vergoeding van de reiskosten werd tussen de gastouder en de consument onderling geregeld. Door de consument zijn die kosten nog niet aan de gastouder voldaan. Nu de consument ter zitting heeft bevestigd die kosten geenszins te betwisten gaat de commissie ervan uit dat zij die kosten na ontvangst van onderhavig advies per omgaande aan de gastouder zal voldoen.
Voorts is naar voren gekomen dat de ondernemer incassomaatregelen jegens de consument heeft gestart die hij na kennisneming van onderhavige procedure heeft stilgezet. De commissie vertrouwt erop dat de ondernemer die incassomaatregelen zal intrekken voor zover het de oorspronkelijke facturen betreft. Voor de nieuw op te maken facturen zullen nieuwe betalingstermijnen (moeten) gelden. Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ten dele gegrond is.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
- verklaart de klacht van de consument gedeeltelijk gegrond;
- bepaalt dat de ondernemer binnen één maand na de verzenddatum van dit advies aan de consument dient te verstrekken voor de maand april 2019 een factuur voor 143 opvanguren en voor de maand mei 2019 een factuur voor 130 opvanguren;
- bepaalt dat de consument binnen 10 dagen na de ontvangst van de hierboven genoemde facturen tot betaling van de daarin opgenomen bedragen aan de ondernemer dient over te gaan, met aftrek van de vergoeding van 130 opvanguren die de consument over de maand april 2019 reeds aan de ondernemer heeft voldaan;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Bovendien dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van €25,00 aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Kinderopvang, bestaande uit mevrouw mr. H.M.D. Wildeboer, voorzitter, mevrouw mr. H.M. Veenstra, de heer drs. H. Grachten, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. J.C. Quint, secretaris, op 15 januari 2020.