
Commissie: Advocatuur
Categorie: Kosten
Jaartal: 2021
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
40396/62122
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
Het geschil betreft het door de advocaat gehanteerde tarief. De cliënte heeft een bedrag van € 28.488,74 in eerste instantie niet voldaan, maar heeft uiteindelijk onder protest toch betaald. Zij is het niet eens met de kosten. De cliënte geeft aan dat zij een toevoeging had gevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand en als deze niet werd toegewezen zou de advocaat een ander uurtarief hanteren dan het gebruikelijke. Echter, na afwijzing van de toevoeging ontkent de advocaat de afspraak over het gewijzigde uurtarief. De advocaat geeft aan dat bij aanvang van de opdracht een uurtarief van € 200,– is overeengekomen en dat hierbij geen andere tariefafspraken zijn gemaakt. De commissie oordeelt dat in de opdrachtbevestiging expliciet is vermeld dat als de toevoeging wordt ingetrokken, de werkzaamheden van de advocaat worden verricht op basis van het overeengekomen uurtarief van € 200,–. De inmiddels door de cliënte betaalde declaratie komt de commissie niet bovenmatig of buitenproportioneel voor. De klacht is ongegrond.
Volledige uitspraak
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft, kort samengevat, het door de advocaat in rekening gebrachte tarief voor juridische bijstand bij een familierechtelijk geschil.
De klacht is ingediend door de advocaat omdat de cliënte de factuur van € 28.488,74 aanvankelijk onbetaald heeft gelaten. Deze heeft de cliënte nadien voldaan.
Standpunt van de cliënte
Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.
De cliënte heeft de advocaat ingeschakeld om haar bij te staan bij de beëindiging van een samenlevingsverband met haar voormalige partner. Er is een toevoeging aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand. Toen de afwikkeling niet liep zoals gehoopt en de voormalige partner van de cliënte ineens een rechtszaak startte met een andere advocaat, ging de cliënte zich ernstig zorgen maken over de mogelijke kosten, voor het geval de toevoeging op het laatst ingetrokken zou worden. De cliënte heeft deze zorg uitgesproken bij de advocaat en zij verzekerde haar in een persoonlijk gesprek ervan dat ze de cliënte in dat geval niet meer in rekening zou brengen dan ze van de Raad voor Rechtsbijstand zou ontvangen. Ze had daar immers al rekening mee gehouden bij het aannemen van de zaak. De cliënte is bij haar berekening van de kosten uitgegaan van dat uurtarief. Om de kosten bij te houden ontving zij alleen urenoverzichten van de advocaat. De cliënte leefde in de veronderstelling dat aan haar het bedrag in rekening zou worden gebracht dat de advocaat via de Raad voor Rechtsbijstand zou hebben ontvangen.
Later vernam de cliënte dat de advocaat van de Raad voor Rechtsbijstand slechts € 1.500,– zou ontvangen. Inmiddels was bij de cliënte ook de vraag gerezen of de uren an sich niet veel te hoog zijn. Gedurende het proces had ze daar geen idee van; ze deed wat nodig was om het einde van het samenleven, in eerste instantie voor de kinderen, zo goed mogelijk te regelen. Toen de cliënte deze informatie van de Raad voor Rechtsbijstand had ontvangen, schrok zij van het grote verschil tussen de vergoeding van de Raad voor Rechtsbijstand en de door haar ontvangen declaratie.
Op het moment dat de cliënte hierover een gesprek met de advocaat had, sprak de advocaat echter uit dat de Raad voor Rechtsbijstand bij een toevoeging voor de uitbetaling aan een advocaat een ander tarief hanteert, te weten € 120,– per uur, tot een bepaald maximumbedrag. De advocaat zei dat ze op dat moment ook al bijna voor niets voor de cliënte aan het werk was. De cliënte had dat beter ook schriftelijk kunnen bevestigen, maar daar heeft zij totaal niet bij stil gestaan. Ook de advocaat heeft dat niet bevestigd.
Bij het sturen van de declaratie werd deze afspraak door de advocaat ontkend. De advocaat heeft de cliënte blijkbaar verder geholpen in de veronderstelling dat de cliënte het uurtarief zou betalen zoals in beginsel was afgesproken (te weten € 200,– per uur). De cliënte neemt het de advocaat kwalijk dat deze niet samen met haar naar een andere oplossing heeft gezocht. De advocaat kende haar financiële situatie en woonproblematiek en daarbij zou de hoogte van de rekening op basis van de aanvankelijk gemaakte afspraak voor de cliënte ernstige gevolgen kunnen krijgen. Het behouden van een dak boven het hoofd van de cliënte en haar drie kinderen kwam daardoor in het gedrang.
Op 8 mei 2020 ontving de cliënte uiteindelijk een factuur van € 28.488,74, waarvan zij stijl achterover sloeg. Er is tussentijds nooit over daadwerkelijke kosten gesproken anders dan op bovengenoemd initiatief van cliënte met betrekking tot het tarief. De cliënte ontving alleen urenoverzichten. Indien de tussentijdse afspraak niet gemaakt zou zijn, had de cliënte zeker anders hebben gereageerd op de op handen zijnde rechtszaak. Zij zou waarschijnlijk het eerste deel (dat alleen ging over opstellen van het ouderschapsplan) bij de advocaat hebben afgesloten (daarvoor zou de toevoeging ook niet worden ingetrokken) en voor het tweede deel een andere advocaat hebben gezocht, simpelweg omdat ze het anders niet kon betalen. Er was haar veel aan gelegen de kosten goed te beheersen.
De cliënte heeft geprobeerd samen met de advocaat naar een oplossing te zoeken, ook omdat de procedure bij de Raad voor Rechtsbijstand nog niet was afgerond m.b.t. haar bezwaar tegen het intrekken van de toevoeging; maar een inhoudelijke reactie daarop bleef uit. Wel kreeg de cliënte op 25 mei 2020 een herinneringsfactuur en vervolgens een brief van een kantoorgenoot van de advocaat met de aankondiging het geschil bij de commissie aanhangig te maken. Over een betalingsregeling kon tot op dat moment niet worden gesproken. Over de aangekondigde incassokosten maakte de cliënte zich ernstig zorgen. Door Maatschappelijk werk is voor de cliënte de afspraak gemaakt dat eventuele incassokosten zouden komen te vervallen, onder de voorwaarde dat er een substantieel deel van de rekening zou worden voldaan. Dit is echter, ondanks het verzoek van Maatschappelijk werk, niet schriftelijk aan de cliënte bevestigd, waardoor zij niet precies wist hoeveel zij moest betalen. De cliënte heeft naar eigen inzicht een aanzienlijk bedrag overgemaakt, te weten € 12.000,–, en een voorstel gedaan om te betalen wat naar haar idee was afgesproken met Maatschappelijk werk. De cliënte vindt het nalatig dat de advocaat haar hierover niet heeft geïnformeerd en kwalijk dat ondertussen de druk werd opgevoerd. Uiteindelijk werd de cliënte door de advocaat geïnformeerd over de afspraak die was gemaakt met Maatschappelijk werk. De cliënte voerde haar voorstel uit, waarmee zij ook voldeed aan de afspraak die de advocaat met Maatschappelijk werk had gemaakt. Tot haar verbazing ontving de cliënte vervolgens op 26 juni 2020 een mail waarin de factuur was verhoogd met een aanzienlijk bedrag aan incassokosten. Dit kwam waarschijnlijk doordat de cliënte bij het overmaken een fout had gemaakt. Deze fout heeft zij echter per omgaande hersteld.
Om te voorkomen dat verdere incassokosten en rente werden berekend heeft de cliënte uiteindelijk, omdat ze zich erg onder druk gezet voelde, na akkoord van het advocatenkantoor het gehele factuurbedrag betaald, ook omdat dit een voorwaarde is om de klacht aan de commissie te kunnen voorleggen. De cliënte heeft hiervoor een lening moeten aangaan en is nu financieel aan het einde van haar Latijn. Zij is met haar drie kinderen aangewezen op een uitkering.
Resumerend vindt de cliënte dat de advocaat de mondeling overeengekomen tariefafspraak heeft gebroken en de begeleiding van de kosten zorgvuldiger had moeten uitvoeren, dan wel haar tussentijds ten minste via het versturen van een financieel overzicht hadden moeten informeren om te voorkomen dat de declaratie zo uit de hand zou lopen. Ook heeft de advocaat haar in het ongewisse gelaten over de afspraken met Maatschappelijk werk.
De cliënte is van mening dat, op basis van de tariefafspraak, zoals gemaakt op een cruciaal moment, het factuurbedrag niet hoger zou kunnen zijn dan € 16.978,44 en verzoekt de commissie om te bepalen dat de advocaat het teveel betaalde, zijnde € 11.510,30, aan haar dient terug te betalen.
Standpunt van de advocaat
Voor het standpunt van eiser verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.
Conform de opdracht tot dienstverlening van 16 mei 2018 heeft de advocaat ten behoeve van de cliënte werkzaamheden verricht en daarvoor op 8 mei 2020 een declaratie verzonden ten bedrage van € 28.488,74. Ondanks het verstrijken van de betalingstermijn en ondanks herhaalde aanmaningen heeft de cliënte de factuur onbetaald gelaten. De advocaat vordert van de cliënte betaling van dit bedrag. De correspondentie in verband met de factuur is door de advocaat overgelegd.
Uit de overgelegde correspondentie blijkt onder meer dat volgens de advocaat bij de aanvang van de opdracht een uurtarief is overeengekomen van € 200, te vermeerderen met 8% kantooropslag en 21% BTW, en dat er volgens de advocaat nadien geen andere tariefafspraken gemaakt zijn. Verder blijkt uit de overgelegde stukken dat de toevoeging is ingetrokken wegens de door de rechtbank toegekende overbedelingsuitkering aan de cliënte ten bedrage van € 180.149,–.
De advocaat meent daarom dat het gedeclareerde bedrag van € 28.488,74 verschuldigd is, te vermeerderen met de contractueel overeengekomen incassokosten van 15% van het declaratiebedrag, zijnde € 4.273,31, subsidiair een bedrag van € 1.282,47 conform de Wet Incassokosten, en de verschuldigde wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de factuur.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.
Op basis van de overgelegde stukken acht de commissie voldoende aannemelijk dat de advocaat overeenkomstig de opdracht werkzaamheden heeft verricht en daarvoor een declaratie heeft verzonden.
De commissie stelt vast dat de advocaat in de opdrachtbevestiging van 16 mei 2018 expliciet heeft vermeld dat de werkzaamheden, indien de toevoeging niet wordt verleend of na verlening wegens een resultaatsbeoordeling wordt ingetrokken, hetgeen in dit geval gebeurd is, worden verricht op basis van het overeengekomen uurtarief van € 200,–, te vermeerderen met 8% kantooropslag en 21% BTW. Onvoldoende door de cliënte weersproken stelt de commissie vast dat de cliënte een overbedelingsuitkering heeft toegewezen gekregen van € 180.149,– op grond waarvan de verleende toevoeging is ingetrokken.
Op grond van de stukken acht de commissie voldoende aannemelijk dat de advocaat, nu de toevoeging is ingetrokken, gerechtigd is het overeengekomen uurtarief van € 200,– te hanteren. Naar het oordeel van de commissie heeft de advocaat de stelling van de cliënte dat een andere tariefafspraak zou zijn gemaakt, voldoende weerlegd. De commissie weegt verder mee dat de werkzaamheden betrekking hebben op een wat langere periode, te weten van 16 mei 2018 tot 8 januari 2020, en dat de advocaat tussentijds urenspecificaties heeft verstrekt. Op grond daarvan heeft de cliënte een overzicht gekregen van de eventueel te verwachten (hoge) kosten. De cliënte heeft gesteld dat de declaratie te hoog is, maar heeft deze klacht onvoldoende geconcretiseerd en niet aangegeven op welke gronden zij tot de conclusie komt dat deze te hoog vindt. De commissie acht de declaratie weliswaar fors, maar zoals hiervoor overwogen kon de cliënte uit de overzichten afleiden dat een dergelijke declaratie te verwachten zou zijn. De commissie is met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen dan ook van oordeel dat deze inmiddels door de cliënte betaalde declaratie, gelet op de verrichte werkzaamheden, in deze niet als bovenmatig of buitenproportioneel kan worden aangemerkt.
Op grond van het voorgaande is de commissie voorts van oordeel dat niet de conclusie kan worden getrokken dat de advocaat niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht.
Wat betreft de door de advocaat gevorderde incassokosten heeft de advocaat zelf aangegeven dat na betaling van de declaratie door de cliënt daarvan is afgezien waarbij de commissie niet uitsluit dat zulks ook is besproken tussen partijen indien tot volledige betaling zou worden overgegaan. De commissie acht het dan ook niet redelijk om thans alsnog incassokosten te vorderen en wijst die vordering af. De omstandigheid dat de cliënt een klacht heeft ingediend bij de commissie kan daar onvoldoende aan afdoen.
De door de advocaat verzochte wettelijke rente komt niet voor toewijzing in aanmerking. Immers, de commissie is op grond van artikel 2 van het Reglement niet bevoegd uitspraak te doen over vorderingen tot vergoeding van rente indien zij beslist bij wege van bindend advies.
Ook de door de advocaat gevorderde proceskosten – het vijfvoudige van het klachtengeld – wijst de commissie af. Een geschil bij de commissie dient laagdrempelig te zijn. Slechts in bijzondere gevallen, waaronder de aperte onredelijkheid van een klacht, zal de commissie tot een dergelijke veroordeling overgaan. Een dergelijk bijzonder geval doet zich in deze niet voor.
Op grond van hetgeen de commissie hiervoor heeft overwogen zal de klacht ongegrond worden verklaard en het door de cliënte verlangde zal worden afgewezen.
Hetgeen partijen voorts nog naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden.
Beslissing
De commissie:
– Verklaart de klacht ongegrond en wijst het door de cliënte verlangde af;
– Wijst het meer of anders door de advocaat verlangde af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Advocatuur, bestaande uit de heer mr. N. Schaar, voorzitter, de heer mr. I.L. Haverkate en de heer H.W. Zuur, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. M.E. van Hoeken, secretaris, op 22 maart 2021