Commissie: Vrijgevestigde GGZ praktijken
Categorie: (Niet) Ontvankelijkheid
Jaartal: 2021
Soort uitspraak: niet-ontvankelijkverklaring
Uitkomst: niet-ontvankelijk
Referentiecode:
49165/72231
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De cliënt stelt dat hij zijn klacht binnen de gestelde 12-maandentermijn heeft voorgelegd aan de commissie. Volgens de zorgaanbieder heeft de cliënt deze klacht al eerder via Whatsapp ingediend en is klacht meer dan 12 maanden later voorgelegd aan de commissie. De commissie oordeelt dat de cliënt zijn klacht via Whatsapp heeft ingediend en dat er meer dan 12 maanden zaten tussen dat bericht en het voorleggen van de klacht aan de commissie. De klacht is niet-ontvankelijk verklaard en wordt niet inhoudelijk behandeld.
Volledige uitspraak
In het geschil tussen
[Cliënt], wonende te [woonplaats]en
[Zorgaanbieder], gevestigd te Breda.Behandeling van het geschil
De Geschillencommissie Vrijgevestigde GGZ praktijken (verder te noemen: de commissie) heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken. Uit de stukken blijkt dat de commissie eerst moet beoordelen of de cliënt in zijn klacht ontvankelijk is.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 23 september 2021 te Arnhem.
De commissie heeft de behandeling van het geschil op basis van de stukken, zonder mondelinge behandeling, afgedaan.
Onderwerp van het geschil
Het geschil gaat over de manier waarop de zorgaanbieder de behandelovereenkomst met de cliënt heeft uitgevoerd.
De zorgaanbieder heeft echter naar voren gebracht dat de cliënt niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn klacht. Daarover moet de commissie eerst beslissen, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
Standpunt van de zorgaanbieder
Voor het standpunt van de zorgaanbieder verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De cliënt heeft op 19 maart 2019 via WhatsApp zijn klacht bekend gemaakt aan de zorgaanbieder. De zorgaanbieder heeft aangeboden daarover in gesprek te gaan met zijn begeleider. Zo’n voorgesprek is volgens de zorgaanbieder een voorwaarde voor het rechtsgeldig kunnen indienen van een klacht bij de commissie. Ook wijst de zorgaanbieder erop dat de cliënt de termijn van twaalf maanden, waarbinnen de cliënt zijn klacht bij de commissie had moeten indienen, niet in acht heeft genomen. Ook om die reden is de cliënt volgens de zorgaanbieder niet ontvankelijk in zijn klacht.
Standpunt van de cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
De cliënt heeft de klacht ingediend bij de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVVP). [Naam], klachtenfunctionaris bij de NVVP, heeft per e-mailbericht van 23 februari 2020 laten weten dat de zorgaanbieder zich niet herkent in de klachten van de cliënt. Volgens [klachtenfunctionaris NVVP] kon de cliënt zijn klacht voorleggen aan de commissie. Dat heeft de cliënt binnen de termijn van twaalf maanden gedaan. Daarom wil de cliënt dat de commissie zijn klacht inhoudelijk behandelt.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
In de Wet Kwaliteit, Klachten en Geschillen Zorg (WKKGZ) en het reglement van de commissie is bepaald in welke gevallen de commissie een klacht mag behandelen en in welke gevallen niet.
Aanvankelijk wilde de cliënt een schadevergoeding van de zorgaanbieder ontvangen van € 100.000,–. Over zo’n bedrag mag de commissie niet oordelen. Daarop heeft de cliënt zijn eis verminderd. Hij wil € 25.000,– van de zorgaanbieder ontvangen.
De interne klachtenprocedure.
Het tweede ontvankelijkheidsvereiste is dat de cliënt de interne klachtenprocedure volgt. De commissie staat voor laagdrempelige geschillenbeslechting. Toch kan van een cliënt worden geëist dat hij, voordat hij een klacht indient bij de commissie, de klacht bespreekt met de zorgaanbieder. Dat is het uitgangspunt van de WKKGZ. Als hij dat niet doet, en de zorgaanbieder vindt dat dat wel had gekund, verklaart de commissie de cliënt niet ontvankelijk in zijn klacht. De zorgaanbieder doet in dit geval een beroep op die regeling. De vraag is of de cliënt die interne klachtenprocedure heeft gevolgd, dan wel of er gegronde redenen zijn geweest voor de cliënt om zijn klacht rechtstreeks bij de commissie in te dienen.
In het WhatsApp-bericht van 19 maart 2019 aan de zorgaanbieder kondigt de cliënt aan dat hij diverse klachten zal indienen bij het Regionaal Tuchtcollege, CZ en bij de Geschillencommissie. De zorgaanbieder merkt dat bericht aan als de indiening van een klacht. Op de uitnodiging in gesprek te gaan heeft de cliënt niet meer gereageerd. De cliënt meent dat de zorgaanbieder het verkeerd ziet. Die klacht van 19 maart 2019 ging over de ECT-behandeling bij [ggz-instelling]. Daarover is een afzonderlijke procedure gevoerd. De cliënt is daarbij in het gelijk gesteld door [ggz-instelling] door de Klachtencommissie patiënten op 8 maart 2018. Pas daarna, begin 2020, heeft de cliënt zijn klachten over de zorgaanbieder kenbaar gemaakt bij [klachtenfunctionaris NVVP]. Die procedures konden volgens de cliënt niet naast elkaar worden gevoerd.
De commissie volgt de cliënt niet in zijn uitleg.
Uit de beslissing van de Klachtencommissie patiënten van [ggz-instelling] maakt de commissie het volgende op. De zorgaanbieder heeft de cliënt naar [ggz-instelling] verwezen voor ECT-behandeling. De aan [ggz-instelling] verbonden psychiater heeft die behandeling uitgevoerd. Volgens de Klachtencommissie patiënten heeft de behandelend psychiater daarmee gehandeld in afwijking van het protocol. De klacht inzake de hersenschade die de cliënt claimt, heeft de Klachtencommissie patiënten ongegrond verklaard. Gelet op de datum van de beslissing (8 maart 2018) was de cliënt al bekend met de uitkomst van de klachtenprocedure bij [ggz-instelling] voor het indienen van de klacht via WhatsApp-bericht aan de zorgaanbieder. Bovendien was de behandelovereenkomst tussen partijen al in 2017 geëindigd. Een en ander betekent volgens de commissie dat de klacht van 19 maart 2019 betrekking heeft op dezelfde klacht die de cliënt nu aan de commissie heeft voorgelegd. De cliënt heeft onvoldoende uitgelegd waarom hij niet op het aanbod destijds van de zorgaanbieder is ingegaan om de klacht te bespreken.
Nog los van voorgaande, stelt de commissie vast dat de cliënt zijn klacht bij de commissie op 1 oktober 2020 heeft ingediend. Er zitten dus meer dan twaalf maanden tussen de klacht bij de zorgaanbieder in maart 2019 en het indienen van de klacht bij de commissie. Ook die omstandigheid leidt ertoe dat cliënt niet ontvankelijk is in zijn klacht. Hij is te laat.
Op grond van het voorgaande is de cliënt niet-ontvankelijk in de klacht.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De cliënt wordt in de klacht niet-ontvankelijk verklaard.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Vrijgevestigde GGZ praktijken, bestaande uit mr. M.M. Verhoeven, voorzitter, drs. D. Zwarts, mr. P.O.H. Gevaerts, leden, in aanwezigheid van mr. C.J.H. Terwal, secretaris, op 23 september 2021.