Commissie heeft op grond van artikel 3 van het reglement slechts een marginale beoordelingsruimte; de commissie is niet bevoegd over de hoogte van de tarieven in het algemeen een oordeel te geven.

  • Home >>
  • Energie >>
De Geschillencommissie




Commissie: Energie    Categorie: Warmte    Jaartal: 2017
Soort uitspraak: -   Uitkomst: -   Referentiecode: 105758

De uitspraak:

Onderwerp van het geschil

Het geschil betreft kort gezegd de stelling van de consument dat hij ter zake zijn contract voor de levering van warmte bij de ondernemer geen keuzevrijheid heeft en dat de tarieven die hij aan de ondernemer dient te betalen niet in overeenstemming zijn met het NMDA-beginsel.
 
De consument heeft de klacht op 12 september 2016 aan de ondernemer voorgelegd.

Standpunt van de consument

Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.

Als consument heb ik geen keuzevrijheid bij stadswarmte, de ondernemer vraagt de maximumtarieven en die zijn weliswaar binnen de wet, maar ver boven de kosten van gas en het NMDA-principe, het uitgangspunt van de Warmtewet. Verder moet ik betalen voor de kosten van koeling, terwijl ik daar geen keuzevrijheid in heb. Ook maak ik bezwaar tegen de kosten van huur van een CV-ketel en kan ik door het gebrek aan keuzevrijheid ook geen gebruikmaken van kortingen dan wel acties die andere leveranciers bieden.

Ter zitting heeft de consument verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.

Ik heb geen keus voor het kiezen van een warmteleverancier; de ondernemer is wat dat betreft monopolist. Desgevraagd beaam ik dat de variabele kosten voor gas hoger liggen dan voor warmte. Daar leg ik me ook bij neer en daar heb ik ook geen problemen mee. De vaste kosten die de ondernemer hanteert liggen echter een stuk hoger dan voor gas. Het mag dan wel onder het maximum vallen van de ACM, maar desondanks meen ik dat die kosten te hoog zijn. Ook ter zake koude heb ik geen keuzevrijheid. Ik moet daar op jaarbasis bijna € 200,– aan vastrecht voor betalen. Ik ben ook gedwongen om die kosten te maken.

De consument verlangt vergelijkbare kosten voor de levering van gas en een korting van € 400,– op jaarbasis en subsidiair een eenmalige korting van een halfjaar, hetgeen € 700,– korting betreft, ook bij het laten doorlopen van het contract.

Standpunt van de ondernemer

Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.

De ondernemer is van mening dat zijn tarieven voldoen aan alle vereisten van de ACM. Onze tarieven voor koeling zijn overeengekomen met de projectontwikkelaar en vallen volledig buiten het NMDA-principe. Ook hebben wij reeds aangegeven niet te kunnen meegaan met cashback kortingen en welkomstgeschenken die in de vrije energiemarkt worden aangeboden. De consument houdt verder in zijn eigen vergelijking geen rekening met de kosten voor koeling en warm tapwater. De kosten die wij bij de consument in rekening brengen zijn voor een groot deel gereguleerd in de Warmtewet. De vaste kosten bestaan uit een vastrecht van € 276,13 en de meetkosten van € 24,97 per jaar. Daarnaast is er een variabel GJ-tarief van € 22,66. Ons leveringstarief per GJ ligt onder dat maximum, namelijk € 22,20. De opbouw van de maximumtarieven en de vergelijking volgens het NMDA-principe wordt ook jaarlijks door de ACM gepubliceerd. Volgens de Warmtewet moeten de kosten voor de huur van een afleverset redelijk zijn. Dat betreft een bedrag van € 93,99 voor warmte per jaar en € 98,14 voor tapwater per jaar. Hetgeen in rekening wordt gebracht is gebaseerd op onze kosten voor instandhouding van de afleverset en die kosten bevatten in hoofdzaak de kosten voor afschrijving, onderhoud, reparatie en storingsafhandeling. Daarnaast vragen wij een vergoeding voor het leveren en het beschikbaar stellen van koeling. Een volledige vergelijking tussen gasketel en een aansluiting op een warmte en koude installatie (WKO-installatie) is dan ook niet één op één op te maken. De éénmalige korting die energieleveranciers van gas en elektriciteit geven is een aspect van de vrije marktwerking. Als warmtebedrijf kunnen wij niet groeien in aantallen en aansluitingen door marktactiviteiten.
Ter zitting heeft de ondernemer verder nog – in hoofdzaak – het volgende aangevoerd.

Er is sprake van een zogenaamde WKO-installatie, die speciaal voor onder meer dit complex ontwikkeld is. Onze prijs voor warmte valt onder het NMDA-principe en valt ook binnen die kaders. Voor wat betreft het variabele tarief per GJ warmte zitten wij zelf iets onder de door de ACM genoemde maximumprijs. Wij hebben vaker discussies met consumenten en proberen dan één en ander uit te leggen, maar verstrekken geen detailberekeningen. Wij houden ons aan de door de ACM voorgeschreven tarieven. Koude is inherent aan het WKO-systeem, daarin zitten kosten voor pompen, onderhoud en het betreft een complexe techniek. Wij hebben voor koude geen variabel tarief, alleen een vast tarief. Ook als personen geen gebruik maken van koude moeten zij daar toch het vastrecht voor betalen. Het is voor ons geen gemakkelijk project zodat wij inderdaad voor wat betreft de vaste kosten de maximale tarieven hanteren.

Beoordeling van het geschil

De commissie heeft het volgende overwogen.

De centrale doelstelling van de Warmtewet (die per 1 januari 2014 van kracht is geworden) is de waarborging dat kleinverbruikers tegen redelijke voorwaarden en tarieven de beschikking hebben over warmte. Warmteverbruikers zijn in de meeste gevallen gebonden aan hun warmteleverancier, die een monopoliepositie heeft ten opzichte van afnemers. Verbruikers kunnen geen warmte verkrijgen van andere leveranciers en kunnen ook niet kiezen voor een ander netwerk waarbij bovendien warmte een primaire levensbehoefte is. Gelet op die gebondenheid van afnemers van warmte dienen zij te worden beschermd tegen te hoge prijzen en onvoldoende prestaties van warmteleveranciers. De Warmtewet voorziet dan ook in consumentenbescherming, in bepalingen die gericht zijn op tariefbescherming en leveringzekerheid en de introductie van een onafhankelijke toezichthouder, te weten de Autoriteit Consument & Markt (ACM). Uitgangspunt is dat iedereen tegen betaalbare prijzen over warmte moet kunnen beschikken. Daartoe is ook een maximale warmteprijs ingevoerd gebaseerd op het NMDA-beginsel; de prijs voor warmtelevering wordt gerelateerd aan de gassituatie van een huishouden; bij vaststelling van de maximale prijs voor levering van warmte dient de gassituatie van een huishouden als referentie. Het komt erop neer dat een afnemer van warmte voor ruimteverwarming en het opwarmen van warm tapwater niet meer behoort te betalen dan iemand die zijn huis met een individuele HR-ketel met gas verwarmt. Naast het NMDA-beginsel is ter voorkoming van overwinsten bij warmteleveranciers een structureel toezichtsysteem op rendementen van de warmteleveranciers geïntroduceerd; de ACM is daartoe belast (met een periodieke rendementsmonitor).

Op grond van artikel 3 van het reglement van de commissie heeft de commissie tot taak geschillen tussen de consument en de ondernemer te beslechten, voor zover deze betrekking hebben op de totstandkoming of de uitvoering van de overeenkomst met betrekking tot de aansluiting en/of levering van gas, warmte of elektrische energie en daarmee samenhangende leveringen en diensten. De commissie is derhalve niet bevoegd te beslissen over de hoogte van in rekening gebrachte tarieven of kosten in zijn algemeenheid. De commissie heeft daarin slechts een marginale beoordelingsruimte. Behoudens in gevallen dat sprake is van evident onredelijke tarieven, is het niet aan de commissie om daarover verder een oordeel te geven. In dat kader wordt opgemerkt dat de ACM in principe verantwoordelijk is voor het toezicht op de regulering van de tarieven op basis van onder meer de Warmtewet en de ACM beoordeelt dan ook de redelijkheid van de gehanteerde tarieven. Daarbij kan de ACM kijken naar de werkelijke kosten, inclusief vermogenskosten, die een warmteleverancier maakt. De ACM heeft op grond van de wet de bevoegdheid om daartoe gedetailleerde informatie op te vragen bij de ondernemer, welke bevoegdheid de commissie niet heeft. Het oordeel over de redelijkheid van tarieven is derhalve primair aan de ACM. Voor wat betreft de variabele kosten voor warmte staat vast (en zoals door de consument ter zitting ook is bevestigd) dat die kosten in overeenstemming zijn met het NMDA-principe en ook lager liggen dan de maximumprijs die door de ACM is vastgesteld per GJ. Ook de kosten voor het vastrecht warmte zijn conform het door de ACM vastgestelde maximum. Ter zake de vergelijking die de consument zelf maakt voor huurkosten van een CV-ketel knoopt hij aan bij de laagste kosten voor een CV-ketel, terwijl uiteraard moet worden gekeken naar gemiddelde kosten voor een CV-ketel die uiteraard hoger liggen. Dat aldus sprake is van evident onredelijke variabele en vaste tarieven voor warmte is de commissie derhalve niet gebleken. Ter zake de kosten voor (de huur van) een afleverset bestaande uit een bedrag van € 93,99 voor warmte en van € 98,14 voor het tapwater per jaar (in totaal € 192,13 per jaar) heeft de ACM geen maximumprijs bepaald en is de ondernemer op grond van de Warmtewet gerechtigd om daarvoor een redelijk tarief in rekening te brengen. Daartoe kan slechts gekeken worden met de door de ondernemer aangegeven aanknopingspunten waarbij in zijn algemeenheid (en overigens ook volgens de ondernemer) gezegd kan worden dat de kosten voor een afleverset zijn opgebouwd uit de volgende componenten:

• Kapitaalslasten; de afschrijvingskosten en de rentekosten van de totale investering;
• Onderhoudskosten; de gemiddelde onderhoudskosten voor een afleverset;
• Servicekosten; een vergoeding voor de kosten die te maken hebben met de service, zoals de beschikbaarheid van een storingsdienst en/of monteurs, alsmede administratieve kosten.

Uit het verweer van de ondernemer blijkt ook dat sprake is van de hiervoor genoemde kostencomponenten, zij het dat de specificatie wel uitgebreider en duidelijker (toegelicht) zou kunnen worden zoals de ondernemer ter zitting ook heeft gedaan. Dat sprake is van evident onredelijke tarieven/kosten is de commissie op basis van de gegeven informatie onvoldoende gebleken. De commissie komt dan ook niet tot het oordeel dat de ondernemer het door hem in rekening gebrachte tarief van in totaal € 192,13 niet van de consument zou kunnen en mogen vorderen. Dat tarief wijkt overigens ook niet (sterk) af van door andere warmteleveranciers in rekening gebrachte tarieven voor een afleverset.

Ten slotte heeft de Warmtewet in beginsel geen betrekking op de levering van koude. De ondernemer kan voor de aanschaf en het onderhoud van koude voorzieningen gemaakte kosten in redelijkheid via een afzonderlijk vastrecht koude aan de consument doorberekenen. Bij een installatie die gebaseerd is op warmte en koude opslag (zoals in deze zaak, de WKO-installatie) is de levering van warmte en koude onlosmakelijk met elkaar verbonden. Bij een warmte koude opslaginstallatie is het ook verplicht om voor de levering van koude een aparte administratie te voeren en een apart tarief in rekening te brengen. Anders dan de consument wenst, kan hij ervoor kiezen om geen of zo min mogelijk gebruik te maken van koude, maar dat neemt niet weg dat hij wel het vastrecht verschuldigd is en blijft voor de instandhouding van de warmte en koude installatie aan de ondernemer. Voor de instandhouding van de koude installatie is de consument aan de ondernemer een vastrecht verschuldigd, ongeacht de hoeveelheid koude die wordt afgenomen. Aldus is de consument gehouden om het vastrecht koude te voldoen. Het door de ondernemer gehanteerde tarief voor vastrecht koude van € 197,54 per jaar acht de commissie niet evident/apert onredelijk en wijkt ook niet bepaald af van door andere leveranciers in rekening gebrachte tarieven voor koude.

Ten slotte merkt de commissie nog op dat de huidige Warmtewet op sommige punten (onder andere voor wat betreft de tariferingsperikelen) tekortschiet. De Warmtewet zal dan ook herzien worden, welke herziening moet leiden tot een beter functionerende bescherming van gebonden consumenten die te maken hebben met een monopolist als warmteleverancier (zoals in de zaak van de consument). Een belangrijk verwacht effect van het nieuwe wetsvoorstel is onder meer een verduidelijking en verbetering van de tariefbescherming voor afnemers. Zover is het echter nog niet. De commissie kan er vanzelfsprekend ook niet op vooruitlopen, waarbij nog wordt opgemerkt dat de commissie uiteraard slechts individuele geschillen behandelt, in dit geval van een consument jegens een warmteleverancier en dat de commissie op basis van haar reglement en bevoegdheden geen algemene uitspraken kan doen over de inrichting van de energiemarkt in Nederland en de daarbij behorende tarifering en marktpartijen. Dat gaat de taak van de commissie te buiten. Dat geldt dus ook voor door andere (dan warmte) leveranciers gegeven kortingen bij het aangaan van een contract, welkomstgeschenken en/of cashback acties.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

Het door de consument verlangde wordt afgewezen.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Energie op 30 januari 2017.