Consument hoeft stageld na opzegging niet voor gehele jaar te betalen

De Geschillencommissie




Commissie: Recreatie    Categorie: Overeenkomst    Jaartal: 2020
Soort uitspraak: bindend advies   Uitkomst: gegrond   Referentiecode: 18754/26904

De uitspraak:

Waar gaat de uitspraak over

De consument klaagt over het te betalen stageld van de chalet na de opzegging. De consument heeft de chalet te koop aangeboden en moest voor 1 november 2019 opzeggen. Dit lukte net niet, waardoor zij de ondernemer om een maand uitstel heeft gevraagd. Dit voorstel werd afgewezen. Eind november is de chalet verkocht en deze werd half februari 2020 verwijderd. Echter, de consument kreeg een nota voor 2020 die zij volledig moest betalen. Zij vindt dit onredelijk. De ondernemer geeft aan dat bij een tussentijdse opzegging, volgens de voorwaarden, het jaargeld verschuldigd blijft. Aangezien per maart 2020 is opgezegd dient 2020 in z’n geheel betaald te worden. De commissie oordeelt dat de ondernemer op grond van de voorwaarden in beginsel gelijk heeft, maar dat hier bijzondere omstandigheden een rol spelen. De ondernemer wist namelijk dat de consument zijn chalet wilde verkopen en net te laat zou zijn met het opzeggen vóór 1 november 2019. Het is op grond hiervan onredelijk en onaanvaardbaar om de consument een heel jaar aan stageld te laten betalen. De klacht is gegrond.

Volledige uitspraak

Onderwerp van het geschil
De consument heeft de klacht voorgelegd aan de ondernemer.

Het geschil betreft de betaling van de huur van de standplaats voor 2020 tegen de achtergrond dat de consument de huurovereenkomst te laat heeft opgezegd.

De consument heeft een bedrag van € 1.004,50 niet betaald en bij de commissie gedeponeerd.

Standpunt van de consument
Voor het standpunt van de consument verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

Na meerdere mailwisselingen en een persoonlijk gesprek om de staplaats te behouden voor ons chalet dat nu 28 jaar oud is, hebben we daarvoor geen toestemming gekregen. We hebben in augustus 2019 besloten ons chalet te koop aan te bieden. Vóór 1 november 2019 opzeggen volgens de voorwaarden ging ons net niet lukken. Echter, de vraag om één maand uitstel werd afgewezen. Per eind november 2019 hebben we ons chalet verkocht en deze wordt half februari 2020 verwijderd.

Nu krijgen wij de nota voor 2020 die we volledig moeten betalen. Dit vinden wij gezien de omstandigheden onredelijk. We hebben voorgesteld deze nota gedeeltelijk te voldoen ( 2 maanden), omdat we de plaats per 1 maart 2020 ontruimd moeten hebben. Wederom geen medewerking, verzoek is afgewezen. We refereren aan een eerdere, soortgelijke zaak waarin op basis van redelijkheid/billijkheid de commissie heeft besloten om de consument in zijn gelijk te stellen.

De consument verzoekt de commissie te bepalen dat hij slechts een gedeelte van het jaargeld over 2020 dient te betalen, te weten over de maanden januari en februari.

Standpunt van de ondernemer
Voor het standpunt van de ondernemer verwijst de commissie naar de overgelegde stukken. In de kern komt het standpunt op het volgende neer.

De consument heeft de huurovereenkomst niet vóór 1 november 2019 beëindigd, waardoor deze per 1 januari 2020 automatisch tot 1 december 2020 is verlengd. In artikel 13, eerste lid, van de RECRON-voorwaarden voor vaste plaatsen is onder meer het volgende bepaald.

Bij een tussentijdse beëindiging van de overeenkomst blijft de recreant het jaargeld verschuldigd exclusief de kosten wegens het verbruik van gas, water, elektra en gebruik van riool maar inclusief de kosten voor communicatieverbindingen in verband met reeds door de ondernemer aangegane verplichtingen voor de resterende periode van de overeenkomst tenzij een direct voor de ondernemer acceptabele vervangende recreant is gevonden en geen gelijkwaardige plaats beschikbaar is op het terrein.

Met zijn e-mail van 10 december 2019 heeft de consument de overeenkomst tussentijds beëindigd, te weten per 1 maart 2020. De stacaravan is kort vóór 1 maart 2020 van de betreffende plaats verwijderd. Een direct voor de ondernemer vervangende recreant is niet gevonden. Daar komt bij dat per 1 maart 2020 op het betreffende park diverse gelijkwaardige plaatsen beschikbaar waren (en nog zijn). Daardoor is de consument op grond van de overeenkomst en de daarop van toepassing zijnde voorwaarden het jaargeld verschuldigd. Het jaargeld bedraagt € 2.010,–. De consument heeft € 1.105,50 aan ons voldaan, zodat een bedrag van € 904,50 resteert. Wij vorderen de betaling van dat bedrag door de consument.

Gebleken is dat de vaste plaats [straatnaam], de voormalige plaats van de consument, in de loop van april 2020 opnieuw is verhuurd. Met een verwijzing naar voornoemd artikel van de RECRON-voorwaarden wordt opgemerkt dat per 1 maart 2020 nog 9 vaste plaatsen beschikbaar waren.

Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.

De ondernemer heeft zich op het standpunt gesteld dat de consument de huurovereenkomst niet vóór 1 november 2019 en daarmee te laat heeft opgezegd. Daardoor is er, gelet op de opzegging van de huurovereenkomst bij e-mail van 10 december 2019, sprake van een tussentijdse beëindiging.

De consument daarentegen heeft erop gewezen dat hij de ondernemer nog vóór 1 november 2019 ervan op de hoogte heeft gebracht dat hij zijn chalet wilde verkopen, maar dat dat niet ging lukken vóór die datum. Op zijn verzoek om één maand uitstel kreeg hij nul op rekest.

Met de ondernemer is de commissie van oordeel dat de consument de huurovereenkomst niet tijdig heeft opgezegd en dat met de opzegging van de consument per 10 december 2019, waar opzegging vóór 1 november 2019 had moeten plaatsvinden, sprake is van een tussentijdse beëindiging. Op die situatie is artikel 13, eerste lid, van de RECRON-voorwaarden van toepassing. Ingevolge dat artikel blijft de recreant het jaargeld verschuldigd, tenzij aan de in dat artikel genoemde voorwaarden wordt voldaan. De ondernemer heeft onweersproken gesteld dat niet is voldaan aan die voorwaarden en dat daarom de consument het volledige jaargeld voor 2020 dient te voldoen. Gelet op het gestelde in artikel 13, eerste lid, van de RECRON-voorwaarden heeft de ondernemer in beginsel het gelijk aan zijn kant. De commissie is echter van oordeel dat de ondernemer te makkelijk voorbijgaat aan de bijzondere omstandigheden die hier spelen, te weten dat de consument, wetende dat hij vóór 1 november 2019 de huurovereenkomst moest opzeggen, de ondernemer heeft laten weten dat hij zijn chalet wilde gaan verkopen en dat hij de ondernemer in het licht daarvan heeft verzocht om uitstel van die datum met een maand. Op dat verzoek heeft de ondernemer negatief beslist.

Gelet op wat hiervoor is overwogen komt de commissie tot de conclusie dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is wanneer de ondernemer de consument in de gegeven omstandigheden onverkort aan de verlenging van de huurovereenkomst vast zou houden, in die zin dat de consument voor het gehele jaar 2020 nog het stageld zou moeten betalen.

De ondernemer heeft laten weten dat de voormalige plaats van de consument in de loop van april 2020 opnieuw is verhuurd. Dat maakt naar het oordeel van de commissie dat restitutie van het jaargeld over de maanden mei tot en met december aangewezen is. Het jaargeld bedraagt € 2.010,–. Per maand is dat een bedrag van € 167,50. Voor de periode van mei tot en met december gaat het dan om een bedrag van € 1.340,– , zodat een bedrag van € 670,– resteert wat de consument dient te betalen. Nu de consument reeds een bedrag van € 1.105,50 aan de ondernemer heeft betaald, zal de ondernemer worden opgedragen een bedrag van € 435,50 aan de consument terug te betalen. Voorts zal de commissie bepalen dat het bedrag dat de consument in depot heeft gestort, aan hem zal worden terugbetaald.

Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht gegrond is.

Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing
De commissie verklaart de klacht gegrond.

De commissie bepaalt dat de ondernemer binnen 3 weken na verzending van dit bindend advies een bedrag van € 435,50 aan de consument terugbetaalt.

Bovendien dient de ondernemer overeenkomstig het reglement van de commissie een bedrag van € 52,50 aan de consument te vergoeden ter zake van het klachtengeld.

Met inachtneming van bovenstaande van het bovenstaande wordt het depotbedrag als volgt verrekend.

Het depotbedrag van € 1.004,50 komt aan de consument toe.

Overeenkomstig het reglement van de commissie is de ondernemer aan de commissie behandelingskosten verschuldigd.

Aldus beslist door de Geschillencommissie Recreatie, bestaande uit de heer mr. H.A. van Gameren, voorzitter, de heer P.W.M. Meijkamp, mevrouw mr. J.M. Huysman- Hartkamp, leden, op 18 juni 2020.