Commissie: Advocatuur Zakelijk
Categorie: Incassogeschil
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
117280
De uitspraak:
Bevoegdheid arbiter en plaats van arbitrage
Eiser stelt bij brief van 24 april 2018 aan de Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: de commissie) dat hij een declaratiegeschil aan de commissie wenst voor te leggen. Eiser heeft een kopie van de opdrachtbevestiging d.d. 6 december 2016 overgelegd. In de opdrachtbevestiging is verwezen naar de algemene voorwaarden van eiser. Hierin is onder meer bepaald dat de Klachten en Geschillenregeling Advocatuur van toepassing is en dat alle geschillen naar aanleiding van de totstandkoming en/of uitvoering van de dienstverlening, inclusief alle declaratiegeschillen, worden beslecht overeenkomstig het Reglement Geschillencommissie Advocatuur. Nu verweerder op dit punt geen verweer heeft gevoerd zal de commissie op grond van de algemene voorwaarden van eiser haar bevoegdheid aannemen om het onderhavige geschil conform het Reglement Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: het Reglement) te beslechten. Aldus is voldaan aan de eis van artikel 1021 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Artikel 3 lid 4 juncto artikel 2 lid 1, sub c van het Reglement bepalen – voorzover hier relevant – dat geschillen betreffende de incasso van een of meer door de advocaat aan de cliënt verzonden declaraties waarin geen schriftelijk verweer is gevoerd, worden afgedaan door de voorzitter van de Geschillencommissie Advocatuur (hierna: de commissie).
De bevoegdheid van ondergetekende om het geschil tussen partijen als arbiter te beslechten is gezien het vorenstaande gegeven. Gelet op het bepaalde in artikel 31 van het Reglement zal de voorzitter van de commissie beslissen als goede persoon naar billijkheid, waarbij hij met in achtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.
Als plaats van arbitrage is ’s-Gravenhage vastgesteld.
Verloop van de procedure
Bij brief van 24 april 2018 heeft eiser een geschil aanhangig gemaakt tegen verweerder.
Eiser heeft onder meer afschriften overgelegd van correspondentie waaruit blijkt dat verweerder – ondanks herhaalde verzoek tot voldoening een factuur van 7 februari 2017 voor een bedrag van
€ 2.000,– onbetaald heeft gelaten, reden waarom eiser op grond van de algemene voorwaarden van eiser deze ter incasso heeft voorgelegd aan de commissie.
Eiser verzoekt de commissie verweerder te veroordelen tot betaling van de openstaande vordering van € 2.000,– te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldag tot aan de dag der algehele voldoening, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten van € 300.–. Daarnaast verzoekt eiser verweerder te veroordelen in de kosten van deze procedure en in de nakosten in geval betekening van het in deze te wijzen arbitraal vonnis, waaronder de griffiekosten ad € 122,– voor het verlof tenuitvoerlegging.
De commissie heeft verweerder op 20 juni 2018 bij aangetekend schrijven met bericht van ontvangst op de hoogte gesteld van onderhavig geschil dat eiser bij de commissie aanhangig heeft gemaakt. Namens de commissie is verweerder bij deze brief in de gelegenheid gesteld om – onder invulling en retournering van het bij deze brief bijgevoegde vragenformulier – schriftelijk verweer te voeren tegen de vordering van eiser. Hierbij heeft de commissie tevens te kennen gegeven dat indien verweerder geen schriftelijk verweer voert, de voorzitter van de commissie – zonder partijen op te roepen voor een mondelinge behandeling – uitspraak doet door middel van een arbitraal vonnis, waarbij de voorzitter de vordering van eiser zal toewijzen tenzij deze hem ongegrond of onrechtmatig voorkomt.
Het aangetekend schrijven is door PostNL op 22 juni 2018 bij de verweerder bezorgd.
De aan verweerder gegeven termijn waarbinnen hij verweer kon voeren, is verstreken zonder dat de commissie voornoemd vragenformulier retour mocht ontvangen. Evenmin heeft verweerder binnen deze termijn op enigerlei andere wijze verweer gevoerd. De commissie heeft daarbij gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de termijn voor het indienen van verweer conform artikel 28 lid 1 van het Reglement te bekorten.
Verweerder heeft ondanks hiertoe in de gelegenheid te zijn gesteld zijn standpunt niet aan de commissie kenbaar gemaakt. De commissie heeft partijen op 16 juli 2018 bericht dat het geschil door de voorzitter van de commissie zal worden afgedaan.
Gezien het vorenstaande heeft de voorzitter, bijgestaan door [naam van de secretaris] fungerend als secretaris, overeenkomstig artikel 3, lid 4 van het Reglement het onderhavige geschil buiten aanwezigheid van partijen afgedaan.
Beoordeling van het geschil
De voorzitter is van oordeel dat de niet weersproken vordering, welke hem niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, dient te worden toegewezen, zodat verweerder wordt veroordeeld aan eiser te voldoen een bedrag van in totaal € 2.000,–, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldatum van de factuur tot en met de dag van algehele voldoening.
Van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, alsmede de kosten van de gemachtigde acht de voorzitter een bedrag van € 150,– in redelijkheid toewijsbaar. De gevorderde nakosten in geval van betekening van het in deze te wijzen arbitraal vonnis, waaronder griffiekosten ad € 122,– voor het verlof tenuitvoerlegging, wijst de voorzitter af, reeds omdat niet vaststaat dat deze laatste kosten ook daadwerkelijk zullen moeten worden gemaakt.
Wat betreft de arbitragekosten overweegt de voorzitter dat verweerder als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld zal worden tot betaling van de kosten van deze arbitrage, die worden begroot op
€ 90,75 voor het door de Stichting Geschillencommissies voor Beroep en Bedrijf vastgestelde bedrag aan honorarium en verschotten van de arbiter.
Gelet op de beslissing wordt eiser geacht de arbitragekosten bij wijze van voorschotbetaling mede namens verweerder te hebben voldaan. De voorzitter bepaalt voorts dat het bedrag dat eiser ter zake van de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie en veroordeelt verweerder tot betaling van deze kosten.
Beslissing
De voorzitter:
– wijst de vordering van [naam van de eiser] toe en veroordeelt [naam van de verweerder] aan [naam van de eiser] te voldoen een bedrag van € 2.000,– te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de facturen tot aan het moment van algehele voldoening;
– veroordeelt [naam van de verweerder] tot betaling aan [naam van de eiser] te voldoen een bedrag terzake van buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van € 150,–;
– veroordeelt [naam van de verweerder] tot betaling aan [naam van de eiser] te voldoen de kosten van deze arbitrage, welke worden begroot op € 90,75.
– wijst af het meer en anders gevorderde.
Dit arbitraal vonnis is gewezen te ’s-Gravenhage op 17 augustus 2018.