Commissie: Advocatuur
Categorie: Incassogeschil
Jaartal: 2018
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
116705
De uitspraak:
Bevoegdheid arbiters en plaats van arbitrage
De bevoegdheid van de arbiters berust op een akte van compromis, waarbij partijen met elkaar hebben afgesproken om het geschil over de declaratie van de advocaat te onderwerpen aan arbitrage door de Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: de commissie). Aldus is voldaan aan de eis van artikel 1021 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering. Partijen zijn tevens overeengekomen dat het geschil – zoals hiervoor omschreven – zal worden beslecht overeenkomstig het Reglement Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: het Reglement).
De bevoegdheid van ondergetekenden om het geschil tussen partijen als arbiters te beslechten is gezien het vorenstaande gegeven. Zij dienen gelet op het bepaalde in artikel 31 van het Reglement te beslissen als goede personen naar billijkheid, waarbij zij met in achtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteren dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.
Als plaats van arbitrage is Eindhoven vastgesteld.
Standpunt advocaat
Voor het standpunt van de advocaat verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern kom(t)(en) de klacht(en) op het volgende neer.
De advocaat wenst de declaratie van 15 november 2017, die de cliënt ondanks diverse betalingsherinneringen niet heeft voldaan, ter incasso aan de commissie voor te leggen. De advocaat heeft aan de cliënt rechtsbijstand verleend met betrekking tot het voeren van verweer tegen het verzoek om een ontslagvergunning. De advocaat heeft de opdracht aanvaard met toepassing van de door de advocaat gebruikte Algemene Voorwaarden. Overeengekomen is dat een toevoeging zou worden aangevraagd bij de Raad voor de Rechtsbijstand en dat indien de aanvraag van de toevoeging zou worden afgewezen de cliënt zou worden aangemerkt als betalende cliënt, waarbij de voorwaarden en tarieven gelden zoals opgenomen in de bij het tot stand komen van de overeenkomst van opdracht overeengekomen tarievenlijst en de algemene voorwaarden. Bij brief van 11 juli 2017 is aan de cliënt bericht dat de aanvraag van een toevoeging is afgewezen en dat de cliënt wordt aangemerkt als betalende cliënt. Tussen partijen is een uurtarief van € 211,75 inclusief BTW overeengekomen. De advocaat heeft op 15 november 2017 de declaratie van € 1.781,35, voorzien van een urenverantwoording, verstuurd. Thans is de cliënt, naast de hoofdsom, incassokosten en rente verschuldigd, zodat het totaal verschuldigde bedrag € 2.059,68 bedraagt. Op 16 februari 2018 heeft de advocaat een voorstel gedaan om het bedrag van de declaratie te verlagen tot € 1.336,– inclusief BTW. De cliënt heeft op 24 februari 2018 laten weten akkoord te gaan met een bedrag van € 1.085,– inclusief BTW. De advocaat heeft daarop op 26 februari 2018 laten weten dat hij dit voorstel ziet als verwerping op zijn aanbod van € 1.336,– inclusief BTW en geen nieuw aanbod meer zal doen en te staan op volledige betaling van de declaratie van
€ 1.781,35.
De advocaat vordert dat de commissie de cliënt zal veroordelen tot betaling van de openstaande vordering van € 2.059,68, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dagtekening van het verzoek tot en met de dag der algehele voldoening.
Standpunt cliënt
Voor het standpunt van de cliënt verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het verweer op het volgende neer.
Op 5 juli 2017 is tussen de cliënt en de advocaat mondeling afgesproken dat er maximaal vier uur nodig zou zijn om de zaak op te lossen. Later bleek echter dat de advocaat acht uur had gedeclareerd, zonder dit aan de cliënt te laten weten. Er waren derhalve meer uren gedeclareerd dan was afgesproken. De cliënt heeft zijn onvrede naar de advocaat toe geuit en de advocaat is vervolgens akkoord gegaan met een verlaging. De cliënt wenst graag een bedrag van € 1.058,– inclusief BTW te betalen.
Ter zitting heeft de cliënt nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.
Vanwege een conflict met de werkgever is de cliënt ziek geworden en is zodoende bij de advocaat terechtgekomen. Er is afgesproken dat vier uur nodig zou zijn om de zaak op te lossen. Nadat de cliënt de declaratie van de advocaat ontving, heeft hij contact opgenomen met de advocaat en hem medegedeeld dat hij het niet eens was met de declaratie. De cliënt is niet akkoord gegaan met het voorstel van de advocaat de declaratie naar € 1.336,– te verlagen. Hij was slechts akkoord met een tijdsbesteding van 4,5 uur. Het gehele traject heeft een half jaar geduurd en in die periode heeft de cliënt nimmer een declaratie van de advocaat ontvangen. Eerst toen de cliënt de transitievergoeding ontving, kreeg hij ook de declaratie van de advocaat. De cliënt is er al die tijd van uitgegaan dat er vier uur aan de zaak zou worden besteed.
Behandeling van het geschil
Op 25 juli 2018 heeft te Eindhoven de mondelinge behandeling ten overstaan van de arbiters plaatsgevonden, bijgestaan door [naam van de secretaris] fungerend als secretaris. Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen om ter zitting te verschijnen. De cliënt is ter zitting verschenen en heeft zijn standpunt nader toegelicht. De advocaat is niet ter zitting verschenen.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.
De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid met inachtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.
De advocaat heeft verzocht de cliënt te veroordelen tot betaling van de openstaande declaratie, inclusief incassokosten en rente, van in totaal € 2.059,68, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dagtekening van de vordering tot en met de dag der algehele voldoening. Naar het oordeel van de commissie ligt deze vordering van de advocaat (gedeeltelijk) voor toewijzing gereed. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat de cliënt de kwaliteit van de dienstverlening door de advocaat niet heeft betwist. De cliënt ontkent niet de door de advocaat verrichte werkzaamheden. Hij bestrijdt wel de door de advocaat gedeclareerde uren. Het is de commissie echter niet gebleken dat partijen een afspraak hebben gemaakt over het aantal te declareren uren. Over het algemeen kan worden aangenomen dat indien een advocaat een half jaar bezig is met een procedure meer dan vier uur zal zijn besteed en zal worden gedeclareerd. Dat door de advocaat niet tussentijds is gedeclareerd, is jammer, maar leidt niet tot de conclusie dat de advocaat niet heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.
De commissie is voor wat betreft de kosten van de door de advocaat verrichte werkzaamheden niet gebleken dat de advocaat bij het opstellen van zijn declaraties is afgeweken van het tussen partijen overeengekomen uurtarief, dan wel dat de hoogte of de omvang van de declaratie gelet op de verrichte werkzaamheden bovenmatig of buitenproportioneel is. De door de advocaat op basis van de toepasselijke algemene voorwaarden gevorderde rente van 2% per maand acht de commissie niet redelijk. In plaats daarvan zal de commissie de wettelijke rente toewijzen.
Gelet op het vorenstaande, de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting wordt de vordering van de advocaat om de cliënt te veroordelen tot betaling van € 1.781,35 toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de declaratie, zijnde 30 november 2017 en tot aan het moment van algehele voldoening. Het is de commissie niet gebleken dat door de advocaat buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt, zodat de vordering ten aanzien daarvan zal worden afgewezen.
De commissie zal voorts de cliënt als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van deze arbitrage, die worden vastgesteld op € 90,75 van het door de Stichting Geschillencommissie voor Beroep en Bedrijf (SGB) vastgestelde bedrag aan honorarium en verschotten van de arbiters. Gelet op de beslissing wordt de advocaat geacht de arbitragekosten bij wijze van voorschotbetaling mede namens de cliënt te hebben voldaan. De commissie bepaalt voorts dat het bedrag dat de advocaat ter zake de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie en veroordeelt de cliënt tot betaling van deze kosten aan de advocaat.
Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd behoeft geen bespreking nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– veroordeelt de cliënt om aan de advocaat te voldoen een bedrag van € 1.781,35, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de declaratie, zijnde 30 november 2017, tot aan het moment van algehele voldoening;
– veroordeelt de cliënt in de kosten van deze arbitrage, aan de zijde van de advocaat vastgesteld op € 90,75 aan honorarium en verschotten van de arbiters;
– wijst het meer of anders gevorderde af.