Commissie: Advocatuur
Categorie: Bevoegdheid
Jaartal: 2014
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
85156
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
De advocaat wenst de declaratie, die de cliënten ondanks herhaalde betalingsherinneringen niet hebben voldaan, ter incasso aan de commissie voor te leggen. De advocaat heeft aan cliënten rechtsbijstand verleend. De cliënten stellen op hun beurt dat de advocaat aansprakelijk is voor de door hen geleden gevolgschade, die wordt begroot op € 61.254,52. De cliënten baseren deze vordering op wanprestatie.
Beoordeling bevoegdheid
Alvorens de commissie tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil kan overgaan, zullen de arbiters toetsen of zij bevoegd zijn om kennis te nemen van en te beslissen in het geschil over de vordering van de advocaat en de tegenvordering van de cliënten, nu de cliënten een beroep hebben gedaan op de onbevoegdheid van de commissie.
Standpunt cliënten omtrent de bevoegdheid van de arbiters
De cliënten stellen zich primair op het standpunt dat de commissie niet bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen.
Cliënten voeren daartoe aan dat de advocaat de bevoegdheid van de commissie baseert op een beding dat is opgenomen in de algemene voorwaarden. De advocaat heeft cliënten niet een termijn geboden om te kiezen voor een behandeling door een bevoegde rechter. De cliënten zijn van mening dat een beding dat bij algemene voorwaarden de beslechting van een geschil opdraagt aan een ander dan de bevoegde rechter, onredelijk bezwarend is. De cliënten voeren verder aan dat de commissie niet bevoegd is om van het geschil kennis te nemen omdat zij stellen dat de door hen geleden gevolgschade vele malen hoger is dan € 10.000,– en zij deze wensen te vorderen.
De cliënten verzoeken de commissie zich onbevoegd te verklaren om van het geschil kennis te nemen.
Standpunt van de advocaat omtrent de bevoegdheid van de arbiters
De advocaat voert aan dat op grond van artikel 2, eerste lid sub c, van het Reglement Geschillencommissie Advocatuur (hierna: het Reglement) van toepassing is indien dit tussen partijen schriftelijk is overeengekomen alsmede het een declaratiegeschil betreft. De advocaat stelt zich op het standpunt dat middels de aan de cliënten overhandigde algemene voorwaarden is overeengekomen dat de commissie bevoegd is om van het onderhavige geschil kennis te nemen.
De advocaat stelt zich verder op het standpunt dat de cliënten bij de onderhavige commissie de vernietiging van het arbitrale beding in de algemene voorwaarden niet kunnen inroepen, omdat zij daartoe een vordering tot vernietiging bij de rechter moeten indienen. De advocaat merkt verder op dat de vernietiging van het beding geen effect heeft, daar het onderhavige geschil zal worden beslecht door middel van arbitrage, hetgeen – volgens de advocaat – geen onredelijk bezwarend beding is in de zin van artikel 6:236 sub n van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De advocaat is van mening dat het Reglement van toepassing is, zodat de commissie bevoegd is om kennis te nemen van het onderhavige geschil.
De advocaat voert aan dat de commissie niet bevoegd is om kennis te nemen van de tegenvordering van de cliënten, omdat deze vordering de € 10.000,- te boven gaat.
Behandeling van het geschil
De commissie heeft omtrent de bevoegdheid van de arbiters beraadslaagd en is tot de hiernavolgende beslissing gekomen.
Zij is daarbij bijgestaan door [naam secretaris) fungerend als secretaris.
Partijen zijn niet voor een zitting opgeroepen, omdat uit de stukken blijkt dat eerst zal worden vastgesteld of de arbiters bevoegd zijn om van het geschil kennis te nemen. De commissie heeft kennis genomen van de overgelegde stukken.
Als plaats van arbitrage is Den Haag vastgesteld.
Beoordeling van het geschil
Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde overweegt de commissie omtrent de bevoegdheid van arbiters om van het geschil kennis te nemen het volgende.
De cliënten stellen dat de commissie niet bevoegd is omdat het arbitraal beding zoals opgenomen in de algemene voorwaarden van de advocaat onredelijk bezwarend is. De commissie overweegt dat in artikel 6:236 BW door de wetgever limitatief de bedingen worden opgesomd die bij een overeenkomst tussen een gebruiker (in casu de advocaat) en een wederpartij, natuurlijk persoon, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf (in casu de cliënten), als onredelijk bezwarend worden aangemerkt.
De commissie verwijst voor de onderhavige zaak naar de inhoud van artikel 6:236 sub n BW waarin is bepaald dat als onredelijk bezwarend wordt aangemerkt een beding:
“n. dat voorziet in de beslechting van een geschil door een ander dan hetzij de rechter die volgens de wet bevoegd zou zijn, hetzij een of meer arbiters, tenzij het de wederpartij een termijn gunt van tenminste een maand nadat de gebruiker zich schriftelijk jegens haar op het beding heeft beroepen, om voor beslechting van het geschil door de volgens de wet bevoegde rechter te kiezen;”
Nu in de onderhavige zaak het geschil tussen partijen wordt beslecht door middel van arbitrage is – naar het oordeel van de commissie – geen sprake van een onredelijk bezwarend beding als bedoeld in artikel 6:236 sub n BW. De commissie is derhalve bevoegd om van het geschil kennis te nemen.
Ten aanzien van de bevoegdheid van de commissie om van de tegenvordering van de cliënten kennis te nemen overweegt de commissie het volgende. De cliënten begroten de door hen geleden schade ten gevolge van een tekortkoming door de advocaat op een bedrag van € 61.254,52.
De commissie verwijst voor wat betreft de bevoegdheid van de commissie om kennis te nemen van de tegenvordering van de cliënten naar de inhoud van artikel 2 eerste lid, sub c van het Reglement waarin is bepaald:
“De Geschillenregeling Advocatuur is van toepassing indien door partijen daarnaar bij schriftelijke overeenkomst is verwezen en het geschil betreft
(… …)
c. een vordering tot vergoeding van schade die, beoordeeld naar het moment van indiening, het bedrag van EUR 10.000,– (inclusief eventueel verschuldigde BTW) niet te boven gaat of zal gaan dan wel uitdrukkelijk tot dat bedrag beperkt is waarbij schriftelijk afstand wordt gedaan van het meerdere.
De commissie concludeert dat – gelet op het feit dat de hoogte van de door de cliënten gestelde gevolgschade het bedrag van EUR 10.000,– ruimschoots overstijgt – de commissie in beginsel niet bevoegd is om van de tegenvordering van de cliënten kennis te nemen. Nu de commissie wel bevoegd is om kennis te nemen van de vordering van de advocaat, zal zij een nader oordeel omtrent de bevoegdheid van de commissie om van de tegenvordering van de cliënten kennis te nemen overlaten aan de commissie die de zaak inhoudelijk gaat beoordelen. De commissie merkt daarbij op dat de bevoegdheid van de commissie om van de tegenvordering kennis te nemen mede afhankelijk is van het definitief door de cliënten gevorderde bedrag aan schadevergoeding.
Beslissing
– de commissie verklaart zich bevoegd het geschil te behandelen, met inachtneming van het onder de beoordeling van het geschil overwogene;
– houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arbitraal vonnis is gewezen te Den Haag op 20 augustus 2014 door de Geschillencommissie Advocatuur.