
Commissie: Advocatuur
Categorie: Kosten / Zorgvuldigheid
Jaartal: 2020
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: deels ontvankelijk/deels niet-ontvankelijk
Referentiecode:
7569/24806
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
Het geschil gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat. De cliënt geeft aan een klacht te hebben ingediend bij het kantoor van de advocaat. Hij werd daarin bijgestaan door zijn rechtsbijstandsverzekeraar. De advocaat stelt dat de cliënt niet-ontvankelijk is in zijn klacht, omdat hij niet volgens de kantoorklachtenregeling zijn klacht bij de advocaat heeft ingediend. Daarnaast stelt de advocaat dat de klacht niet binnen drie maanden is ingediend. De commissie is ook van oordeel dat de cliënt zijn klachten niet volgens de kantoorregeling van de advocaat heeft ingediend. De klachten zijn namelijk door de cliënt via het klachtenteam van de rechtsbijstandsverzekeraar aan de advocaat kenbaar gemaakt. Echter, de klachtenfunctionaris van de advocaat heeft de klacht wel opgepakt en richting de rechtsbijstandsverzekeraar gereageerd. Ook heeft de advocaat niet op dat moment aangevoerd dat de klachten te laat zijn ingediend. Op basis hiervan mocht de cliënt erop vertrouwen dat zijn klachten in behandeling werden genomen. De commissie verklaart de cliënt gedeeltelijk ontvankelijk.
Volledige uitspraak
Onderwerp van het geschil
De advocaat heeft de cliënt bijgestaan in een gerechtelijke procedure. Het geschil gaat over de kwaliteit van dienstverlening.
Standpunt van de cliënt ten aanzien van de ontvankelijkheid
Voor het standpunt van de cliënt ten aanzien van de ontvankelijkheid in de klachten verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De cliënt heeft wel degelijk een klacht ingediend bij het kantoor van de advocaat. Hij werd daarin bijgestaan door zijn rechtsbijstandsverzekeraar. Onjuist is de stelling van de advocaat dat de rechtsbijstandsverzekeraar en niet de cliënt die klacht heeft ingediend. De klachtenfunctionaris van het advocatenkantoor heeft de klacht in behandeling genomen en uiteindelijk ongegrond verklaard.
De cliënt is een leek en wist niet dat hij een klacht tegen de advocaat kon indienen. De advocaat heeft de cliënt hierover niet geïnformeerd. De algemene voorwaarden en de klachtenregeling waarnaar de advocaat verwijst heeft de cliënt niet van de advocaat ontvangen. Dat de cliënt binnen drie maanden een klacht moest indienen was hem niet bekend. Overigens heeft de cliënt na vier maanden een klacht tegen de advocaat ingediend. Dat is volgens de cliënt al snel en dapper, gezien de emotionele belasting die dat meebrengt. Het indienen van een klacht is bovendien riskant omdat de advocaat juridisch geschoold is en een rechtszaak wegens smaad kan starten. De cliënt kan de termijnoverschrijding dan ook niet verweten worden. Hij beroept zich op artikel 7 lid 2 van het Reglement Geschillencommissie Advocatuur (hierna: het reglement). Subsidiair beroept de cliënt zich op artikel 3:310 BW en stelt dat hij tijdig heeft geklaagd.
De cliënt heeft zijn klacht over het niet in de procedure inbrengen van de betalingskwitantie direct gemeld. Dat de advocaat op de e-mail van 22 december 2016 heeft gereageerd, wordt door de cliënt ontkend. De cliënt heeft daarover niet direct geklaagd maar het einde van de rechtsgang afgewacht, hetgeen gebruikelijk is.
De cliënt verzoekt de commissie om het maatschappelijk belang niet uit het oog te verliezen. Het is immers van groot belang dat het optreden van een advocaat door de geschillencommissie of de tuchtrechter kan worden getoetst. De advocaat heeft volgens de cliënt de advocatuur ernstig in diskrediet gebracht.
Tot slot vindt de cliënt het kwalijk dat de advocaat alle financiële stukken van derden bij de commissie heeft ingediend. Hij heeft hiermee privégegevens van derden openbaar gemaakt zonder toestemming. De stukken zijn bovendien niet van belang voor de beoordeling door de commissie.
Standpunt van de advocaat ten aanzien van de ontvankelijkheid
Voor het standpunt van de advocaat ten aanzien van de ontvankelijkheid verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De advocaat beroept zich op artikel 7 van het reglement en stelt dat de cliënt niet-ontvankelijk is in zijn klacht. Primair stelt de advocaat dat de cliënt niet overeenkomstig de kantoorklachtenregeling zijn klacht bij de advocaat heeft ingediend.
De cliënt heeft een klacht ingediend bij het klachtenteam van zijn rechtsbijstandsverzekeraar. Dat is niet de interne klachtenprocedure van het advocatenkantoor. Daarbij komt dat de cliënt in de toelichting op zijn verzoek bij de commissie nieuwe klachten opwerpt die hij niet bij het klachtenteam van de rechtsbijstandsverzekeraar heeft genoemd.
Subsidiair stelt de advocaat dat de klacht niet binnen drie maanden is ingediend na het moment waarop de cliënt kennisnam of redelijkerwijs had kunnen nemen van het handelen of nalaten dat tot de klacht aanleiding heeft gegeven.
De cliënt heeft zijn klacht op 24 augustus 2018 ingediend bij het klachtenteam van zijn rechtsbijstandsverzekeraar. Vervolgens heeft hij zijn klacht op 1 oktober 2018 aangevuld.
De cliënt verwijt de advocaat dat hij de raadsheer-commissaris tijdens de comparitie na aanbrengen op 27 augustus 2015 niet heeft gewraakt. De cliënt was hiervan vanaf 27 augustus 2015 op de hoogte. Volgens de cliënt heeft het niet wraken ertoe geleid dat het gerechtshof Amsterdam het vonnis van de kantonrechter bij arrest van 20 februari 2018 heeft bekrachtigd. De cliënt heeft niet binnen drie maanden bij de advocaat geklaagd.
Ook verwijt de cliënt de advocaat dat hij niet heeft ingegrepen bij de contra-enquête op 30 mei 2017 waarbij de raadsheer-commissaris de cliënt niet toestond zelf een vraag te stellen aan zijn moeder, op dat moment partij getuige. Volgens de cliënt zou het gerechtshof het vonnis van de kantonrechter niet hebben bekrachtigd indien de cliënt zijn vragen had kunnen stellen. De cliënt heeft geen cassatie in kunnen stellen omdat er geen redelijke kans van slagen was. Dit zou volgens de cliënt anders zijn geweest indien de advocaat akte had gevraagd van de weigering om de cliënt de vraag te laten stellen. De cliënt heeft niet binnen drie maanden bij de advocaat geklaagd.
Tenslotte verwijt de cliënt de advocaat dat hij niet heeft gereageerd op de e-mail van 22 december 2016 en het niet overleggen van een verklaring. De advocaat stelt dat hij wel op deze e-mail heeft gereageerd. De e-mail is besproken. De inhoud was al in de processtukken verwerkt en is ook nadien in de processtukken verwerkt. De cliënt was er sinds 11 juli 2017 van op de hoogte dat de verklaring niet is overgelegd. Eerst nu stelt de cliënt dat het niet reageren op de e-mail en het niet verwerken in de processtukken als oorzaak van de afwijzing van zijn vordering door het hof. De cliënt heeft niet binnen drie maanden bij de advocaat geklaagd.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Ingevolge artikel 7 lid 1 van het reglement verklaart de commissie op verzoek van de advocaat – mits gedaan bij eerste gelegenheid – de cliënt in zijn klacht niet-ontvankelijk indien:
a. hij zijn klacht niet eerst overeenkomstig de kantoorklachtenregeling bij de advocaat heeft ingediend binnen drie maanden na het moment waarop de cliënt kennis nam of redelijkerwijs had kunnen nemen van het handelen of nalaten dat tot de klacht aanleiding heeft gegeven;
b. na indiening van de klacht als bedoeld onder a nog geen vier weken zijn verstreken of indien voor de klacht binnen deze termijn tussen de advocaat en de cliënt een regeling is overeengekomen die door de advocaat aan de cliënt schriftelijk is bevestigd;
c. na schriftelijke afhandeling van de klacht als bedoeld onder a meer dan twaalf maanden zijn verstreken
Ingevolge artikel 7 lid 2 van het reglement kan de commissie in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder a, besluiten het geschil toch in behandeling te nemen, indien de cliënt ter zake van de niet-naleving van de voorwaarden naar het oordeel van de commissie redelijkerwijs geen verwijt treft.
Uit de overgelegde stukken volgt dat de cliënt zijn klacht op 24 augustus 2018 heeft neergelegd bij het klachtenteam van zijn rechtsbijstandsverzekeraar. De rechtsbijstandsverzekeraar heeft vervolgens een reactie van de advocaat gevraagd. De klachtenfunctionaris van de advocaat heeft de klacht opgepakt en richting de rechtsbijstandsverzekeraar gereageerd. Het klachtenteam van de rechtsbijstandsverzekeraar heeft vervolgens op 14 februari 2019 op de klacht beslist. Vervolgens heeft de cliënt zijn klachten bij de commissie neergelegd.
De commissie is van oordeel dat de cliënt zijn klachten niet eerst overeenkomstig de kantoorregeling bij de advocaat heeft ingediend zodat hij in beginsel niet-ontvankelijk is in zijn klachten. De commissie ziet echter in de gang van zaken reden om hiervan af te wijken omdat de cliënt ter zake van de niet-naleving van de voorwaarden redelijkerwijs geen verwijt treft. De klachten zijn door de cliënt via het klachtenteam van de rechtsbijstandsverzekeraar aan de advocaat kenbaar gemaakt en de klachtenfunctionaris van de advocaat heeft ook op de klachten gereageerd. De cliënt mag er dan ook op vertrouwen dat de commissie zijn klachten in behandeling neemt.
De advocaat heeft nog aangevoerd dat de klachten niet binnen drie maanden zijn ingediend na het moment waarop de cliënt kennisnam of redelijkerwijs had kunnen nemen van het handelen of nalaten dat tot de klacht aanleiding heeft gegeven. De commissie gaat daaraan voorbij. De klachtenfunctionaris van de advocaat heeft op de klachten gereageerd en in dat stadium heeft de advocaat niet aangevoerd dat de klachten te laat zouden zijn ingediend, zodat de cliënt ook op basis daarvan mocht vertrouwen dat zijn klachten in behandeling worden genomen.
De advocaat heeft er voorts op gewezen dat de klachten zoals de cliënt die heeft voorgelegd aan de rechtsbijstandsverzekeraar afwijken van de klachten zoals deze aan de commissie zijn voorgelegd. De commissie constateert dat klachtonderdelen 3 (het niet reageren op de e-mail van 22 december 2016 – het niet verwerken van de inhoud in de processtukken) en 4 (het niet overleggen van een verklaring van de broer van de cliënt) nieuwe klachten betreffen die niet eerder aan de advocaat zijn voorgelegd. Ingevolge artikel 7 lid 1 onder a van het reglement dient de cliënt niet-ontvankelijk te worden verklaard in deze klachtonderdelen.
Uit het voorgaande volgt dat de cliënt ontvankelijk is ten aanzien van klachtenonderdelen 1 (het niet wraken van de raadsheer-commissaris) en 2 (het niet ingrijpen bij de weigering van de raadsheer-commissaris om de cliënt om in contra-enquête een vraag aan zijn moeder (partij getuige) te stellen) ontvankelijk is in zijn klachten. De cliënt is niet-ontvankelijk ten aanzien van klachtonderdelen 3 en 4.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie verklaart de cliënt ontvankelijk in de klachtonderdelen 1 en 2.
De commissie verklaart de cliënt niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen 3 en 4.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Advocatuur, bestaande uit de heer mr. A.G.M. Zander, voorzitter, mevrouw mr. M.J. de Groot, de heer H.W. Zuur, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. L. Kramer, secretaris.