Commissie: Energie
Categorie: (non)conformiteit / Schadevergoeding
Jaartal: 2022
Soort uitspraak: bindend advies
Uitkomst: gegrond
Referentiecode:
133769/142588
De uitspraak:
Waar gaat de uitspraak over?
De consument is verplicht koeling af te nemen bij de leverancier voor warmte/koude. De koeling heeft lange tijd niet gewerkt. De consument heeft hierover een klacht ingediend. Hier is een reactie op gekomen: een vergoeding van 35 euro. De consument is van mening dat deze vergoeding niet in verhouding staat tot de periode waarin koeling niet geleverd is. De ondernemer heeft erkend dat met enige regelmaat in de avond en nacht niet is voldaan aan de levering van de juiste koelingstemperatuur. Hiervoor heeft de ondernemer aan alle bewoners een coulancevergoeding uitgekeerd. Zoals ook in de brieven van de ondernemer richting de consument aangegeven, is de ondernemer van mening dat een compensatievergoeding op grond van artikel 3a Warmtewet in combinatie met artikel 4 Warmteregeling niet aan de orde is. De commissie heeft uitgemaakt dat levering van koude inderdaad niet valt onder de Warmtewet. De consument komt dan ook geen beroep toe op de compensatieregeling als genoemd in die wet- en regelgeving. Vervolgens is de vraag of de consument recht heeft op compensatie omdat gedurende enige tijd geen koude geleverd is. De commissie acht op grond van de redelijkheid en billijkheid dat de consument een compensatie krijgt. De klacht is gegrond.
De uitspraak
Onderwerp van het geschil
De consument heeft de klacht voorgelegd aan de ondernemer.
Het geschil betreft compensatie voor onderbrekingen in de levering van koude.
Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt
het standpunt op het volgende neer.
De leverancier van de consument voor warmte/koude is de ondernemer. Hierbij is de consument verplicht
koeling af te nemen. De koeling heeft lange tijd niet gewerkt. De consument heeft op 1 augustus 2021 een
klacht per mail ingediend, deze klacht is geformaliseerd per post op 20 september 2021. Hier is een reactie
op gekomen met vergoeding van € 35,–. Deze staat niet in verhouding tot de periode waarin koeling niet
geleverd is. Bovendien beroept de ondernemer zich op de Warmtewet, maar volgens de algemene
voorwaarden geldt dit ook voor koude. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) kent een vergoeding voor
storing warmte. Deze geldt dus ook voor het niet leveren van koeling. De consument heeft contact gezocht
met de ACM, deze heeft aangegeven dat de consument zijn geschil bij deze commissie moet aanbrengen
aangezien de ACM aangeeft dat er recht is op storingsvergoeding.
Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern
komt het standpunt op het volgende neer.
De ondernemer heeft erkend dat met enige regelmaat in de avond en nacht niet is voldaan aan de levering
van de juiste koelingstemperatuur. Hiervoor heeft de ondernemer aan alle bewoners een
coulancevergoeding van € 35,– uitgekeerd.
De ondernemer staat in de basis, overeenkomstig artikel 7 lid 2 van de Algemene Voorwaarden, niet in voor
de continuïteit van het transport en de levering. In onderhavige situatie heeft de ondernemer in elk geval
gemeend dat, nu hij over een langere periode niet (juist) heeft kunnen voldoen aan zijn verplichting tot
levering van koude en de bewoners hier wel een vastrechtvergoeding voor betalen, het redelijk en billijk is
een coulancevergoeding aan alle bewoners uit te keren en niet te kiezen voor een vergoeding aan
individuele bewoners die de ondernemer benaderd hebben met een klacht betreffende de koudelevering.
Het betreft een vergoeding voor de kosten die bewoners hebben gehad over de periode waarin zij de
koude niet, althans niet op de juiste temperatuur, geleverd hebben gekregen.
Zoals ook in de brieven van de ondernemer richting de consument aangegeven, is de ondernemer van
mening dat een compensatievergoeding op grond van artikel 3a Warmtewet in combinatie met artikel 4
Warmteregeling niet aan de orde is. Deze regelingen zien enkel op de levering van warmte en warm
tapwater. Dat de levering van koude niet gereguleerd is onder de Warmtewet, wordt nog eens bevestigd in
de kamerstukken bij de wijziging van de Warmtewet dat indien koud water afzonderlijk wordt geleverd ten
behoeve van koeling, en dus een product is bedoeld voor de comfort en geen eerste levensbehoefte is,
deze levering niet wordt gereguleerd door de Warmtewet. Dat in de contractvoorwaarden waar “warmte en
warm tapwater” staat ook “koude” gelezen moet worden, maakt dit niet anders.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Allereerst is aan de orde of de compensatieregeling van artikel 3a Warmtewet juncto artikel 4
Warmteregeling van toepassing is. De commissie heeft zich eerder over deze vraag gebogen. Zij verwijst
naar haar uitspraak van 7 februari 2019, bekend onder nummer 120680. Daarin is uitgemaakt dat levering
van koude niet valt onder de Warmtewet. De commissie ziet geen aanleiding om van deze uitspraak af te
wijken. De consument komt dan ook geen beroep toe op de compensatieregeling als genoemd in die weten regelgeving.
Vervolgens is de vraag of de consument recht heeft op compensatie omdat gedurende enige tijd geen
koude geleverd is. De ondernemer erkent dat, maar stelt voorop dat hij aansprakelijkheid daarvoor in de
Algemene Voorwaarden heeft uitgesloten. Niettemin acht hij het redelijk een compensatie te geven. De
commissie acht met de ondernemer op grond van de redelijkheid en billijkheid het geïndiceerd dat de
consument een compensatie krijgt.
Vervolgens is aan de orde de hoogte van die compensatie. De koude wordt gedurende vijf maanden per
jaar geleverd en de ondernemer berekent daarvoor aan de consument een vastrecht van € 213,13. De
ondernemer stelt dat genoemd bedrag een vastrecht per jaar is, maar maakt onvoldoende duidelijk dat ook
buiten de genoemde vijf maanden kosten gemaakt worden voor het koudesysteem. Dan kan niet anders
geredeneerd worden dan dat genoemd vastrecht betrekking heeft op vijf maanden.
Partijen verschillen van mening over de duur van de onderbreking. De consument stelt twee maanden
(doch ter zitting erkende hij dat dat een inschatting is), de ondernemer betoogt 37% van vijf maanden (en
onderbouwt dat in uren), derhalve gedurende 1,85 maand. Een redelijke compensatie bedraagt dan 1,85/5
x € 213,13, derhalve € 78,86. Nu de ondernemer al € 35,– aan de consument heeft betaald, dient hij het
verschil (€ 43,86) alsnog uit te keren aan de consument.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht gegrond is. In die situatie dient de
ondernemer ook het klachtengeld aan de consument te vergoeden.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie wijst de vordering van consument ten laste van de ondernemer tot een bedrag van € 43,86
toe. Betaling dient plaats te vinden binnen één maand na verzending van dit advies. Indien betaling niet
tijdig plaatsvindt, dient ondernemer de wettelijke rente over laatstgenoemd bedrag te vergoeden.
Bovendien dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 52,50
aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld.
Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie behandelingskosten
verschuldigd.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Energie, bestaande uit de heer mr. R.J. Paris, voorzitter, de
heer R.A. Timmer en de heer drs. L. van Rootselaar, leden, op 25 oktober 2022.
R.J. Paris