
Commissie: Advocatuur Zakelijk
Categorie: Declaratie
Jaartal: 2013
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
ADV10-0108
De uitspraak:
Bevoegdheid arbiters en plaats van arbitrage
De bevoegdheid van de arbiters berust op een overeenkomst tot arbitrage, zoals vervat in de opdrachtbevestiging van 11 januari 2010, waarbij partijen zich voor de beslechting van alle geschillen ontstaan naar aanleiding van de totstandkoming en/of uitvoering van de dienstverlening, inclusief alle declaratiegeschillen, onderwerpen aan arbitrage door de Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: de commissie). Aldus is voldaan aan de eis van artikel 1021 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering. Partijen zijn tevens overeengekomen dat alle geschillen – zoals hiervoor omschreven – zullen worden beslecht overeenkomstig het Reglement Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: het Reglement).
De bevoegdheid van ondergetekenden om het geschil tussen partijen als arbiters te beslechten is gezien het vorenstaande gegeven. Zij dienen gelet op het bepaalde in artikel 31 van het Reglement te beslissen als goede mannen naar billijkheid, waarbij zij met in achtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteren dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat. Standpunt eiser Eiser wenst de declaraties, die verweerster ondanks herhaalde betalingsherinneringen niet heeft voldaan, ter incasso aan de commissie voor te leggen. [De advocaat] heeft aan [de cliënte] rechtsbijstand verleend. Voor zijn werkzaamheden heeft de advocaat declaraties verzonden die (deels) onbetaald zijn gebleven. Mitsdien verzoekt de advocaat de commissie de cliënte te veroordelen tot betaling van de openstaande vordering van € 8.896,95. Voorts verzoekt de advocaat de cliënte te veroordelen in de wettelijke handelsrente over het openstaande declaratiebedrag te rekenen vanaf de datum van het verstrijken van de betalingstermijn tot aan de dag der algehele voldoening alsmede de incassokosten met een minimum van € 1.334,50 en de wettelijke rente over de incassokosten. Voor het standpunt van de advocaat verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het op het volgende neer. Volgens de advocaat heeft de cliënte haar recht verwerkt om te klagen over de declaraties. In de algemene voorwaarden van de advocaat staat vermeld hoeveel minuten er per in- en uitgaande brief wordt gedeclareerd. Gelet op de aard van de zaak, de complexiteit, het belang van de zaken waarin de advocaat voor cliënte heeft gewerkt en de door de cliënte uitgesproken tevredenheid over de door hem verrichte werkzaamheden, heeft de advocaat een laag uurtarief gehanteerd. Bovendien heeft de advocaat werkzaamheden verricht die hij niet in rekening heeft gebracht. Standpunt verweerster Bij brief van 4 september 2010 heeft [de gemachtigde van de cliënte] de vordering van de advocaat weersproken. De cliënte heeft bezwaren geuit tegen het zeer royale declaratiebeleid van de advocaat. In haar visie heeft de advocaat dan ook buitenproportioneel gefactureerd. De cliënte verzoekt de commissie – althans zo begrijpt de commissie het verzoek van de cliënte – de vordering van de advocaat af te wijzen. Behandeling van het geschil
Op 12 januari 2011 heeft de mondelinge behandeling ten overstaan van de arbiters plaatsgevonden. Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen om ter zitting te verschijnen. Beide partijen zijn ter zitting verschenen en hebben hun standpunten nader toegelicht. Namens de cliënte zijn verschenen [de gemachtigde].
Beoordeling van het geschil Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende. De advocaat heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de cliënte haar recht heeft verwerkt om zich over de openstaande declaraties te beklagen. Het primaire verweer van de advocaat wordt verworpen nu de commissie dit in strijd acht met de redelijkheid en billijkheid. De advocaat heeft de openstaande declaraties bij brief van 15 juli 2010 zelf aan het oordeel van de commissie onderworpen. Dat de cliënte daar vervolgens gemotiveerd verweer tegen voert, kan haar in dit stadium niet worden tegengeworpen. In het licht van het vorenstaande kan de commissie het primaire verweer van de advocaat niet plaatsen. Kern van het geschil betreft de openstaande declaraties die de advocaat ten behoeve van zijn werkzaamheden bij de cliënte in rekening heeft gebracht. De advocaat heeft onder meer verzocht de cliënte te veroordelen tot betaling van de openstaande declaraties van in totaal € 8.896,95 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de onderliggende declaraties tot aan het moment van algehele voldoening. De cliënte heeft de openstaande declaraties weersproken. Anders dan de cliënte heeft betoogd, is de commissie niet gebleken dat de hoogte of de omvang van de declaraties gelet op de verrichte werkzaamheden bovenmatig of buitenproportioneel kan worden geacht. Evenmin is gebleken dat de advocaat bij het opstellen van zijn declaraties is afgeweken van het tussen partijen overeengekomen uurtarief. Naar het oordeel van de commissie staat vast dat de cliënte na het ontvangen van de declaraties geen bezwaar daartegen heeft gemaakt, althans daarvan is de commissie niet dan wel onvoldoende gebleken. In de door de advocaat gehanteerde algemene voorwaarden staat onder meer vermeld dat voor telefoongesprekken en inkomende brieven (e-mails inbegrepen) minimaal zes minuten in rekening wordt gebracht en voor uitgaande brieven (e-mails inbegrepen) minimaal twaalf minuten. In dat licht kan de commissie de stelling van de cliënte dat vele emails slechts bestaan uit maximaal drie regels doch twaalf minuten in rekening worden gebracht, niet plaatsen. De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid met inachtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat. De commissie is van oordeel dat de advocaat inzake de onderhavige zaak als zodanig heeft gehandeld. In de overgelegde stukken treft de commissie geen gronden of aanwijzingen aan voor de door de cliënte geformuleerde bezwaren. De verwijten van de cliënte vinden geen steun in de overgelegde stukken, en ook op de zitting van de commissie is zulks niet gebleken. De enkele omstandigheid dat de genomen stappen niet hebben geleid tot het door de cliënte gewenste resultaat maakt nog niet dat de advocaat tekortgeschoten is in de uitvoering van de opdracht. Bij de uitvoering van de opdracht door de advocaat is immers in beginsel sprake van een inspanningsverbintenis en niet van een resultaatsverbintenis. De prestatie bestond niet in het behalen van een bepaald resultaat maar bestond daarin dat de advocaat zich daarvoor diende in te spannen. Met zijn werkwijze is de advocaat zijn inspanningsverplichtingen correct nagekomen. Van enig onprofessioneel handelen is niet gebleken. Gelet op het vorenstaande alsmede de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is de commissie van oordeel dat de klachten van de cliënte ongegrond zijn. Mitsdien zal de vordering van de advocaat om de cliënte te veroordelen tot betaling van € 8.896,95 worden toegewezen te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de onderliggende declaraties tot aan het moment van algehele voldoening. De advocaat heeft een bedrag van € 1.334,50 aan incassokosten gevorderd. Gelet op de daartoe gestelde incassoverrichtingen acht de commissie het redelijk hiervoor een bedrag van € 125,– toe te wijzen. De commissie ziet geen reden om de wettelijke rente over de incassokosten toe te wijzen, zodat dat deel van de vordering van de advocaat zal worden afgewezen. De commissie zal voorts de cliënte als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van deze arbitrage, die worden vastgesteld op € 178,50 van het door de Stichting Geschillencommissie voor Beroep en Bedrijf (SGB) vastgestelde bedrag aan honorarium en verschotten van de arbiters. Gelet op de beslissing wordt de advocaat geacht de arbitragekosten bij wijze van voorschotbetaling mede namens de cliënte te hebben voldaan. De commissie bepaalt voorts dat het bedrag dat de advocaat ter zake de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie en veroordeelt de cliënte tot betaling van deze kosten aan de advocaat. Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft – naar het oordeel van de commissie – geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden. Derhalve wordt als volgt beslist. Beslissing De commissie: – veroordeelt de cliënte om aan de advocaat te voldoen een bedrag van € 8.896,95 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de onderliggende declaraties tot aan het moment van algehele voldoening; – veroordeelt de cliënte om aan de advocaat te voldoen een bedrag van € 125,– ter zake van incassokosten; – veroordeelt de cliënte in de kosten van deze arbitrage, aan de zijde van de advocaat vastgesteld op € 178,50 aan honorarium en verschotten van de arbiters; – wijst het meer of anders gevorderde af. Dit arbitraal vonnis is gewezen te Utrecht op 21 januari 2011 door de Geschillencommissie Advocatuur.