Commissie: Openbaar Vervoer
Categorie: Bewijs
Jaartal: 2019
Soort uitspraak: -
Uitkomst: -
Referentiecode:
121125
De uitspraak:
Onderwerp van het geschil
Het geschil betreft vergoeding van vertragingsschade.
Standpunt van de consument
Het standpunt van de consument luidt in hoofdzaak als volgt.
Op 2 oktober 2018 reisden wij van Bergen op Zoom naar Schiphol. Omdat wij in Leiden niet konden overstappen, hebben wij de intercity direct naar Schiphol genomen. Bij Hoofddorp kon de trein niet verder rijden en na enige tijd is trein teruggereden naar Rotterdam. Gedurende deze rit heeft de conducteur namens de [ondernemer] zowel aan ons persoonlijk als over het omroepsysteem expliciet aangegeven dat, wanneer als gevolg van dit gebeuren vluchten gemist zouden worden de NS de eventuele extra kosten zou vergoeden. Uiteindelijk kwamen we te laat op Schiphol aan om de vlucht te halen. Omdat we diezelfde dag in Nice moesten zijn, hebben we onze tickets moeten overboeken naar een latere vlucht. Wij willen een vergoeding van de extra gemaakte kosten van € 392,–.
Standpunt van de ondernemer
Het standpunt van de ondernemer luidt in hoofdzaak als volgt.
Aansprakelijkheid van [ondernemer] voor de gevolgen van vertraging is zowel letterlijk als contractueel uitgesloten. De wet bepaalt in artikel 8:108 BW dat [ondernemer] niet aansprakelijk is voor schade veroorzaakt door vertragingen en dat staat ook in de toepasselijke vervoervoorwaarden. Een uitzondering zou zijn als [ondernemer] de schade opzettelijk heeft veroorzaakt of bewust roekeloos heeft gehandeld, maar dat is hier niet aan de orde. Ook van een juridisch afdwingbare toezegging is geen sprake. [ondernemer] heeft onderzoek gedaan en via zijn leidinggevende nagevraagd bij de betreffende conducteur of hij inderdaad een toezegging heeft gedaan. De conducteur heeft zijn leidinggevende verzekerd dat hij dat niet aan de reizigers heeft doorgegeven hij heeft wel aangegeven dat ze gebruik kunnen maken van geld terug bij vertraging van de trein. Dat schade als gevolg van een vertraging zoals een gemiste vlucht niet vergoed wordt door [ondernemer] is onderdeel van de algemene voorwaarden van [ondernemer]. Deze zijn goed bekend bij de controlerend personeel. [ondernemer] heeft daarom geen enkele reden om te twijfelen aan de verklaring van de conducteur dat hij geen toezegging gedaan dat [ondernemer] de kosten van de tickets zou vergoeden.
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is de commissie van oordeel dat de gang van zaken zoals door de consument ter zitting naar voren is gebracht, geloofwaardig is in die zin dat de consument ter zitting heeft verklaard dat de conducteur in een rechtstreeks gesprek met hem en zijn echtgenote de toezegging heeft gedaan. De commissie gaat dan ook uit van een juridisch afdwingbare toezegging als door [ondernemer] als uitzonderingsmogelijkheid genoemd. Daar komt bij dat nu de vraagstelling van de leidinggevende aan de conducteur kennelijk niet zo is geweest dat specifiek is gevraagd of hij wellicht in een persoonlijk gesprek met reizigers een toezegging zou kunnen hebben gedaan, de commissie ervan gaat uit dat de toezegging wel degelijk is gedaan. Daarom maakt de consument op goede gronden aanspraak op vergoeding van de extra ticketkosten. De gestelde kosten zijn cijfermatig niet bestreden en toewijsbaar.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht gegrond is.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De ondernemer betaalt aan de consument een vergoeding van € 392,–. Betaling dient plaats te vinden binnen een maand na de verzenddatum van dit bindend advies.
Bovendien dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 27,50 aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld.
Aldus beslist door de Geschillencommissie Openbaar Vervoer, bestaande uit de heer mr. D.J. Buijs, voorzitter, de heer mr. D. van Setten en de heer mr. M.A. Keulen, leden, op 31 januari 2018.