Cliënte moet openstaande declaraties voor werkzaamheden advocaat bij geschil exploitatieovereenkomst voldoen

De Geschillencommissie




Commissie: Advocatuur Zakelijk    Categorie: Declaratie    Jaartal: 2020
Soort uitspraak: Arbitraal Vonnis   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 27443/28751

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De eiseres heeft de cliënte bijgestaan in een geschil met een derde over de afwikkeling van een exploitatieovereenkomst. De cliënte heeft de declaraties nog niet voldaan. De eiseres verzoekt de commissie de cliënte te veroordelen tot betaling van het openstaande bedrag. De cliënte geeft aan dat de eiseres het een gemakkelijke zaak noemde en een simpele procedure om te winnen. De cliënte stelt dat de eiseres haar nooit heeft gewaarschuwd voor risico’s die verbonden zijn aan een kort geding en de hoge kosten die daarmee gemoeid zijn. Anders had de cliënte niet om een vonnis gevraagd. De commissie oordeelt dat de eiseres geen garantie heeft gegeven voor het in de procedure te bereiken resultaat en dat zij geen verkeerd rechtsgebied heeft toegepast. Verder blijkt dat de eiseres de werkzaamheden volgens de gemaakte afspraken in rekening heeft gebracht. De klacht is gegrond. De commissie zal het openstaande bedrag wel verlagen, gezien het feit dat de pogingen van de eiseres om een vaststellingsovereenkomst met de wederpartij te sluiten geen resultaat heeft opgeleverd.

Volledige uitspraak

Ondergetekenden:

de heer mr. J. van der Groen te [plaatsnaam], mevrouw mr. A.M. Hilhorst te [plaatsnaam], de heer mr. C.J.J. Havermans te [plaatsnaam], die in het onderhavige geschil als arbiters optreden, hebben het volgende vonnis gewezen.

Bevoegdheid arbiters en plaats van arbitrage
De bevoegdheid van de arbiters berust op een arbitraal beding dat is opgenomen in de op de opdrachtbevestiging van 1 augustus 2018 van toepassing verklaarde algemene voorwaarden. Daarin is bepaald dat alle geschillen naar aanleiding van de totstandkoming en/of uitvoering van de dienstverlening, inclusief alle declaratiegeschillen, worden beslecht overeenkomstig de interne Klachtenregeling van eiseres en dat klachten die na behandeling niet zijn opgelost worden voorgelegd aan de Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: de commissie) conform het Reglement Geschillencommissie Advocatuur (hierna te noemen: het reglement). Aldus is voldaan aan de eis van artikel 1021 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.

De bevoegdheid van ondergetekenden om het geschil tussen partijen als arbiters te beslechten is gezien het vorenstaande gegeven. Zij dienen gelet op het bepaalde in artikel 31 van het reglement te beslissen als goede personen naar billijkheid, waarbij zij met in achtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst als maatstaf voor het handelen van eiseres hanteren dat is gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.

Als plaats van arbitrage is Den Haag vastgesteld.

Standpunt van eiseres
Voor het standpunt van eiseres verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De heer [naam advocaat 1] en de heer [naam advocaat 2) (advocaat 1 en advocaat 2 hierna gezamenlijk te noemen: de advocaten) hebben de cliënte – die kunstschilder is – bijgestaan in een geschil met een derde over de afwikkeling van een exploitatieovereenkomst met betrekking tot de reproductie van schilderwerken, alsmede over onbevoegd gebruik van de auteursrechtelijke beschermde schilderwerken en het portret van cliënte. De advocaten hebben de zaak overgenomen van de vorige advocaat van de cliënte. Deze heeft een kort geding gevoerd – waarbij de cliënte in het ongelijk is gesteld – en heeft vervolgens de exploitatieovereenkomst opgezegd.

De met de cliënte gemaakte afspraken zijn vastgelegd in een opdrachtbevestiging. Het uurtarief van advocaat 1, dat destijds € 165,– bedroeg, is uiteindelijk vastgesteld op het tijdens het intakegesprek genoemde bedrag van € 150,–. Het uurtarief van advocaat 2 bedroeg € 290,–. Afgesproken is dat beide advocaten werkzaam zouden zijn in het dossier. Dit neemt niet weg dat het leeuwendeel van de werkzaamheden is verricht door advocaat 1 tegen het lagere uurtarief.

Omdat er tussen de cliënte en haar wederpartij geen duidelijke schriftelijke afspraken waren gemaakt en procederen daarom risico’s met zich brengt, hebben de advocaten eerst geprobeerd om tot een minnelijke regeling met de wederpartij te komen.
Toen dit niet lukte en bleek dat de wederpartij ondanks de opzegging van de exploitatieovereenkomst nog steeds reproducties van de schilderwerken van de cliënte aanbood en ook nog gebruik maakte van haar portret, zijn de advocaten in opdracht van de cliënte een (tweede) kort geding gestart. De advocaten hebben de cliënte uitdrukkelijk gewezen op de risico’s van de procedure en hebben de dagvaarding met haar instemming laten uitbrengen. Zij hebben de cliënte nooit enige garantie gegeven over de uitkomst van het kort geding en nooit enige stelling ingenomen waaruit enige garantie of een onvoorwaardelijk succes zou kunnen worden afgeleid. De advocaten hebben de vorderingen van de cliënte uitvoerig onderbouwd. De vorderingen waren gebaseerd op het verbintenissenrecht, het auteursrecht en het portretrecht.
Advocaat 1 heeft de zitting voorbereid en pleitaantekeningen gemaakt. Hij was verbaasd over de wijze waarop de voorzieningenrechter een schikking leek te forceren. Na de zitting in kort geding heeft de wederpartij een voorstel gedaan aan de cliënte. Aangezien dat voorstel haaks stond op de wensen van de cliënte en blijkens mededeling van de wederpartij ook niet verder onderhandelbaar was, is in overleg met de cliënte vonnis gevraagd. In het vonnis zijn de belangrijkste vorderingen toegewezen. Gelet daarop en omwille van de tijd en kosten en het alsdan te behalen resultaat, is aan de cliënte geadviseerd om niet in hoger beroep te gaan.

Aan de cliënte is een aantal declaraties toegezonden, die zij gedeeltelijk onbetaald heeft gelaten. Gezien de bewerkelijkheid van de zaak en de aard en omvang daarvan zijn de declaraties alleszins redelijk. Alle bestede tijd was nodig. Deze is de cliënte bovendien slechts voor een deel in rekening gebracht.

Eiseres verzoekt de commissie de cliënte te veroordelen tot het openstaande bedrag van € 8.697,82; te vermeerderen met de wettelijke handelsrente alsmede met de kosten van de onderhavige procedure.

Standpunt van de cliënte
Voor het standpunt van de cliënte verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. Het standpunt van de cliënte luidt in hoofdzaak als volgt.

De cliënte heeft zich tot eiseres gewend, omdat zij een kort geding had verloren en geen vertrouwen meer had in haar vorige advocaat. De cliënte heeft de zaak met de advocaten besproken. Zij noemden het een “kleine zaak” en een simpele procedure om te winnen.
De advocaten hebben – net als de vorige advocaat – het verkeerde rechtsgebied toegepast. Zij hebben de cliënte nooit gewaarschuwd dat er risico’s waren verbonden aan het kort geding en dat daarmee hoge kosten gemoeid zouden zijn. Gelet op de ‘garantie’ van advocaat 1 “Ik neem de rechter daarmee als het ware aan de hand”, ging de cliënte ervan uit dat zij de zaak zeker zou winnen en dat de kosten door de wederpartij zouden worden betaald.
Tijdens de mondelinge behandeling voerde advocaat 1 een zeer warrige verdediging, gaf antwoorden op vragen die niet gesteld waren door de rechter en veranderde de eis zonder eerst de cliënte te raadplegen. Hij heeft de rechter er onvoldoende op gewezen dat het om beeldrecht ging. Hierdoor ging het aspect van beeldrecht volledig verloren.
Op advies van de advocaten en hun overtuiging dat het een gewonnen zaak zou zijn, heeft de cliënte na de mondelinge behandeling vonnis laten vragen en is zij niet ingegaan op het schikkingsvoorstel van de wederpartij.
Door toedoen van advocaten is een onherstelbaar resultaat bereikt, is de cliënte ernstig beschadigd en heeft zij zware schulden. De advocaten hebben het vonnis niet betwist. Zij hebben de cliënte niet uitgelegd waarom haar eisen gedeeltelijk zijn afgewezen. De cliënte voelt zich opgelicht door de advocaten.

De cliënte is het voorts niet eens met de declaraties van eiseres. De cliënte heeft geen schriftelijke overeenkomst ten aanzien van de werkzaamheden ontvangen. Zij is niet op de hoogte gehouden van de kosten. Het was niet haar bedoeling om zich door twee advocaten te laten bijstaan. De gedeclareerde tijd aan ‘bestudering/bestuderen’, ‘intern juridisch overleg’, diverse bemoeienissen, ‘strategiebepaling’, is nooit aan haar uitgelegd. Volgens de cliënte waren sommige mailbrieven en telefonische contacten overbodig en zijn deze dus onnodig in rekening gebracht. De gedeclareerde tijd aan ‘redactie dagvaarding’, ‘finaliseren dagvaarding’ en ‘inschatting’ van in totaal 39,5 uur komt de cliënte bovenmatig voor.

De cliënte verzoekt de commissie te bepalen dat eiseres het door haar betaalde bedrag dient te restitueren en dat zij het openstaande bedrag niet hoeft te betalen. Voorts verzoekt zij de commissie haar een vergoeding van € 10.000,– toe te kennen voor de door haar door de wanprestatie van de advocaten geleden schade.

Behandeling van het geschil
De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken.

De behandeling heeft plaatsgevonden op 15 juli 2020.

Partijen zijn niet voor de zitting opgeroepen. Bij brief van 17 juni 2020 heeft het bureau van de commissie aan beide partijen bericht dat de commissie de behandeling van het geschil zal afdoen zonder mondelinge behandeling. De commissie heeft daartoe ook de bevoegdheid op grond van haar reglement. Alhoewel daartoe wel in de mogelijkheid gesteld, hebben geen van partijen aangegeven prijs te stellen op een mondelinge behandeling. Om die reden zijn partijen bij brief van 1 juli 2020 geïnformeerd over de datum wanneer de commissie zal beslissen over het geschil.

Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.

De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de advocaten hanteert dat deze hebben gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.

De commissie is van oordeel dat zij in de overgelegde stukken geen gronden of aanwijzingen aantreft voor de door de cliënte geformuleerde en door eiseres gemotiveerd weersproken verwijten. Op grond van de overgelegde stukken kan naar het oordeel van de commissie niet de conclusie worden getrokken dat de uitvoering van de opdracht en de kwaliteit van de dienstverlening in het algemeen onvoldoende zijn geweest. Niet is komen vast te staan dat de advocaten zijn tekortgeschoten in hun werkzaamheden in de kort gedingprocedure. Sterker nog, de commissie stelt vast dat de inspanningen van de advocaten tot een in beginsel succesvolle afloop van het kort geding hebben geleid, te weten: beëindiging van de relatie met de wederpartij. De enkele omstandigheid dat het door de advocaten gevoerde kort geding niet volledig heeft geleid tot het door de cliënte gewenste resultaat, behoort tot het normale procesrisico en maakt nog niet dat de advocaten tekort zijn geschoten in de uitvoering van de procedure.
Anders dan de cliënte stelt blijkt uit de overgelegde stukken ook niet dat de advocaten een garantie hebben gegeven voor het in de procedure te bereiken resultaat of dat zij het verkeerde rechtsgebied hebben toegepast. Bovendien heeft de cliënte een concept van de dagvaarding ontvangen en is zij dus kennelijk akkoord gegaan met de wijze van aanpak van de zaak.
De commissie stelt wel vast dat de inspanningen van de advocaten om voorafgaand aan de procedure te komen tot een vaststellingsovereenkomst met de wederpartij geen resultaat hebben gehad, maar dat is naar het oordeel van de commissie onvoldoende voor de conclusie dat de advocaten niet hebben gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat.

Aan de orde zijn dan de door de advocaten in rekening gebrachte kosten.
De commissie stelt vast dat de (financiële) consequenties van de dienstverlening zijn vastgelegd in de opdrachtbevestiging van 1 augustus 2018. Daarin staat vermeld dat de beide advocaten de cliënte zullen bijstaan en dat hun uurtarieven respectievelijk € 290,– en € 165,– per uur zijn. Bij e-mail van diezelfde dag is het uurtarief van advocaat 1 bijgesteld naar € 150,– (exclusief BTW).
Uit de stukken blijkt verder dat de advocaten hun werkzaamheden volgens de gemaakte afspraken in rekening hebben gebracht. Gelet op de aard, omvang en complexiteit van de zaak komt de commissie de omvang van de declaraties niet bovenmatig of buitenproportioneel voor. Van ondeugdelijk declareren of dubbel declareren in verband met de samenwerking tussen de beide advocaten is de commissie niet gebleken.
De commissie zal wel enig gewicht toekennen aan het feit dat de pogingen van de advocaten om een vaststellingsovereenkomst met de wederpartij te sluiten, geen resultaat hebben opgeleverd. De commissie ziet hierin aanleiding om het matigingsvoorstel te volgen, zoals dat door mevrouw [naam] is gedaan in de e-mail van 19 november 2019. Dit betekent dat op het openstaande bedrag van € 8.697,82 een bedrag van € 985,46 exclusief BTW (derhalve € 1.192,41 inclusief BTW) in mindering wordt gebracht, zodat de cliënte nog een bedrag van € 7.505,41 aan eiseres is verschuldigd.

Uit het hiervoor overwogene volgt dat niet is komen vast te staan dat de advocaten niet hebben gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat. De door de cliënte verzochte schadevergoeding zal dan ook worden afgewezen. Van schade door toedoen van de advocaten is niet gebleken en de cliënte heeft overigens de door haar beweerdelijk geleden schade onvoldoende onderbouwd.
De commissie zal bepalen dat de cliënte voormeld bedrag van € 7.505,41, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, aan eiseres dient te betalen. Van een eventuele kwijtschelding van reeds betaalde declaraties zoals door de cliënte verzocht kan, gelet op het hiervoor overwogene, geen sprake zijn.

De commissie zal voorts de cliënte als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van deze arbitrage, die worden vastgesteld op € 181,50 van het door de Stichting Geschillencommissie voor Beroep en Bedrijf (SGB) vastgestelde bedrag aan honorarium en verschotten van de arbiters.
De commissie bepaalt voorts dat het bedrag dat eiseres ter zake van de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie.

Hetgeen partijen ieder voor zich overigens verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.

Beslissing
De commissie:

– veroordeelt de cliënte om aan eiseres te voldoen een bedrag van € 7.505,41, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de onderliggende declaraties tot aan de dag van algehele voldoening;

– veroordeelt de cliënte in de kosten van deze arbitrage, aan de zijde van eiseres vastgesteld op € 181,50 aan honorarium en verschotten van de arbiters, en bepaalt dat het bedrag dat de eiseres ter zake de arbitragekosten heeft voldaan in zijn geheel komt te vervallen aan de commissie.

– wijst het meer of anders verzochte af.