
Commissie: Advocatuur
Categorie: Aansprakelijkheid / Kwaliteit dienstverlening
Jaartal: 2020
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: Ongegrond
Referentiecode:
1995/15114
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over
De cliënten klagen dat de advocaat onjuist advies heeft gegeven voor verkrijging van een gebruiksovereenkomst voor een stuk grond naast hun tuin, dat het toegangshek en het recht van overpad tegen hun wens bij de zaak is betrokken en dat bij het intrekken van de zaak, informatie door de advocaat is weggegeven en daardoor de belangen van de cliënten zijn geschaad. De advocaat is het niet eens met de klachten van de cliënten en vindt dat deze ongegrond zijn. De commissie stelt dat niet is gebleken dat de advocaat de cliënten onjuist heeft geadviseerd. Daarnaast oordeelt de commissie dat de cliënten zelf akkoord zijn gegaan met de dagvaarding waar het toegangshek en het recht van overpad in zijn opgenomen. Ook hebben de cliënten niet voldoende duidelijk gemaakt dat de advocaat in de intrekkingsperiode nieuwe of andere informatie heeft verstrekt aan de advocaat van de eigenaar van de grond, dan de informatie waarvan bekend was dat dit was doorgegeven. Alle klachtonderdelen van de cliënten zijn ongegrond.
Volledige uitspraak
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat en de daardoor door de cliënten geleden schade.
Standpunt van de cliënten
Voor het standpunt van de cliënten verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt dit standpunt op het volgende neer.
De cliënten hebben zich begin 2018 tot de advocaat gewend, omdat zij een strook grond, grenzend aan hun tuin, die volgens het kadaster eigendom was van [naam eigenaar grond] door verjaring wilden verkrijgen. De rechtsvoorganger van [naam eigenaar grond] had met de rechtsvoorganger van de cliënten, zo wisten de cliënten, een gebruiksovereenkomst gesloten met betrekking tot deze strook grond. De cliënten hadden gezien het verloop van de correspondentie tussen hen en [naam eigenaar grond] het gevoel dat de gebruiksovereenkomst niet in het bezit was van [naam eigenaar grond]. Toen zij zich tot de advocaat wendden, gaf deze aan dat een beroep op verkrijgende verjaring geen kans zou maken wanneer de gebruiksovereenkomst boven tafel zou komen. De cliënten hebben de advocaat erop gewezen dat de akte van levering tussen [naam rechtsvoorganger eigenaar grond] en [naam eigenaar grond] opgevraagd zou moeten worden. De advocaat gaf echter aan dat zijn dossier compleet was en het risico aanvaardbaar te vinden. Later bleek dat [naam eigenaar grond] de akte van levering wel had en dat daardoor ook de bewuste gebruiksovereenkomst boven tafel is gekomen. Toen de gebruiksovereenkomst boven tafel kwam wilden de cliënten de zaak intrekken. De leveringsakte, waarvan de advocaat niet van belang achtte dat deze werd opgevraagd alvorens de procedure te starten, heeft ertoe geleid dat de gebruiksovereenkomst door [naam eigenaar grond] is gevonden.
De cliënten hebben de advocaat ingeschakeld om op grond van verjaring de strook grond te verkrijgen, niet meer en niet minder. De advocaat betrok echter in zijn correspondentie en in de dagvaarding ook steeds de kwestie van het toegangshek naar het bos en het recht van overpad. Dit was tegen het verzoek van de cliënten in. Volgens de advocaat was de subsidiaire en meer subsidiaire vordering in de dagvaarding echter noodzakelijk en hij onderbouwde dit met het noemen van een wetsartikel en het argument dat zij anders de rechter zouden ergeren. De advocaat bleef maar stellen, ook nadat de gebruiksovereenkomst boven tafel was gekomen, dat het belangrijk was ook de andere punten uit de dagvaarding uit te procederen. Hij wilde hiermee kennelijk verbloemen dat hij een verkeerd advies had gegeven.
Tot slot verwijten de cliënten de advocaat dat hij zijn werkzaamheden heeft voortgezet ook nadat de cliënten hem hadden gezegd te willen stoppen met de zaak.
De cliënten hebben de klachten ter zitting als volgt toegelicht.
De cliënten hebben een hard copy van de gebruiksovereenkomst en wisten dus zelf van het bestaan daarvan. Zij wisten destijds echter niet of de gebruiksovereenkomst bij de akte van levering was gevoegd of dat daarin een verwijzing naar die gebruiksovereenkomst was opgenomen. Indien de akte van levering (waarin naar het gebruik van de grond wordt verwezen) destijds was opgevraagd, dan was vast komen te staan dat hierin verwezen werd naar een afspraak over het gebruik van de grond en waren zij niet aan de rechtszaak begonnen. Zij kunnen geen argument bedenken waarom de advocaat de akte niet gewoon zou opvragen. De cliënten hadden voorafgaande aan de procedure willen weten of [naam eigenaar grond] van de gebruiksovereenkomst wist, zij hadden de kans op ontdekking van die overeenkomst willen weten. Indien [naam eigenaar grond] er immers van wist dan zou de verjaring van de baan zijn. De cliënten hebben er naar de advocaat toe nadrukkelijk op gewezen dat de akte opgevraagd moest worden, ze vermoedden dat het een belangrijk stuk was. Doordat de advocaat dat niet heeft gedaan, heeft het risico zich geopenbaard. Op 11 december 2018 ontvingen de cliënten een mail van [naam eigenaar grond] met de akte van levering en de gebruiksovereenkomst, die [naam eigenaar grond] kennelijk ‘heel toevallig’ en moeiteloos had gevonden.
De kwestie van het toegangshek en het gebruik van de grond was door de advocaat opgenomen in een conceptbrief aan [naam eigenaar grond]. Zij hebben de advocaat gevraagd dit er uit te halen. Bij de dagvaarding stond het er echter weer in. De advocaat vertelde dat dit op basis van wetsartikelen moest en dat zij anders de rechter zouden ergeren. Daarom zijn zij ermee akkoord gegaan dit toch in de dagvaarding op te nemen. Door deze onderwerpen eveneens in de dagvaarding op te nemen is er bij [naam eigenaar grond] een belletje gaan rinkelen en is de gebruiksovereenkomst aan het licht gekomen.
De cliënten klagen niet over het gegeven dat de advocaat nog werkzaamheden heeft verricht na het beëindigen van de opdracht, maar het gaat hen om de inhoud van die werkzaamheden. De advocaat heeft toen in het contact met de wederpartij twee zaken “weggegeven”, namelijk dat de cliënten het hekwerk naar de kadastrale grens zouden willen verplaatsen en dat de wederpartij over de grond van de cliënten mocht. De cliënten kunnen zich de e-mail van de advocaat met de vijf opties herinneren, maar weten niet meer de volgorde waarin het een en ander plaats heeft gehad. Voor de kerst zijn de cliënten bij de advocaat op kantoor geweest en op 4 januari 2019 is de ontevredenheid aangegeven waarna in de royementsfase nooit meer met de advocaat over de vijf opties is gesproken. De situatie moest, wat de cliënten betrof, blijven zoals die was en altijd was geweest; het hekwerk kon zo blijven staan, ook al klopte dat niet met de kadastrale grens. En op een gegeven moment kwam de advocaat van [naam eigenaar grond] met een e-mailbericht waarin een telefoongesprek met de advocaat werd bevestigd waarin kennelijk alles 180 graden is gedraaid.
De cliënten verlangen terugbetaling van tenminste het volledige gefactureerde bedrag, derhalve een bedrag van € 8.240,88. Bovendien zijn de (schadelijke) gevolgen door de werkzaamheden die de advocaat nog heeft verricht na het verzoek zijn werkzaamheden te staken, nog niet te overzien.
Ter zitting hebben de cliënten de schade nog als volgt toegelicht. De hoogte van de gevorderde vergoeding is gerechtvaardigd nu het werk dat is gedaan, niet had hoeven te gebeuren. Het gaat daarbij dus niet enkel om de laatste (onbetaalde) factuur van 8 januari 2020 ten bedrage van circa € 1.600,–. De cliënten hebben nog steeds last van [naam eigenaar grond], de schade is groter dan € 1.600,–. Dan geldt het door de advocaat gedeclareerde bedrag van ruim € 8.000,– als schade. Het gaat om het totaalplaatje. Indien het allereerste advies juist was geweest, dan waren de cliënten geen gerechtelijke procedure tegen [naam eigenaar grond] gestart.
Wat betreft de tegenvordering van de advocaat, waarin hij de verschuldigdheid vastgesteld wil zien van zijn laatste declaratie aan de cliënten, merken de cliënten op dat zij in de veronderstelling waren dat deze vordering was komen te vervallen. Dit gezien de correspondentie met de commissie over het in depot te betalen bedrag. Verder heeft de advocaat deze factuur pas na ruim een jaar gemaakt en ingediend, kennelijk ten gevolge van de klacht die tegen hem was ingediend. De gedeclareerde werkzaamheden waren toen niet meer te controleren. Bovendien heeft de factuur betrekking op werkzaamheden die de advocaat gemaakt zou hebben nadat de cliënten uitdrukkelijk hadden geëist te stoppen met werkzaamheden. Het afronden van de zaak hadden de cliënten bij voorkeur door een andere advocaat willen laten uitvoeren.
Standpunt van de advocaat
Voor het standpunt van de advocaat verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.
Het is niet juist dat de advocaat de cliënten onjuist heeft geadviseerd. Hij heeft de cliënten al in januari 2018 en ook na aanvaarding van de opdracht gewezen op het risico van de gebruiksovereenkomst. Er was geen reden om nader onderzoek in de registers te plegen aangezien het ging om een gebruiksovereenkomst die niet in de registers behoeft te worden ingeschreven. Temeer nu ook uit de correspondentie met de advocaat van [naam eigenaar grond] bleek dat [naam eigenaar grond] kennelijk niet over de gebruiksovereenkomst beschikte. De cliënten zijn na uitvoerig overleg akkoord gegaan met verzending van de brief van 4 juli 2018 en met het uitbrengen van de dagvaarding zonder dat de leveringsakte was opgevraagd. De stelling van de cliënten dat als de akte was opgevraagd ook de gebruiksovereenkomst boven tafel was gekomen, is verder onjuist. De advocaat van [naam eigenaar grond] heeft de akte van levering én een afschrift van de gebruiksovereenkomst gestuurd. Ook na opvragen van de akte van levering had, aldus de advocaat, nog niet kunnen worden vastgesteld of [naam eigenaar grond] over de gebruiksovereenkomst beschikte en of [naam eigenaar grond] een beroep zou doen op deze overeenkomst. Vanwege de summiere omschrijving van het gebruik in de akte zou bovendien betoogd kunnen worden dat het gebruiksrecht alleen betrekking had op het zuidelijke deel van het stuk grond en niet het deel ten aanzien waarvan de cliënten zich op verkrijging wegens verjaring wilden beroepen. Verder blijkt uit niets dat [naam eigenaar grond] op grond van de vermelding in de akte op het spoor van de gebruiksovereenkomst is gekomen. De advocaat is van mening dat geen sprake is geweest van een onjuist of gebrekkig advies.
Ten aanzien van de tweede klacht stelt de advocaat het volgende. Het is onjuist hetgeen de cliënten stellen dat hij om te verbloemen dat er een onjuist advies was uitgebracht maar bleef vasthouden aan de andere punten uit de dagvaarding. Hij heeft niets willen verbloemen. Zowel de brief aan de advocaat van [naam eigenaar grond] als de dagvaarding zijn pas na instemming van de cliënten verzonden respectievelijk uitgebracht. Hij heeft gewezen op de subsidiaire doelstelling dat wanneer in rechte geen verjaring werd vastgesteld, nog altijd erop kon worden gewezen dat [naam eigenaar grond] zich over de grond van cliënten begaf om het bos te bereiken – waarvan de toegang tot die grond zou kunnen worden afgesloten – om zodoende een onderhandelingspositie te creëren. Cliënten zijn hier op gewezen, maar hebben laten weten hoe dan ook aan de gerechtelijke procedure een einde te willen maken.
Na het intrekken van de opdracht heeft hij alleen de gebruikelijke en noodzakelijke werkzaamheden uitgevoerd in kader van doorhaling van de procedure. Er is in de communicatie met de advocaat van [naam eigenaar grond] geen schadelijke informatie verstrekt. Met de advocaat van [naam eigenaar grond] zijn de (vijf) mogelijkheden besproken om tot een oplossing met [naam eigenaar grond] te komen zoals uitvoerig met de cliënten is (voor)besproken, en die in de e-mail van 18 december 2018 aan de cliënten zijn genoemd. Uiteindelijk liet de advocaat van [naam eigenaar grond] per e-mail op 28 januari 2019 weten dat haar cliënte met royement akkoord wilde gaan en ook “begrepen” te hebben dat de cliënten de tuin wilden inrichten conform de kadastrale situatie. Het was niet duidelijk wat hiermee werd bedoeld. Dat laatste is juist niet aan (de advocaat van) [naam eigenaar grond] voorgesteld, maar betreft een suggestie of voorstel van de advocaat van [naam eigenaar grond]. De advocaat heeft dezelfde dag aan de cliënten per e-mail voorgesteld om telefonisch contact op te nemen met de advocaat van [naam eigenaar grond] over wat met deze suggestie of voorstel precies werd bedoeld, maar daarop hebben de cliënten niet gereageerd. De advocaat kan dan ook geen verwijt worden gemaakt dat een onduidelijke situatie is blijven bestaan.
Ter zitting heeft de advocaat zijn standpunt nader toegelicht.
Het is juist dat de cliënten hem hebben gevraagd de leveringsakte op te vragen. In de leveringsakte staat enkel dat een stukje grond in gebruik is gegeven, er is geen akte van opgemaakt noch is een tekening van de situatie bijgevoegd. Het had daarom niets uitgemaakt. Ook in het geval de akte van levering wel was opgevraagd, dan nog hadden de cliënten niet geweten of [naam eigenaar grond] over de gebruiksovereenkomst beschikte en helemaal niet of zij zich van de gebruiksovereenkomst bewust was of daarop (alsnog) een beroep zou worden gedaan. Het bezit is een feitelijke aangelegenheid, in de analyse van de rechtbank had de akte van levering geen verschil gemaakt. Het is juist dat een gebruiksovereenkomst aan de verkrijgende verjaring in de weg staat en dat wanneer [naam eigenaar grond]op de hoogte was van de gebruiksovereenkomst het beroep op bezit niet kon worden volgehouden. Voor zijn advies had de aanwezigheid van de leveringsakte geen verschil gemaakt. Het bleef een risico dat de akte van de gebruiksovereenkomst boven tafel zou komen, hetgeen de advocaat als een aanvaardbaar risico inschatte. Op 11 december 2018 belde de advocaat van [naam eigenaar grond] hem en die deelde mee dat een gebruiksovereenkomst in het archief van [naam eigenaar grond] was gevonden. De advocaat van [naam eigenaar grond] heeft toen niet gezegd dat de akte van levering was opgevraagd en dat op die manier de gebruiksovereenkomst was gevonden. Daarnaast was het niet alles of niets. [Naam eigenaar grond] moest over grond van de cliënten om bij het toegangshek naar het bos te komen, vandaar de uiterst subsidiaire vordering in de dagvaarding dat cliënten gerechtigd zijn hun grond te omheinen. Hierdoor zou mogelijk een onderhandelingspositie kunnen worden gecreëerd.
In de eerste brief aan [naam eigenaar grond] is op verzoek van de cliënten de kwestie van het toegangshek er uit gehaald. In de dagvaardingsprocedure achtte de advocaat het nodig om de (meer) subsidiaire vordering op te nemen, hij achtte het niet verstandig om pas in het zicht van de comparatie met de subsidiaire vordering te komen. Het niet noemen van het toegangshek leek de advocaat bijzonder onverstandig gezien de van belang zijnde feitelijke situatie. Het is niet juist dat daardoor het balletje is gaan rollen. Het balletje was toch wel gaan rollen en daarom achtte de advocaat het verstandig dat maar meteen te melden. De advocaat wijst op artikel 21 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv.). Hij geeft verder aan dat de cliënten met [naam eigenaar grond] in contact zijn getreden zonder hem daarin te kennen en zonder melding te maken van de bij cliënten bekend zijnde gebruiksovereenkomst.
De advocaat stelt dat hij in de royementsfase contact had met de advocaat van [naam eigenaar grond] in verband met de vijf mogelijke oplossingen, een en ander ook na contact met de cliënten. Het gesprek is vervolgens ook per mail bevestigd. Het verplaatsen van het hekwerk naar de kadastrale grens is niet uit de koker van de advocaat gekomen. De advocaat heeft het voorstel van [naam eigenaar grond] doorgegeven aan de cliënten (mail 28 januari 2019) met het verzoek hierover te overleggen. De cliënten hebben hierop niet gereageerd.
Over andere opties dan de genoemde vijf is niet gesproken en heeft de advocaat dus ook niet aan de advocaat van [naam eigenaar grond] doorgegeven. Dat komt uit de koker van de advocaat van [naam eigenaar grond]. De advocaat geeft aan het spijtig te vinden dat de cliënten nog steeds worden geconfronteerd met een onduidelijke situatie. De advocaat had daarom geadviseerd door te procederen. De cliënten hebben immers een sterk argument, [naam eigenaar grond] moet over de grond van de cliënten om toegang te krijgen tot het bos. Zijn advies en de strategie was goed, het heeft alleen anders uitgepakt.
De werkzaamheden vanaf 11 december 2018 – op welke dag de advocaat van [naam eigenaar grond] telefonisch meldde dat haar cliënte in haar archief een gebruiksovereenkomst had gevonden – zijn nog niet aan de cliënten in rekening gebracht. De declaratie van die werkzaamheden is aangehouden omdat de cliënten de indiening van een klacht aankondigden en ook terugbetaling van reeds betaalde declaraties wensten. De advocaat legt als bijlage die factuur en de specificatie van de werkzaamheden over. De advocaat maakt aanspraak op betaling door de cliënten van het bedrag van € 1.629,43 en de commissie wordt verzocht vast te stellen dat de cliënten dit aan de advocaat verschuldigd zijn.
Beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie het volgende.
Allereerst stelt de commissie vast dat de cliënten in de aan de commissie overgelegde pleitnotities ten behoeve van de procedure bij de Raad van Discipline de klacht in die instantie verder heeft uitgebreid. Ook hebben de cliënten kort voor de zitting bij de commissie, namelijk op 20 en op 21 september, nog stukken ge-upload in het zaaksysteem van de commissie. Het enkel zonder verdere onderbouwing en/of expliciete formulering van een klacht toesturen van stukken aan de commissie kan er niet toe leiden dat de cliënten daarmee de klachten in de onderhavige procedure heeft uitgebreid, zodat deze stukken – zoals ter zitting ook aan de cliënten is medegedeeld – buiten beschouwing blijven.
In de kern weergegeven houden de klachten van de cliënten in dat 1) de advocaat onjuist advies heeft gegeven door aan te geven dat het niet noodzakelijk was de akte van levering tussen [naam rechtsvoorganger eigenaar grond] en [naam eigenaar grond] op te vragen, 2) de advocaat het toegangshek en het recht van overpad tegen hun wens in bij de zaak heeft betrokken, 3) de advocaat in de royementsfase zaken heeft weggegeven en daardoor de belangen van de cliënten heeft geschaad.
De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid met inachtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat. Naar deze maatstaf dienen de klachten van de cliënten te worden beoordeeld.
1. Onjuist advies
Voor de commissie is vast komen te staan dat de cliënten de advocaat hebben verzocht de akte van levering op te vragen en dat de advocaat de akte van levering vervolgens niet heeft opgevraagd. Vast staat ook dat de advocaat de cliënten op het risico heeft gewezen dat wanneer [naam eigenaar grond] kennis zou hebben van – en zich zou beroepen op – de gebruiksovereenkomst, dit het beroep van de cliënten op verkrijgende verjaring in de weg zou staan. Het is de commissie evenwel uit de overgelegde stukken en uit hetgeen ter zitting is besproken niet gebleken noch aannemelijk geworden dat de cliënten zonder opgevraagde akte van levering de zaak niet had willen doorzetten. Allereerst hebben de cliënten dit bij de aanvang van de werkzaamheden niet duidelijk gecommuniceerd aan de advocaat (zij hebben niet gezegd dat zij zonder kennis te nemen van de akte van levering geen procedure aanhangig wensten te maken). Bovendien blijkt uit het advies van de advocaat aan de cliënten dat hij ook andere aanknopingspunten zag in een procedure tegen [naam eigenaar grond]. Op basis daarvan is het voor de commissie niet aannemelijk geworden dat de cliënten de opdracht hadden ingetrokken wanneer zij de akte van levering zouden hebben ontvangen. Hierbij merkt de commissie nog op dat de cliënten de gebruiksovereenkomst zelf kenden en er rekening mee hielden dan wel in ieder geval rekening mee hadden kunnen houden dat deze boven tafel zou komen. De cliënten hadden zelf al [naam eigenaar grond] aangeschreven zonder de akte op te vragen. De cliënten hebben naar het oordeel van de commissie bewust het risico genomen dat ook op andere wijze dan uit die akte de gebruiksovereenkomst bij [naam eigenaar grond] bekend zou worden. Het is voorts ook niet vast komen te staan dat [naam eigenaar grond] via de akte van levering bekend is geworden met het bestaan van de gebruiksovereenkomst. Voor de commissie is gezien het voorgaande dan ook niet gebleken dat de advocaat op dit punt niet gehandeld heeft als een redelijk handelende en redelijk bekwame advocaat. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
2. Vermelding toegangshek en recht van overpad
Voor de commissie is vast komen te staan dat de cliënten hebben ingestemd met verzending van de brief d.d. 4 juli 2018 aan [naam eigenaar grond] en met het uitbrengen dagvaarding. De commissie stelt in dit verband vast dat de advocaat de stukken eerst in concept aan de cliënten heeft doen toekomen die hierop hebben gereageerd, waarna de advocaat hier weer een terugkoppeling op heeft gegeven. Die terugkoppeling hield voor wat betreft de brief in dat de voormelde onderwerpen uit de op 4 juli 2018 verzonden brief zijn gehaald. Voor wat betreft de dagvaarding heeft de advocaat met inhoudelijke argumenten uitgelegd waarom ook de (meer) subsidiaire vorderingen gelijk meegenomen dienden te worden. Zoals ook niet weersproken wordt door de cliënten hebben zij uiteindelijk ingestemd met de inhoud van de dagvaarding zoals die werd uitgebracht. De commissie is voorts van oordeel dat de advocaat bij de behandeling van de zaak de leiding dient te nemen en vanuit zijn verantwoordelijkheid dient te bepalen hoe de belangen van de cliënten het best kunnen worden gediend. Van de door de advocaat gehanteerde strategie maakte het opnemen van een subsidiaire en meer subsidiaire vordering onlosmakelijk deel uit. Die strategie komt de commissie niet onredelijk voor. Voor wat betreft de stelling van de cliënten dat zij hadden begrepen dat zij geen keuze hadden voor wat betreft het al dan niet opnemen in de dagvaarding van de (meer) subsidiaire vorderingen, overweegt de commissie dat die uitlating van de advocaat kennelijk aldus begrepen moet worden dat de advocaat dit verstandig vond om te doen in het kader van de waarheidsvinding en artikel 21 Rv, op grond waarvan partijen in beginsel verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren, bij gebreke waarvan de rechter daaruit de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht. Daarbij komt de door de advocaat genoemde achterliggende strategie – het creëren van een onderhandelingspositie voor de cliënten ten opzichte van [naam eigenaar grond] – de commissie niet als onredelijk voor. Als redelijk handelend advocaat heeft de advocaat derhalve mogen adviseren de (meer) subsidiaire vorderingen bij dagvaarding in te stellen. De cliënten zijn daar vervolgens akkoord mee gegaan. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
3. Werkzaamheden na royement procedure
Zoals de cliënten ter zitting hebben toegelicht, ziet het verwijt van de cliënten bij dit klachtonderdeel op de inhoud van de door de advocaat nog verrichte werkzaamheden nadat opdracht was gegeven tot beëindiging van de werkzaamheden. De advocaat zou in de afrondende fase informatie in het nadeel van de cliënten hebben verstrekt aan de wederpartij van de cliënten.
Uit de door partijen overgelegde stukken blijkt de commissie van de e-mail van de advocaat aan de cliënten van 18 december 2018 met daarin vijf opties die aan [naam eigenaar grond] zijn voorgelegd. Uit de reactie van de cliënten (e-mailbericht van 18 december 2018) blijkt van geen enkel bezwaar, en stellen de cliënten de voorkeur te hebben voor opties 1 of 2. Op 11 januari 2019 hebben de cliënten vervolgens bericht dat zij de procedure willen intrekken. De advocaat heeft in de e-mails van onder andere 30 januari 2019 en 3 februari 2019 de voorwaarden van een intrekking van de procedure (royement) inzichtelijk gemaakt en de cliënten geadviseerd met betrekking tot de (mogelijke) afwikkeling van het geschil met [naam eigenaar grond]. Gelet op het verweer van de advocaat op dit punt hebben de cliënten niet (voldoende) aannemelijk gemaakt dat de advocaat in die royementsperiode nieuwe of andere informatie heeft verstrekt aan de advocaat van [naam eigenaar grond] dan de informatie die eerder in overleg met de cliënten aan [naam eigenaar grond] is doorgegeven. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
Gelet op al het vorenstaande kan naar het oordeel van de commissie niet de conclusie worden getrokken dat de advocaat niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in deze mag worden verwacht. De klachten van de cliënten zijn dan ook ongegrond. Nu de klachten van de cliënten ongegrond zijn, bestaat geen grond voor de vordering(en) tot schadevergoeding. Anders dan door de cliënten is betoogd, is er naar het oordeel van de commissie geen grond voor creditering van de declaraties en behoeven door de cliënten verrichte betalingen daarop dan ook niet te worden terugbetaald door de advocaat. Deze vordering zal de commissie dan ook afwijzen.
Van (overige) schade voor de cliënten door toedoen van de advocaat, is niet gebleken nog afgezien van de omstandigheid dat de cliënten deze niet dan wel onvoldoende hebben onderbouwd.
De advocaat heeft in reconventie betaling van de openstaande factuur van € 1.629,43 gevorderd. De commissie stelt vast dat de factuur van de advocaat op 8 januari 2020 is opgemaakt en aan de cliënten is verzonden. Dit is bijna een jaar na de datum dat de cliënten aan de advocaat hebben gevraagd zijn werkzaamheden te beëindigen. Volgens de urenspecificatie bij voormelde declaratie vonden de laatste werkzaamheden van de advocaat voor de cliënten plaats op 3 februari 2019. De commissie oordeelt dat gezien dit tijdsverloop de cliënten met deze factuur geen rekening meer behoefden te houden en de commissie oordeelt daarom deze facturatie als niet (meer) redelijk. Dat, zoals de advocaat stelt, de declaratie van de werkzaamheden is aangehouden omdat de cliënten de indiening van een klacht aankondigden en ook terugbetaling wensten, doet daaraan niet af. De commissie wijst de tegenvordering van de advocaat af.
Nu de klachten van de cliënten ongegrond worden verklaard is het naar het oordeel van de commissie gerechtvaardigd dat het klachtengeld voor rekening van de cliënten komt. De cliënten hebben het klachtengeld reeds voldaan, zodat de commissie daarover niet meer hoeft te beslissen.
Hetgeen partijen ieder voor zich verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft – naar het oordeel van de arbiters – geen verdere bespreking, nu dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie:
– verklaart de klacht van de cliënten ongegrond;
– wijst het door de cliënten verlangde af;
– wijst de vordering van de advocaat voor wat betreft de factuur van € 1.629,43 af;
– wijst het anders of meer gevorderde af.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Advocatuur, bestaande uit de heer mr. A.G.M. Zander, voorzitter, mevrouw mr. M.J. de Groot, mevrouw drs. P.C. Hoogeveen-de Klerk, leden, in aanwezigheid van mevrouw mr. B.J. van Gent, secretaris, op 25 september 2020.