Commissie onbevoegd in zaak omtrent zakelijk vervoersovereenkomst

De Geschillencommissie




Commissie: Openbaar Vervoer    Categorie: commissie onbevoegd / consument    Jaartal: 2024
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: onbevoegd   Referentiecode: 2333288/385716

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over?

De uitspraak gaat over een vervoersovereenkomst tussen klager en ondernemer. Het geschil betreft het niet teruggeven of vergoeden van een in de trein achtergelaten koffer. De klager heeft zijn koffer in de trein laten staan. De ondernemer weigert echter verantwoordelijkheid te nemen en heeft niets gedaan om de koffer op te sporen. De klager is van mening dat de ondernemer een zorgvuldigheidsplicht jegens haar reizigers heeft. De ondernemer stelt zich op het standpunt dat de commissie onbevoegd is over dit geschil te beoordelen nu de klager niet aan te merken is als consument. De klacht heeft namelijk betrekking op een Business Card van ondernemer en die is gekoppeld aan het bedrijf van de klager. De commissie beslist als volgt. De ondernemer wijst terecht op artikel 3 lid 1 van het reglement van de commissie. Daarin staat dat de commissie tot taak heeft geschillen tussen consument en ondernemer te beslechten. De klager valt niet onder artikel 1 van het regelement waar het begrip ‘consument’ gedefinieerd is. De commissie is onbevoegd om het geschil te beoordelen.

De uitspraak

Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij bindend advies door de Geschillencommissie Openbaar Vervoer (verder te noemen: de commissie) te laten beslechten. De commissie heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken. De behandeling heeft deels digitaal plaatsgevonden op 17 juli 2024 vanuit Utrecht. Partijen zijn tijdig en behoorlijk opgeroepen ter zitting te verschijnen. Ter zitting hebben partijen hun standpunt toegelicht. Klager was fysiek aanwezig. Ter zitting werd de ondernemer digitaal vertegenwoordigd door mr. M. Bartelen.

Onderwerp van het geschil
Klager heeft de klacht voorgelegd aan de ondernemer. Het geschil betreft het niet teruggeven of vergoeden van een in de trein achtergelaten koffer.

Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

In de trein van Schiphol naar Den Haag HS heeft klager zijn koffer in de trein laten staan op 12 juni 2023 om ongeveer 12.47 uur. Hij was een van de laatsten die uit de trein stapten. De trein reed leeg verder. Conclusie is dat de koffer in de trein gebleven is. De koffer viel onder de exclusieve verantwoordelijkheid van de ondernemer na het verlaten van de trein. De ondernemer weigert verantwoordelijkheid te nemen voor het beheer van de koffer en heeft niets gedaan om de koffer op te sporen, ook niet nadat klager op 12 en 13 juni 2023 met diverse diensten contact had gehad na het invullen van een verloren voorwerp formulier en diverse telefonische contacten.

Het voorstel om het geschil op te lossen is het terugbrengen van de koffer en het betalen van € 1.250,– aan klager. Als de ondernemer dat niet betaalt kan die EU Verordening 2021/782 net zo goed overboord worden gegooid. Naast een zorgvuldigheidsplicht jegens haar reizigers negeert de ondernemer de verplichting jegens haar reizigers.

Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Primair de ondernemer verzoekt uw Commissie zich niet bevoegd te verklaren om de klacht van de klager in behandeling te nemen op grond van artikel 3 lid 1 van het Reglement Geschillencommissie Openbaar Vervoer: Het geschil met klager valt niet binnen de taakomschrijving van uw Commissie want hij is geen consument.

Zowel volgens de wet (zie bijvoorbeeld artikel 6:193a BW) als volgens het Reglement van uw Commissie (zie artikel 1 begripsomschrijving) is een consument een natuurlijk persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Klager heeft de reis, waar zijn klacht betrekking op heeft, gemaakt met een [naam]-Business Card van zijn bedrijf. In de bijlage bij zijn klacht waarop de gemaakte reizen gespecificeerd staan, staat de reis op 12 juni 2023 van Schiphol Airport naar Den Haag HS aangemerkt als ‘Business’. De ondernemer acht uw Commissie daarom niet bevoegd ten aanzien van het geschil. Voor klager staan de overige mogelijkheden open die genoemd zijn in artikel 10.3 van Algemene Voorwaarden voor het vervoer van Reizigers en Handbagage van de ondernemer.

Secundair Mocht uw Commissie oordelen dat zij wel bevoegd is het geschil te behandelen, dan luidt het verweer van de ondernemer als volgt: Klager reisde 12 juni 2023 van station Schiphol Airport naar station Den Haag Hollands Spoor. Toen hij uitstapte op station Den Haag Hollands Spoor vergat hij een koffer mee te nemen. De koffer is in de trein blijven staan, volgens klager stond de koffer tussen twee stoelen, nauwelijks zichtbaar voor andere reizigers en vertrok de trein zonder passagiers van station Den Haag Hollands Spoor. klager heeft diezelfde dag online een melding gemaakt van een verloren goed bij de ondernemer. Op 14 juni 2023 heeft klager bericht van de ondernemer ontvangen dat zijn koffer nog niet gevonden was, en dat na drie dagen de kans kleiner wordt dat een voorwerp nog wordt gevonden. Op 3 juli 2023 is door de ondernemer het bericht gestuurd dat de koffer niet gevonden is. Op 22 juli 2023 stuurt klager een brief naar de ondernemer, waarin hij de ondernemer aansprakelijk houdt voor het verlies van zijn koffer.

Hij stelt dat de koffer na vertrek van de trein niet door een andere passagier mee kan zijn genomen, omdat de trein leeg is vertrokken. Klager concludeert daaruit dat de koffer of nog in het bezit moet zijn van de ondernemer of door een medewerker van de ondernemer is meegenomen en naar een verkeerde plek is gebracht, of zelfs dat de medewerker zich de koffer heeft toegeëigend. Hij doet een beroep op artikel 41 van de Europese Verordening 2021/782 juncto artikel 8.1 van de Algemene Voorwaarden van de ondernemer.

De ondernemer is niet verantwoordelijk voor handbagage van reizigers, en zij is al helemaal niet aansprakelijk voor eventuele schade die zou kunnen ontstaan omdat reizigers hun handbagage verliezen. Klager heeft ook niet overtuigend aangevoerd waarom de ondernemer hier wèl voor aansprakelijk zou zijn. Uit zowel de toepasselijke algemene voorwaarden bij de vervoerovereenkomst als de wet volgt immers ondubbelzinnig dat handbagage tot de eigen verantwoordelijkheid van de reiziger behoort.

Op alle vervoerovereenkomsten die reizigers sluiten met de ondernemer zijn de Algemene Voorwaarden voor het vervoer van Reizigers en Hanbagage van toepassing. Artikel 5.5 van deze Algemene Voorwaarden luidt onomwonden: “Uw handbagage is uw eigen verantwoordelijkheid” (bijlage 2).
Dat handbagage de verantwoordelijkheid van de reiziger is, volgt ook uit de Europese Reizigersverordening (2021/782) waarin de rechten en verplichtingen van treinreizigers zijn vastgelegd. De Verordening bepaalt in artikel 15 van Bijlage I, Titel III (welke gaat over het vervoer van handbagage, dieren, bagage en voertuigen) dat de reiziger toezicht moet uitoefenen op de handbagage en de dieren die hij meeneemt. De koffer van de klager werd meegenomen als handbagage.
Op grond van het voorgaande, betwist de ondernemer dat zij een wettelijk en/of contractuele (inspannings)verplichting zou dragen voor het zorg dragen voor handbagage van reizigers, laat staan voor de opsporing van door haar reizigers verloren handbagage.
Klager doet een beroep op artikel 41 van Verordening 2021/782. Dit zal artikel 41 in bijlage 1, Titel IV, van de Verordening betreffen. Titel IV betreft de aansprakelijkheid van de vervoerder. Hoofdstuk III onder Titel IV betreft ‘Aansprakelijkheid voor handbagage, dieren, ingeschreven bagage en voertuigen’. Daarbij wordt onder afdeling 1 de aansprakelijkheid voor handbagage en huisdieren geregeld, en onder afdeling 2 de aansprakelijkheid met betrekking tot bagage. Onder bagage wordt verstaan de bagage die door de vervoerder wordt aangenomen van de reiziger en los van de reiziger wordt vervoerd. Dat is hier niet aan de orde. Met betrekking tot handbagage wordt in afdeling 1 enkel gesproken over aansprakelijkheid voor de handbagage in geval van dood of letsel van de reiziger, waarbij bovendien van toepassing is dat de schade door schuld van de vervoerder moet zijn veroorzaakt. Afdeling 1 is dus niet van toepassing op onderhavige kwestie. Artikel 41 waar klager zich op beroept valt onder afdeling 2, deze afdeling ziet op bagage en niet op handbagage. Afdeling 2 en daarmee artikel 41 is niet van toepassing op handbagage en dus ook niet op het verlies van de koffer van klager. De koffer Achtergebleven of onbeheerde bagage geldt als gevonden voorwerp Algemene Voorwaarden (art. 5.5). Artikel 5 tot en met 12 van BW5 regelt onder andere de verantwoordelijkheid voor gevonden voorwerpen. Artikel 5 begint met de zin ‘Hij die een onbeheerde zaak vindt en onder zich neemt, is verplicht: (…)’ De handbagage dient dus eerst gevònden te worden en door de ondernemer worden aangenomen, alvorens er sprake kan zijn van enige verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid. Als een achtergelaten voorwerp niet door de ondernemer wordt gevonden of door een reiziger wordt ingeleverd, kan de ondernemer het voorwerp ook niet aan de eigenaar terugbezorgen. Klager stelt dat vanaf station Den Haag Hollands Spoor de trein leeg vertrok en het daardoor niet mogelijk is dat een andere reiziger de koffer mee heeft genomen. De ondernemer bestrijdt deze stelling. De trein waar de koffer in achter is gebleven, is na Den Haag Hollands Spoor inderdaad leeg vertrokken naar Dordrecht. Aankomst in Dordrecht was 14.32 uur. De trein is om 14.37 uur richting Lelystad vertrokken vanaf Dordrecht, drie minuten na de geplande vertrektijd van 14.34 uur. De trein heeft maar kort in Dordrecht gestaan en is daar niet gereinigd. De reis van Dordrecht naar Lelystad duurt twee uur en er worden twaalf tussenstops gemaakt. Er waren dientengevolge genoeg momenten waarop een andere reiziger de koffer van klager gevonden kan hebben.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

De eerste beoordeling gaat uit naar de bevoegdheid van de commissie. De ondernemer wijst in dat verband terecht op artikel 3 lid 1 van het reglement van de commissie dat luidt: “De commissie heeft tot taak geschillen tussen consument en ondernemer te beslechten, voor zover deze betrekking hebben op de totstandkoming of de uitvoering van overeenkomsten met betrekking tot het openbaar personenvervoer in Nederland.” Onder consument wordt volgens artikel 1 van het reglement verstaan een natuurlijk persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.

Het is onmiskenbaar een reis met een zakelijk karakter geweest van klager zoals hij ter zitting ook niet heeft ontkend. Er is voor het afsluiten van de vervoersovereenkomst een zakelijke rekening gebruikt en het vervoersbewijs is afgesloten bij [naam] Zakelijk. Dat is kennelijk gebeurd op naam van de zakenpartner van klager omdat hij, anders dan klager, een account heeft waarmee hij kan inloggen op mijn [naam}-zakelijk. Klager heeft dat aangegeven evenals dat hij uit een uittreksel van de Kamer van Koophandel kan aantonen dat zijn bedrijf op hun beider namen staat en dat de betreffende reis als zodanig is gemarkeerd.

De commissie mist, nu geen sprake is van betrokkenheid van een consument, bevoegdheid in dit geschil. Daarom wordt als volgt beslist.

Beslissing
Verklaart zich onbevoegd om het geschil te beoordelen. Aldus beslist door de Geschillencommissie Openbaar Vervoer, bestaande uit de heer mr. J.M.J. Godrie, voorzitter, de heer mr. P. Vonk, de heer mr. M.A. Keulen, leden, op 17 juli 2024.